Commentaar van art. 17, WIB 92
17/0 | |
17/1-1.1 | |
17/1.2 | |
IV. Inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen | 17/2-7 |
17/2 | |
17/3-5 | |
17/6-7 | |
V. Onder bezwarende titel aangelegde lijfrenten of tijdelijke renten | 17/8-23.1 |
17/8 | |
B. Renten die als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar zijn | 17/9-15 |
17/16-23 | |
D. Lijfrenten die niet belastbaar zijn als inkomsten van roerende goederen en kapitalen | 17/23.1 |
17/24 |
Met het oog op een rationele indeling van de te behandelen stof, worden de art. 17 en 20, WIB 92, samen besproken.
Nummer 17/0
Art. 17. - § 1. Inkomsten uit roerende goederen en kapitalen zijn alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk :
1° dividenden;
2° interest;
3° inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen;
4° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming.
§ 2. Wanneer het bedrag van de inkomsten in vreemde valuta is bepaald, wordt het in franken omgezet naar de wisselkoers bij de betaling of de toekenning van die inkomsten.
Art. 20. - Wanneer in artikel 17, § 1, 4°, vermelde lijfrenten zijn aangelegd tegen storting met afstand van het kapitaal, wordt het belastbare bedrag ervan beperkt tot 3 pct. van dat kapitaal; betreft het renten die voortvloeien uit de overdracht van de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, dan wordt de waarde van het kapitaal bepaald zoals op het stuk van registratierechten.
Nummer 17/1
Overeenkomstig art. 17, § 1, WIB 92, zijn inkomsten uit roerende goederen en kapitalen alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk :
- dividenden;
- interest;
- inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen;
- bepaalde inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten.
Nummer 17/1.1
De uitdrukking "aangewend uit welken hoofde ook", houdt in dat de opbrengsten die moeten worden belast, het voorwerp moeten zijn van een overeenkomst over de beschikking van het roerend goed. Die inkomsten zijn derhalve de door de schuldenaar betaalde prijs voor het genot van het kapitaal, zoals is overeengekomen met degene die het kapitaal heeft belegd of geïnvesteerd (Kamer, gewone zitting 1998-1999, Vers.Com.Fin., Stuk1608/8, blz. 5).
Dientengevolge mogen bijvoorbeeld gerechtelijke of moratoriuminteresten niet worden aangemerkt als inkomsten uit roerende goederen omdat ze niet voortvloeien uit de belegging van een kapitaal bij een derde om er inkomsten uit te halen; terzake gaat het om een schadeloosstelling (zie ook19/29).
III. INDELING VAN DE INKOMSTEN
Nummer 17/1.2
De inkomsten uit roerende goederen en kapitalen vormen de tweede categorie van inkomsten die aan de PB zijn onderworpen.
Zij worden in de verschillende hierna vermelde rubrieken ingedeeld waarvan die welke sub 1° en 2° voorkomen behandeld worden in de commentaar op de art. 18 en 19, WIB 92 :
1° dividenden (zie commentaar op art. 18, WIB 92);
2° interest (zie commentaar op art. 19, WIB 92);
3° inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen (zie 17/2 tot 7);
4° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1.1.1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming (zie 17/8 tot 23).
Er moet geen enkel onderscheid worden gemaakt naargelang de bedoelde inkomsten van Belgische dan wel van buitenlandse oorsprong zijn.
IV. INKOMSTEN VAN VERHURING, VERPACHTING, GEBRUIK EN CONCESSIE VAN ROERENDE GOEDEREN
Nummer 17/2
Volgens art. 17, § 1, 3°, WIB 92, moeten als inkomsten van roerende goederen en kapitalen worden aangemerkt, de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen.
De uitdrukking "roerende goederen", die in het WIB 92 niet nader is bepaald, dekt lichamelijke en onlichamelijke goederen, d.w.z. roerende rechten zomede goederen die uit hun aard roerend zijn (zie nota onderaan Cass., 12.11.1959, "Etabl. Georges Fourcroy et fils", Pas. 1960, I, 302).
Hier wordt reeds aangestipt dat, onverminderd de toepassing van de RV, de inkomsten van verhuring enz. van roerende goederen als beroepsinkomsten worden aangemerkt, wanneer die goederen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van die inkomsten (zie art. 37, WIB 92), d.w.z. wanneer die inkomsten in het kader van een beroepswerkzaamheid worden behaald (zie terzake Brussel, 18.6.1963, Gallet, Bull. 410, blz. 1653).
Nummer 17/3
Onder de inkomsten van verhuring enz. van roerende goederen zijn, onder het voorbehoud waarvan sprake in het laatste lid van voorgaand nummer, onder meer begrepen :
1° de inkomsten van verhuring van stofferende huisraad in villa's, woningen, appartementen of kamers.
De inkomsten van verhuring van zulke goederen zijn als dusdanig belastbaar wanneer de verhuring geen doorlopende prestaties van huishoudelijk onderhoud vanwege de verkrijger van de inkomsten meebrengt; in het tegengestelde geval, heeft de verrichting een beroepskarakter en moeten de inkomsten van de verhuring worden beschouwd als winst van een nijverheids- of handelsonderneming of als baten van een winstgevende bezigheid (zie 23/357 tot 361).
Wanneer voor de roerende en de onroerende goederen een gezamenlijke huurprijs is bedongen, worden de twee vijfden van die huurprijs geacht het bruto belastbare bedrag van de inkomsten van de roerende goederen te vertegenwoordigen (Antwerpen, 13.12.1988, Verheyen, Bull. 688, blz. 2398);
2° de inkomsten van verhuring of verpachting van :
- stoelen, zetels, ligstoelen, tenten, kramen, balkons, vensters enz. in toeristische centra of ter gelegenheid van stoeten, processies, plechtigheden of enigerlei manifestatie (folkloristische, historische, vaderlandse, godsdienstige of sportieve) of nog in enigerlei andere plaats of omstandigheid;
- duivenklokken;
3° de inkomsten van verhuring van schepen of van materieel en outillage die niet de aard hebben van onroerende goederen door bestemming, waarvan de inkomsten als inkomsten van onroerende goederen worden aangemerkt;
4° de inkomsten van verhuring enz. van :
- toneeldecors en -kostuums;
- partituren, libretto's en andere gelijkaardige voorwerpen die deel uitmaken van het orkestmaterieel voor schouwburgvoorstellingen;
5° royalty's ontvangen uit hoofde van de concessie (onder het woord "concessie" wordt hier verstaan elke overeenkomst die, zonder eigendomsoverdracht mede te brengen, onder bezwarende titel het recht verleent een goed of een recht uit te baten of er gebruik van te maken -zie Gent, 30.3.1965, NV "Union", Bull. 427, blz. 225) :
- van een octrooi (verrichting van afstand van het recht een octrooi te exploiteren, waardoor de houder van het octrooi er eigenaar van blijft en zich ertoe beperkt aan een derde het gebruik van het octrooi toe te staan, verrichting die niet mag worden verward met de eigenlijke cessie of verkoop van het octrooi, die een definitieve en onherroepelijke afstand is - zie Gent, 28.6.1965, NV Kafra, Bull. 431, blz. 803);
- van fabricageprocédé's (al dan niet gebreveteerd), fabrieksmerken, vergunningen voor verkoop, bewerking of fabricage van bepaalde producten (Brussel, 11.4.1956, NV "Matériaux légers préfabriqués", Bull. 324, blz. 177);
- van het recht handelsgrammofoonplaten te persen;
- van het recht om bioscoopfilms en gelijksoortige audiovisuele werken te distribueren of te vertonen en van het recht om radio- en televisieprogramma's uit te zenden of gelijktijdig en onverkort door te geven (zie 61/47);
- van alle andere gelijkaardige onlichamelijke rechten van roerende aard zoals de alleenvertegenwoordiging van een product, van een koopwaar enz. (Cass., 26.9.1957, "Etabl. Gilbeer", Pas. 1958, I, 52; 12.11.1959, "Etabl. Georges Fourcroy et fils", Pas. 1960, I, 302).
Nummer 17/4
Er wordt nog aangestipt dat niet alleen de inkomsten van verhuring of van concessie van roerende goederen zijn bedoeld, maar ook de inkomsten van onderverhuring of onderconcessie van dezelfde goederen (Cass., 26.9.1957, "Etabl. Gilbeer", Pas. 1958, I, 52), met dien verstande dat de inkomsten verkregen uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, belastbaar zijn als diverse inkomsten van roerende aard (en nooit als inkomsten van roerende goederen en kapitalen).
In het bijzondere geval dat een onroerend goed ongemeubileerd gehuurd wordt maar gemeubileerd onderverhuurd wordt, moet een opsplitsing worden gemaakt tussen de inkomsten uit de onderverhuring van het onroerend goed (diverse inkomsten van roerende aard als bedoeld in art. 90, 5°, WIB 92) en uit de verhuring van het meubilair (inkomsten van roerende goederen en kapitalen als bedoeld in art. 17, § 1, 3°, WIB 92) (zie terzake 90/26 en 27 en 97/18 tot 20.1).
Nummer 17/5
Er is gevonnist dat :
- de vennootschap die aan een derde het uitsluitend recht afstaat kopers of uitbaters van haar octrooien of vergunningen op te zoeken, zodoende geen roerend goed afstaat. De voor dit opzoekingsrecht betaalde forfaitaire som is niet de opbrengst van de concessie van een roerend goed (Cass., 4.10.1949, "Société technique pour l'entretien général des usines", Pas. 1950, I, 60);
- in de zin van art. 11, 5°, WIB (thans art. 17, § 1, 3°, WIB 92) niet als inkomsten van verhuring, verpachting of concessie van een roerend goed, maar als de cessie van een niet bij die wetsbepaling bedoeld roerend recht moet worden aangemerkt, de prijs die een handelsvennootschap ontvangt ter vergelding van de definitieve cessie van haar alleenrecht in sommige gebieden sommige producten te verkopen, zelfs indien die vennootschap zelf dit recht heeft verkregen van een opzegbare concessie, haar toegestaan door een derde, daar die omstandigheid niet een definitieve cessie belet van het recht van die vennootschap zoals het bestaat op het ogenblik van de cessie (Cass., 6.10.1964, NV Kafra, Pas. 1965, I, 115).
C. BIJZONDER GEVAL : UITGEVERSCONTRACT
Nummer 17/6
Het uitgeverscontract is geen huur- of concessiecontract; bijgevolg zijn de rechten die een uitgeverij, ter uitvoering van zulk contract aan een auteur betaalt, niet bedoeld in art. 17, § 1, 3°, WIB 92 (zie 23/270).
Nummer 17/7
Hetzelfde geldt voor de sommen die aan auteurs, hun erfgenamen of legatarissen worden betaald als vergoeding voor de machtiging toneel- of muziekstukken te reproduceren (band- of plaatopnamen); die vergoedingen, zomede die welke voortkomen van uitgeverscontracten, zijn inderdaad geen inkomsten van huur of concessie, maar inkomsten van de cessie van één van de bestanddelen die deel uitmaken van het auteursrecht.
V. ONDER BEZWARENDE TITEL AANGELEGDE LIJFRENTEN OF TIJDELIJKE RENTEN
Nummer 17/8
Krachtens art. 17, § 1, 4°, WIB 92, omvatten de inkomsten van roerende goederen en kapitalen de inkomsten die (geacht worden) begrepen (te) zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1.1.1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming.
Wanneer de lijfrenten als bedoeld in art. 17, § 1, 4°, WIB 92, zijn aangelegd tegen storting met afstand van het kapitaal, d.w.z. als de renteheffer aan de renteschuldenaar het rentegevende, het kapitaal overlaat, bevatten die renten buiten de inkomsten van het kapitaal ook de delging ervan. Om die reden bepaalt art. 20, WIB 92, dat, in dergelijk geval, het belastbare bedrag van de rente - d.w.z. het in die rente begrepen inkomen - forfaitair tot 3 % van het afgestane kapitaal wordt beperkt; bovendien, wanneer het afgestane kapitaal bestaat in de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, stemt de waarde ervan overeen met die welke voor het heffen van de registratierechten in aanmerking is genomen (zie 17/21).
Wanneer die renten daarentegen zijn aangelegd zonder afstand van het kapitaal, d.w.z. onder beding van terugbetaling van het door de renteheffer gestorte kapitaal, keert de renteschuldenaar (onder andere de verzekeringsonderneming) aan de renteheffer (verzekerde) een rente uit die, onder voorbehoud van de kosten, met het inkomen van het gestorte kapitaal overeenkomt. Die rente bevat dus slechts inkomsten van het kapitaal en is derhalve volledig belastbaar.
B. RENTEN DIE ALS INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN BELASTBAAR ZIJN
1. Principe
Nummer 17/9
Opdat lijfrenten (renten die moeten betaald worden zolang de renteheffer in leven is) of tijdelijke renten (renten die slechts gedurende een welbepaalde termijn moeten betaald worden) als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbaar zouden zijn, is vereist dat aan de volgende vier voorwaarden is voldaan :
1° de rente mag fiscaal niet de aard hebben van een "pensioen" dat een beroepsinkomen is;
2° ze moet onder bezwarende titel aangelegd zijn;
3° ze moet aangelegd zijn ten laste van enige rechtspersoon of onderneming;
4° ze moet aangelegd zijn na 1.1.1962, d.w.z. ten vroegste op 2.1.1962.
2. Eerste voorwaarde : uitsluiting van renten met beroepskarakter
Nummer 17/10
Als inkomsten van roerende goederen en kapitalen zijn dus inzonderheid niet belastbaar, de lijfrenten of tijdelijke renten die worden verkregen :
1° door voormalige werknemers of door hun rechthebbenden als :
- wettelijk of extra wettelijk rust- of overlevingspensioen, d.w.z. ter uitvoering van de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen van arbeiders, bedienden, mijnwerkers of onder Belgische vlag varende zeelieden, van een extra wettelijk voorzorgsreglement (groepsverzekeringscontract, reglement van een fonds voor aanvullende pensioenen), of van een individueel door een voormalige werkgever te hunnen voordele gesloten levensverzekeringscontract;
- vergoeding van een bestendige derving van bezoldigingen, ter uitvoering van de wetgeving betreffende het herstel van schade die het gevolg is van arbeidsongevallen of van ongevallen op de weg van of naar het werk, het herstel van schade wegens beroepsziekten, of van gemeen recht (herstel van schade veroorzaakt door de schuld van een derde) (1);
- voordelen uit een individueel levensverzekeringscontract waarvan de premies geheel of gedeeltelijk van het totale bedrag van de beroepsinkomsten zijn afgetrokken (tot aj. 1992) of geheel of gedeeltelijk aanleiding hebben gegeven tot de belastingvermindering voor het lange termijnsparen of voor het bouwsparen (vanaf aj. 1993) (zie evenwel 17/11 hierna).
2° door gewezen zelfstandigen of door hun rechthebbenden als :
- wettelijk rust- of overlevingspensioen, d.w.z. ter uitvoering van de wetgeving betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen;
- het herstel van een bestendige derving van winst of baten, ter uitvoering van het gemeen recht (herstel van schade veroorzaakt door de schuld van een derde);
- voordelen uit een individueel levensverzekeringscontract waarvan de premies geheel of gedeeltelijk van het totale bedrag van de beroepsinkomsten zijn afgetrokken (tot aj. 1992) of geheel of gedeeltelijk aanleiding hebben gegeven tot de belastingvermindering voor het lange termijnsparen of voor het bouwsparen (vanaf aj. 1993) (zie evenwel 17/11 hierna);
3° door vrij verzekerden of hun rechthebbenden, in het kader van de stelsels ingesteld door de wetten betreffende de verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd bij BR 12.9.1946 en door de W 12.2.1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van vrijwillig verzekerden, wanneer de vrijwillig gestorte premies geheel of gedeeltelijk van de belastbare beroepsinkomsten zijn afgetrokken (zie evenwel 17/11 hierna).
[ (1) Mits zij een daadwerkelijk verlies van inkomsten vergoeden]
Nummer 17/11
Daarentegen omvatten een als dusdanig belastbaar roerend inkomen, de lijfrenten of tijdelijke renten ontvangen ter uitvoering, ofwel van levensverzekeringscontracten waarvoor geen enkele aftrek van het totale bedrag van de beroepsinkomsten is verleend en geen enkele belastingvermindering is toegepast (omdat de verkrijger of de persoon waarvan hij de rechthebbende is, nooit van zijn recht op vrijstelling, op aftrek van de premies of op belastingvermindering gebruik heeft gemaakt of omdat het contract niet aan de vereiste voorwaarden voldeed), ofwel van individuele levensverzekeringscontracten waarvoor de verzekerde, met ingang van aanslagjaar 1964, de aftrek van de premies heeft verzaakt of waarvoor, met ingang van hetzelfde aanslagjaar, een einde gemaakt is aan de aftrek van de premies (omdat het contract niet meer aan de voorwaarden tot vrijstelling voldeed). Dezelfde regel geldt voor de in 17/10, 3°, bedoelde renten of pensioenen wegens vrijwillige verzekering.
Nummer 17/12
Men mag niet uit het oog verliezen :
1° dat in de sub 17/11 bedoelde gevallen, waarin de lijfrenten en de ermede gelijkgestelde pensioenen inkomsten van roerende goederen en kapitalen vormen, deze slechts belastbaar zijn ten belope van 3 % van het bedrag van het afgestane kapitaal waarvan zij de tegenwaarde zijn (zie 17/17 en 18);
2° dat, in dezelfde gevallen, indien een kapitaal of een afkoopwaarde en niet een rente wordt uitbetaald, er geen aanleiding tot taxatie bestaat daar art. 17, § 1, 4°, WIB 92, slechts de renten en niet de kapitalen beoogt;
3° dat ingeval een belastingplichtige (verzekerde of rechthebbende) ter uitvoering van een levensverzekeringscontract ("individuele" of "groepsverzekering") of als herstel van een bestendige derving van winst, baten of bezoldigingen, een kapitaal ontvangt dat voor hem de aard van een beroepsinkomen heeft en hij dit kapitaal geheel of gedeeltelijk aanwendt voor het vormen van een lijfrente of van een tijdelijke rente, twee bestanddelen te zijnen name belastbaar zullen zijn, nl. :
- het kapitaal of de fictieve lijfrente die volgt uit de omzetting van dat kapitaal (wanneer de voorwaarden voor de toepassing van art. 169, WIB 92, vervuld zijn), dat (die) een als dusdanig belastbaar beroepsinkomen is;
- het belastbare gedeelte van de lijfrente of de tijdelijke rente die effectief door middel van dat kapitaal verworven is; in dit geval betreft het twee onderscheiden verrichtingen waarvan de tweede de plaatsing van het ontvangen kapitaal is en aanleiding geeft tot toepassing van art. 17, § 1, 4°, WIB 92.
3. Tweede voorwaarde : aanleg onder bezwarende titel
Nummer 17/13
Deze voorwaarde impliceert :
- dat er een tegenprestatie moet zijn, ofwel vanwege de verkrijger van de rente, ofwel vanwege een derde (b.v. betaling in specie, in de een of andere vorm, van een kapitaal, van een eenmalige premie of van periodieke premies; overdracht van de eigendom, van de blote eigendom of van het vruchtgebruik van roerende of onroerende goederen);
- dat kosteloos toegekende renten dus niet in art. 17, § 1, 4°, WIB 92, bedoeld worden (zij kunnen wel bedoeld zijn in de art. 23, § 1, 5° en 34, WIB 92, wanneer zij de aard van uitgestelde bezoldigingen hebben).
4. Derde voorwaarde : hoedanigheid van de schuldenaar
Nummer 17/14
Het is van weinig belang dat de schuldenaar van de rente in België of in het buitenland gevestigd is, doch het is daarentegen vereist dat het gaat om:
- ofwel een rechtspersoon, d.w.z. enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling naar Belgisch of naar buitenlands recht, die rechtspersoonlijkheid bezit, ongeacht of zij een onderneming exploiteert of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt;
- ofwel een natuurlijke persoon (rijksinwoner of niet-rijksinwoner) (2) die een nijverheids-, handels- of landbouwonderneming exploiteert, wanneer de betaling van de rente ten aanzien van deze persoon een beroepskarakter heeft; zulks is b.v. het geval met de rente betaald door een handelaar die een in de exploitatie van zijn onderneming aangewend goed tegen betaling van een lijfrente heeft verworven.
De door een natuurlijke persoon betaalde renten om een goed te verwerven dat hij niet voor de exploitatie van een nijverheids-, handels- of landbouwonderneming aanwendt, worden dus niet beoogd.
Wanneer een natuurlijke persoon een tegen betaling van een lijfrente verworven onroerend goed slechts gedeeltelijk voor de exploitatie van een dergelijke onderneming aanwendt, wordt de lijfrente terzake slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij betrekking heeft op het gedeelte van het onroerend goed dat voor nijverheids-, handels- of landbouwdoeleinden wordt aangewend.
[ (2) M.b.t. het belastingstelsel van inkomsten van tijdelijke lijfrente-overeenkomsten tussen inwoners van België en Nederland, wordt verwezen naar 90/7, 13° (zie circ. 17.8.1984, Ci. R9 NL/318.040, Bull. 632, blz. 2392).]
5. Vierde voorwaarde : aanleg na 1.1.1962
Nummer 17/15
Lijfrenten of tijdelijke renten - die niet de aard hebben van pensioenen met beroepskarakter - die voor 2.1.1962 zijn aangelegd, worden bij voortduur niet aan de belasting onderworpen.
Om uit te maken of een rente aangelegd is voor 2.1.1962 of ten vroegste op deze datum, moet men volgens het geval rekening houden met de vervaldatum die bepaald is voor de storting van het kapitaal (of van de verzekeringspremie of -premies), of met de datum van overdracht van de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de goederen in ruil waarvoor de rente moet worden betaald.
Indien het kapitaal (of de verzekeringspremies) dat (die) de rente zal (zullen) opbrengen, ingevolge een vóór 2.1.1962 gesloten contract, gedeeltelijk vóór deze datum en gedeeltelijk met ingang van diezelfde datum is (zijn) gestort, is de rente belastbaar, doch slechts voor zover zij overeenstemt met betalingen die van 2.1.1962 af vervallen (zie 17/16 tot 19).
C. VASTSTELLING VAN HET BELASTBARE BEDRAG VAN DE RENTE
Nummer 17/16
Zoals hierboven is gezegd (zie 17/8), worden de renten in aanmerking genomen voor het werkelijk door de verkrijger geïnde bedrag, wanneer zij door middel van een niet afgestaan kapitaal worden gevormd; daarentegen worden de door middel van een afgestaan kapitaal aangelegde lijfrenten slechts in aanmerking genomen ten belope van 3 % van dat kapitaal (3).
[(3) De boekhoudregels opgenomen in art. 26, § 2, KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, wijzigen niets aan de bepalingen die van toepassing zijn om, ten name van een natuurlijke persoon die een onroerend goed op lijfrente aan een onderneming verkoopt, de belastbare roerende inkomsten te berekenen die in de lijfrente begrepen zijn (zie 61/275 tot 293).]
Nummer 17/17
Inzake renten ontvangen ter uitvoering van levensverzekeringscontracten, moet het bedrag van het afgestane kapitaal als volgt worden vastgesteld (4):
1° Renten aangelegd door middel van een eenmalige premie - of termijnpremies - die na 1.1.1962 vervallen (zelfs wanneer het contract vóór 2.1.1962 is gesloten)
Het afgestane kapitaal dat in aanmerking moet worden genomen is gelijk aan het kapitaal waarmee de rente is aangelegd, zoals dat kapitaal bestaat op het ogenblik waarop de rente ingaat.
2° Renten aangelegd door middel van termijnpremies die vóór 2.1.1962 en na 1.1.1962 vervallen
In dit geval is het in aanmerking te nemen afgestane kapitaal gelijk aan het verschil tussen, eensdeels, het totale bedrag van het kapitaal waarmee de rente is aangelegd, zoals dat kapitaal bestaat op het ogenblik waarop de rente ingaat en, anderdeels, het bedrag van het kapitaal dat op hetzelfde ogenblik zou gevormd zijn indien het contract, wat de premies betreft, slechts de betaling zou hebben bedongen van de premies die vóór 2.1.1962 vervallen zijn.
Voorbeeld
Kapitaal waarmee een rente (R) is aangelegd zoals dat kapitaal bestaat op het ogenblik waarop de rente ingaat : .............(K);
Kapitaal waarmee de rente (R1) is aangelegd die zou betaald zijn op de eerste vervaldag van de rente (R), indien het contract, wat de premies betreft, slechts de betaling zou hebben bedongen van de premies die voor 2.1.1962 vervallen zijn: .......... (K1);
Afgestaan kapitaal (K2) dat in aanmerking moet worden genomen om de rente (R) te belasten : (K) - (K1) = (K2).
3° Renten aangelegd door middel van termijnpremies die alle vóór 2.1.1962 vervallen
Het in aanmerking te nemen afgestane kapitaal is gelijk aan 0, daar de rente niet belastbaar is.
[ (4) Deze regels zijn voor de eerste maal van toepassing op renten die vanaf 1.1.1969 vervallen.]
Nummer 17/18
Wanneer het levensverzekeringscontract, naar keuze van de verzekerde of van de rechthebbende, in de uitbetaling van een rente of van een kapitaal voorziet en wanneer de betrokkene de rente verkiest, moet men handelen alsof hij reeds bij de ondertekening van het contract de uitbetaling van een rente had verkozen - en wordt het in aanmerking te nemen afgestane kapitaal, naar het geval, vastgesteld zoals bepaald in 17/17, 1°, 2° of 3° (5).
[(5) Deze regels zijn voor de eerste maal van toepassing op renten die vanaf 1.1.1969 vervallen.]
Nummer 17/19
De in 17/17, 1°, 2° en 3° vermelde richtlijnen zijn mutatis mutandis van toepassing voor de vaststelling van het afgestane kapitaal dat in aanmerking moet worden genomen voor het belasten van renten en ermede gelijkgestelde pensioenen die aan vrij verzekerden worden betaald (cf. 17/10, 3° en 17/11) (6).
[(6) Deze regels zijn voor de eerste maal van toepassing op renten die vanaf 1.1.1969 vervallen.]
Nummer 17/20
Ten aanzien van renten aangelegd in het voordeel van verschillende personen, die bij het overlijden van de eerste verkrijger overgaan op een andere, moet het afgestane kapitaal, zowel voor de oorspronkelijke rente als voor iedere na overgang betaalde rente, met inachtneming van bovenstaande onderrichtingen worden vastgesteld, rekening houdend met het kapitaal waarmee die renten zijn aangelegd, zoals dat kapitaal bestaat op het ogenblik waarop de renten ingaan (7).
Wanneer in een gezin de echtgenoot na 1.1.1962 een contract sluit waarin, tegen storting van een eenmalige premie of van termijnpremies, voor hem een lijfrente wordt bepaald die, na zijn overlijden, aan zijn echtgenote verder zal worden uitbetaald, is het afgestane kapitaal waarmee rekening moet worden gehouden voor het belasten van de echtgenote na het overlijden van de man, gelijk aan het kapitaal waarmee de rente is aangelegd die aan de betrokken echtgenote wordt uitbetaald, zoals dat kapitaal bestaat op het ogenblik van de eerste vervaldag van de laatstbedoelde rente.
[(7) Deze regels zijn voor de eerste maal van toepassing op renten die vanaf 1.1.1969 vervallen.]
Nummer 17/21
Er wordt aan herinnerd dat voor renten betaald als tegenprestatie voor de overdracht van de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik (8) van onroerende goederen, de waarde van het afgestane kapitaal dezelfde is als die welke in aanmerking is genomen voor het heffen van het registratierecht betreffende die overdracht.
[(8) De tijdelijke renten die worden betaald als tegenprestatie voor de overdracht van het vruchtgebruik van onroerende goederen moeten als lijfrenten worden aangemerkt, vermits het tijdelijke renten zijn welke voortvloeien uit overeenkomsten die ofwel wettelijk, ofwel contractueel, aflopen bij het overlijden van de renteheffer indien dit overlijden plaatsvindt vóór het einde van de vastgestelde termijn. Het vruchtgebruik dat bij overeenkomst voor een bepaalde termijn wordt gevestigd, kan immers nooit de levensduur van de vruchtgebruiker overschrijden (cf. art. 617, BW).]
Dienaangaande bepalen de art. 45 tot 50 van het Wetboek der registratierechten :
"Art. 45 (gew. art. 41, W 30.3.1994). - Het recht wordt vereffend :
- ten aanzien van de verkopingen, op het bedrag van bedongen prijs en lasten;
- ten aanzien van de ruilingen, op de overeengekomen waarde van de in een der prestatiën begrepen goederen, met inachtneming van die welke aanleiding tot het hoogste recht zou geven zo beide waren toegestaan tegen een naar die waarde vastgestelde geldprijs;
- ten aanzien van inbrengen van onroerende goederen in vennootschappen, andere dan inbrengen als vermeld in artikel 115bis, op de waarde van de als vergoeding van de inbreng toegekende maatschappelijke rechten verhoogd met de lasten die door de vennootschap gedragen worden;
- ten aanzien van de overige overdragende overeenkomsten, op de overeengekomen waarde van de ten laste van de verkrijger van het onroerend goed bedongen tegenprestatie.
Art. 46. - Evenwel mag de belastbare grondslag in geen geval lager zijn dan de verkoopwaarde van de overgedragen onroerende goederen.
Art. 47 (gew. art. 3, W 23.12.1958). - Wanneer de overeenkomst op het vruchtgebruik van een onroerend goed slaat, wordt de in artikel 46 bedoelde verkoopwaarde vertegenwoordigd door de som verkregen door vermenigvuldiging van de jaarlijkse opbrengst of, bij ontstentenis daarvan, van de huurwaarde van het goed, met het getal dat in de onderstaande tabel is opgegeven en afhankelijk is van de leeftijd, welke degene op wiens hoofd het vruchtgebruik is gevestigd, op de
dag van de akte heeft :
Getal | Leeftijd |
18 17 16 14 13 11 9,5 8 6 4 2 | 20 jaar of minder; meer dan 20 jaar en niet meer dan 30 jaar; meer dan 30 jaar en niet meer dan 40 jaar; meer dan 40 jaar en niet meer dan 50 jaar; meer dan 50 jaar en niet meer dan 55 jaar; meer dan 55 jaar en niet meer dan 60 jaar; meer dan 60 jaar en niet meer dan 65 jaar; meer dan 65 jaar en niet meer dan 70 jaar; meer dan 70 jaar en niet meer dan 75 jaar; meer dan 75 jaar en niet meer dan 80 jaar; meer dan 80 jaar. |
Is het vruchtgebruik voor een beperkte tijd gevestigd, zo is de verkoopwaarde vertegenwoordigd door de som verkregen door het kapitaliseren ad 4 t.h. van de jaarlijkse opbrengst, rekening gehouden met de bij de overeenkomst gestelde duur van het vruchtgebruik, maar zonder te mogen overschrijden hetzij de naar voorgaande alinea bepaalde waarde, zo het gaat om een ten bate van een natuurlijke persoon gevestigd vruchtgebruik, hetzij het bedrag van twintigmaal de opbrengst, zo het vruchtgebruik ten bate van een rechtspersoon is gevestigd.
In geen geval mag aan het vruchtgebruik een hogere waarde dan de vier vijfden van de verkoopwaarde van de volle eigendom worden toegewezen.
Art. 48. - Gaat de overeenkomst over de blote eigendom van een onroerend goed waarvan het vruchtgebruik door de vervreemder is voorbehouden, zo mag de belastbare grondslag niet lager zijn dan de verkoopwaarde van de volle eigendom.
Art. 49. - Gaat de overeenkomst over de blote eigendom van een onroerend goed, zonder dat het vruchtgebruik door de vervreemder is voorbehouden, zo mag de belastbare grondslag niet lager zijn dan de verkoopwaarde van de volle eigendom, na aftrekking van de overeenkomstig artikel 47 berekende waarde van het vruchtgebruik.
Art. 50. - Wordt of werd het vruchtgebruik op het hoofd van twee of meer personen gevestigd, met recht van aanwas of van terugvalling, zo is de voor de toepassing van artikelen 47 en 49 in aanmerking te nemen leeftijd die van de jongste persoon."
Nummer 17/22
Wanneer een tegen betaling van een lijfrente verworven onroerend goed slechts gedeeltelijk voor de exploitatie van de onderneming van de schuldenaar van de rente wordt aangewend, moet alleen de waarde die met dat gedeelte van het onroerend goed overeenstemt in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het ten name van de rentetrekker belastbare roerend inkomen (cf. 17/14, laatste lid, in fine).
Nummer 17/23
Indien de rentetrekker voor een bepaald jaar slechts een gedeelte van het jaarlijkse bedrag van de rente ontvangt, moet het belastbare gedeelte van de 3 % van het afgestane kapitaal proportioneel worden teruggebracht tot de fractie van de jaarlijkse rente die aan de betrokkene is uitbetaald.
Voorbeeld
Een lijfrente is aangelegd tegen afstand van een kapitaal van 400.000 F en is maandelijks betaalbaar. In het eerste jaar van de uitbetaling of in het jaar van het overlijden ontvangt de rentetrekker slechts 4 maandelijkse betalingen.
Het belastbare bedrag van de lijfrente wordt als volgt berekend:
400.000 F 3 X 4 = 4.000 F
100 12
D. LIJFRENTEN DIE NIET BELASTBAAR ZIJN ALS INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN
Nummer 17/23.1
De loten van de loterij met biljetten "WIN FOR LIFE" (9), die bestaan uit een maandelijkse lijfrente van 40.000 F (10 ) (11 ), vallen niet in het toepassingsgebied van de art. 17, § 1, 4° en 20, WIB 92 cf. art. 8, KB 26.11.1998 betreffende de wijze van uitgifte van de loterij met biljetten "WIN FOR LIFE" genaamd, een openbare loterij georganiseerd door de Nationale Loterij - BS 8.12.1998, zoals vervangen door art. 1, KB 21.12.1998 tot wijziging van het voormelde KB - BS 31.12.1998).
In het algemeen kan worden gesteld dat de loten van "WIN FOR LIFE" bestaande uit een rente niet aan de belastingen onderworpen zijn, evenmin trouwens als de andere loten van 100.000 F, 10.000 F, 1.000 F, 400 F en 200 F.
[(9) De loterij "WIN FOR LIFE" die vanaf 8.12.1998 door de Nationale Loterij wordt georganiseerd, is een loterij met biljetten waarbij de loten uitsluitend zonder loting worden toegewezen d.m.v. cijfers die verborgen zijn onder een af te krassen ondoorzichtige deklaag. Per hoeveelheid van één miljoen uitgegeven biljetten worden een welbepaald aantal loten vastgelegd. Eén lot bestaat uit een maandelijks uit te keren rente van 40.000 F; de andere loten bestaan uit vaste bedragen van 100.000 F, 10.000 F, 1.000 F, 400 F en 200 F.]
[(10 ) Voor elke winnaar van een lot bestaande uit een maandelijkse lijfrente van 40.000 F, sluit de Nationale Loterij bij een verzekeringsonderneming een levensverzekering af op het hoofd van de betrokkene, waarvoor zij een éénmalige premie betaalt.]
[(11 ) Het bedrag van de maandelijks uit te keren rente van 40.000 F is een vast bedrag dat niet voor enige aanpassing vatbaar is; de betaling van de rente wordt gestaakt bij het overlijden van de begunstigde; de rente is niet overdraagbaar en kan bij overlijden van de begunstigde evenmin aanleiding geven tot terugvalling.]
VI. IN VREEMDE VALUTA BEPAALD BEDRAG VAN DE INKOMSTEN
Nummer 17/24
Overeenkomstig art. 17, § 2, WIB 92, wordt het bedrag van de in buitenlandse valuta bepaalde inkomsten omgezet in Belgische franken, door de op het ogenblik van de betaling of de toekenning van die inkomsten geldende wisselkoers toe te passen.