Commentaar van art. 368, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking Com.IB 92 d.d. 01.06.2017
TITEL VII: VESTIGING EN INVORDERING VAN DE BELASTINGEN
HOOFDSTUK VII: RECHTSMIDDELEN
Afdeling I: Administratief beroep
Art. 368, WIB 92
368/0 | |
368/1-5 |
I. WETTEKST
368/0
Art. 368 - Bij gebrek aan een kennisgeving van de inning van de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing op een andere wijze dan per kohier, verjaart de aanvraag tot terugbetaling van deze voorheffingen die ten onrechte in de Schatkist werd gestort, na vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin deze voorheffingen gestort zijn geweest.
II. COMMENTAAR
Inwerkingtreding
368/1
De bepaling van artikel 368, WIB 92, vloeit voort uit artikel 20 van de wet van 28.12.2011 houdende diverse bepalingen (BS van 30.12.2011, 4de editie, blz. 81647). Die bepaling is krachtens artikel 24 van dezelfde wet van toepassing op de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing die gestort werden vanaf 01.01.2011.
Draagwijdte van de bepaling
368/2
Krachtens artikel 368 kunnen in bepaalde gevallen de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing worden teruggevraagd door de schuldenaars en de verkrijgers van de inkomsten (zowel inwoners als niet-inwoners) binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin die voorheffingen werden gestort.
Die voorheffingen moeten:
1. 'op een andere wijze dan per kohier zijn geïnd',
2. 'ten onrechte aan de Schatkist zijn gestort' en
3. niet het onderwerp zijn geweest van 'een kennisgeving van inning'.
Artikel 368 is dus niet van toepassing wanneer de voorheffingen werden ingekohierd op naam van de schuldenaar ervan. De bezwaartermijn van zes maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet, zoals voorgeschreven in artikel 371, WIB 92, is in dat geval van toepassing.
Het feit dat de voorheffing welke met de verschuldigde belasting van de genieter van de inkomsten werd verrekend, overeenkomstig de bepalingen van artikel 276, WIB 92, belet daarentegen niet dat de schuldenaar van deze voorheffing het teveel betaalde terugvordert (Cass. 19.06.2015, F.13.0056.N, Fisconetplus).
Daarenboven kan de begunstigde van het inkomen zich niet meer beroepen op artikel 368 vanaf het ogenblik dat hij een aanslagbiljet heeft ontvangen, omdat het aanslagbiljet, met betrekking tot de belasting waarmee de voorheffingen werden verrekend, een 'kennisgeving van inning' vormt (zie nr. 371/30 Com.IB).
Ratio legis
368/3
De voorbereidende werken op artikel 368, WIB 92, geven het volgende aan: 'Bij ontstentenis van een kennisgeving van de inning vanwege de administratie, begint de termijn bedoeld in artikel 371, WIB 92, niet te lopen. Stelt zich dan de vraag naar de verjaring van het persoonlijk vorderingsrecht van de aanvraag tot terugbetaling van de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing ten onrechte aan de staat gestort.
In principe is, inzake de aanvraag tot terugbetaling van voorheffingen, de verjaringstermijn bepaald bij artikel 100, 1°, van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 17.07.1991 van toepassing dat in het bijzonder bepaalt: 'Verjaard en voorgoed ten voordele van de staat vervallen, zijn… 1° de schuldvorderingen, waarvan de op wettelijke of reglementaire wijze bepaalde overlegging niet geschied is binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het begrotingjaar in de loop waarvan zij zijn ontstaan;'.
Echter, artikel 113, van de wet van 22.05.2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale staat (en van artikel 167, titel 15, van de wet van 29.12.2010 houdende diverse bepalingen dat de inwerkingtreding van voornoemde wet regelt), (…), maakt de verjaringsregels van gemeenrechtelijke termijn van toepassing, in casu dus de verjaringstermijn van tien jaar bedoeld in artikel 2262bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hieronder BW) in plaats van de verjaringstermijn van vijf jaar.
Daar immers volgens artikel 2262bis, § 1, eerste lid, BW de aanvraag tot terugbetaling van ten onrechte gestorte voorheffing als een persoonlijk vorderingsrecht dient beschouwd te worden, is bijgevolg vanaf 01.01.2011 de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van tien jaar van toepassing geworden.' (Parl. St., Kamer,53/1952/004, blz. 6)
Rekening houdend met de uitspraak van het Grondwettelijk Hof volgens dewelke de staat zijn rekeningen binnen een redelijke termijn moet kunnen afsluiten (zie meer bepaald G.H. nr. 17/2008 van 14.02.2008, punt B6) en om te vermijden dat de belastingplichtige de mogelijkheid zou hebben om de voorheffingen terug te vragen gedurende tien jaar zou blijven bestaan, schrijft artikel 368, WIB 92, een specifieke termijn van 5 jaar voor om een aanvraag tot terugbetaling van bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing te doen wanneer die voorheffingen niet werden ingekohierd en er geen enkele kennisgeving van de inning door de administratie werd verstuurd aan degene die ze heeft gestort.
Dienst waar de vraag tot terugbetaling moet worden ingediend
368/4
Een vordering tot terugbetaling van voorheffingen die ten onrechte aan de Schatkist werden gestort, vormt een betwisting betreffende de toepassing van een belastingwet in de zin van artikel 569, 1ste lid van het Gerechtelijk Wetboek. Die vordering is bijgevolg slechts ontvankelijk op voorwaarde dat de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld zoals vereist door artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 368, WIB 92, is opgenomen onder de bepalingen van Titel VII, Hoofdstuk VII, Afdeling I, 'Administratief beroep'. Een bezwaarschrift in de zin van artikel 366, WIB 92, kan tegen de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing worden ingediend vanaf het ogenblik dat zij opeisbaar worden, respectievelijk op grond van de artikelen 267 en 273, WIB 92 (zie nr. 371/24 Com.IB). Artikel 368, WIB 92, stelt slechts een vervaltermijn in waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend (zie hoger nr. 368/3 Com.IB) voor zover de roerende voorheffing of de bedrijfsvoorheffing werd gestort in de Schatkist.
De terugbetaling van de voorheffingen moet door de belastingschuldige of door de genieter van de inkomsten worden gevraagd bij de adviseur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen, in wiens ambtsgebied de taxatiedienst (bepaald door de gemeente) ligt die zijn fiscale toestand regelt (zie nr. 366/35 Com.IB).
Evenwel zijn, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 366, 2de alinea, WIB 92, de vragen tot terugbetaling die worden gericht aan een andere ambtenaar van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen of aan een ambtenaar van de administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen, geldig ingediend op de datum van ontvangst door deze ambtenaar (zie nr. 366/3 Com.IB).
Te leveren bewijs – bewijslast
368/5
Degene die de terugbetaling van een onverschuldigd betaalde voorheffing vraagt, moet op afdoende wijze de betreffende storting aantonen en het bewijs leveren van de onverschuldigdheid van het geheel of van een gedeelte van de storting.