Commentaar van art. 352, WIB 92
Art. 352, WIB 92
352/0 | |
352/1 | |
352/2-4 | |
352/5-6 |
Nummer 352/0
Art. 352. - Indien hij ambtshalve is aangeslagen behoort het aan de belastingplichtige het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te zijnen name in aanmerking komende gegevens.
Het behoort evenwel aan de administratie dat bewijs te leveren indien :
- de belastingplichtige aantoont dat wettige redenen hem hebben belet de in artikel 315, eerste en tweede lid, vermelde boeken, bescheiden en registers over te leggen of de op grond van artikel 316 gevraagde inlichtingen binnen de gestelde tijd te verstrekken of binnen de in artikel 346 gestelde termijn te antwoorden op het erin bedoelde bericht;
- de aanslag op de grondslag vermeld in het in artikel 346 bedoelde bericht werd gevestigd vóór het verstrijken van de in dat artikel vermelde termijn omdat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeerden.
Nummer 352/1
Indien hij ambtshalve is aangeslagen (zie art. 351, WIB 92), rust de bewijslast op de belastingplichtige die de grondslag voorkomend in de hem toegezonden kennisgeving van aanslag van ambtswege enkel kan betwisten door de juistheid aan te tonen van het bedrag van zijn belastbaar inkomen en van de andere te zijnen name in aanmerking komende gegevens (zie evenwel 352/3).
De bewijslast rust op de administratie, wanneer de belastingplichtige aantoont dat wettige redenen hem hebben belet :
- de in art. 315, 1e en 2e lid, WIB 92, vermelde boeken, bescheiden en registers over te leggen;
- de op grond van art. 316, WIB 92 gevraagde inlichtingen binnen de gestelde termijn te verstrekken;
- binnen de in art. 346, WIB 92 gestelde termijn te antwoorden op het bericht van wijziging van aangifte.
De bewijslast rust eveneens op de administratie, wanneer zij, omdat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeerden, de aanslag heeft gevestigd vóór het verstrijken van de -eventueel verlengde-termijn voor het inbrengen van opmerkingen op een bericht van wijziging van aangifte (zie art. 346, WIB 92).
III. BEWIJSLAST VAN DE OVERBELASTING
Nummer 352/2
Zich, mutatis mutandis, houden aan de commentaar op art. 348, WIB 92.
Nummer 352/3
Door de belastingplichtige die van ambtswege werd belast, de bewijslast van het juiste bedrag van zijn belastbare inkomsten op te leggen, berooft art. 352, WIB 92, hem nochtans niet van het recht te bewijzen dat de aanslag van ambtswege een wettelijke basis mist wanneer hij steunt op elementen zonder enige bewijskracht die, als dusdanig, geen geldige vermoedens vormen (Cass., 20.9.1955, Van Oostveldt, Pas. 1956, I, 20; 18.10.1955, Motmans, Pas. 1956, I, 135).
M.a.w. de belastingplichtige die van ambtswege werd belast, heeft het recht te bewijzen dat de belastbare grondslag willekeurig werd bepaald, omdat de administratie een rechtsdwaling heeft begaan, op onjuiste feiten heeft gesteund of nog, uit juiste feiten niet te verantwoorden gevolgtrekkingen heeft afgeleid (Cass., 21.4.1959, Haim, weduwe Rouben; 8.1.1963, Van Hollebeke; 10.11.1964, Deltenre, Bull. 423, blz. 1703).
Nummer 352/4
Er werd eveneens gevonnist :
- dat de belastingplichtige, om het vermoeden van overeenstemming met de wet, dat aan een door de administratie van ambtswege gevestigde aanslag verbonden is, te weerleggen, zich niet ertoe mag beperken het bestaan van maximaprijzen of het gezegde dat ontduiking niet wordt vermoed, in te roepen; hij moet het bewijs leveren van het juiste bedrag van zijn inkomsten (Cass., 12.4.1948, Felten-Dax, Bull. 235, blz. 459);
- dat het bewijs van het bedrag der inkomsten door middel van loutere ramingen, die niet op een positieve en controleerbare grondslag rusten, is uitgesloten. Het is dus niet toegelaten een naar loutere raming bepaald inkomstenbedrag, hoe redelijk het ook moge voorkomen, in de plaats te stellen van het door de administratie naar vermoedens bepaalde bedrag van de belastbare inkomsten (Cass., 3.7.1956, Van Langenaken, Bull. 330);
-dat de van ambtswege en bij vergelijking aangeslagen belastingplichtige, die het bedrag van zijn belastbare inkomsten wil bepalen door te verwijzen naar de forfaitaire grondslagen, vastgesteld in gemeen overleg tussen de administratie en de beroepsverenigingen, noodzakelijkerwijze een gebrek aan bewijskrachtige gegevens doet blijken -voorwaarde die gesteld is om art. 342, WIB 92, toe te passen-en derhalve niet kan beweren op die manier het op hem rustende bewijs van het juiste bedrag van zijn inkomsten bij te brengen, vermits het bij toepassing van de forfaitaire grondslagen berekende bedrag van de belastbare inkomsten, blijkens de wet, slechts het vermoedelijke bedrag van die inkomsten is (Cass., 3.1.1957, Rutten, Wwe Wevers, Pas. 1957, I, 484);
- dat de regelmatig van ambtswege aangeslagen belastingplichtige die niet het bedrag van de bruto-inkomsten doch slechts dat van de beroepskosten betwist, om aan de strenge verplichting, hem opgelegd door art. 352, WIB 92, te voldoen, het juiste bedrag moet bewijzen van de kosten in kwestie die werkelijk gedurende het desbetreffende belastbaar tijdperk werden gedaan; dat hij dus geen omstandigheden kan inroepen die slechts schattingselementen van de beoogde kosten zijn (bv. : het bedrag van de kosten door de administratie aangenomen voor de vorige aanslagjaren en de vaststelling dat de voorwaarden waarin het beroep wordt uitgeoefend dezelfde zijn gebleven) (Cass., 14.10.1958, Bellefroid, Bull. 352); in dergelijk geval is het beoogde bewijs trouwens niet geleverd wanneer het aangevoerde bedrag van de aftrekbare kosten niet in alle opzichten het vereiste karakter van juistheid vertoont (Cass., 10.11.1960, Cousin, Bull. 376, blz. 1023);
- dat in geval van aanslag van ambtswege van beroepsinkomsten, het bewijs van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten het bewijs omvat van het juiste bedrag van de bruto-inkomsten en dat van het juiste bedrag van de aftrekbare beroepskosten (Cass., 23.3.1965, Mayné, Bull. 427, blz. 211). Het afzonderlijk bewijs van sommige beroepskosten vormt derhalve niet noodzakelijk het bewijs van het juiste bedrag der belastbare inkomsten (zie Cass., 5.10.1965, Rosier Joséphine, Bull. 433, blz. 1328);
- daar de aanslag van ambtswege geen sanctie is, mag de Staat in dit geval niet meer vorderen dan wat wettelijk verschuldigd is. Door te beslissen dat de aanspraken van een belastingplichtige inzake aftrek van het gedeelte van de winst of baten dat aan de medewerkende echtgenoot mag worden toegekend, niet kunnen worden ingewilligd om de enige reden dat de betrokkene die regelmatig van ambtswege werd belast, het bewijs van het juiste bedrag van zijn inkomsten niet levert, heeft het arrest van het Hof van beroep aan de belastingplichtige een sanctie opgelegd die door de wet niet is vastgesteld (Cass., 24.6.1969, Rauw, Bull. 479, blz. 1831).
Nummer 352/5
Terzake wordt verwezen naar de commentaar op art. 316, WIB 92.
Nummer 352/6
De belastingplichtige moet niet van ambtswege worden belast wanneer hij aantoont dat wettige redenen hem hebben belet de stukken, inlichtingen en antwoorden, bedoeld in de art. 315, 1e en 2e lid, 316 en 346, WIB 92, vroeger over te leggen of te verstrekken dan hij heeft gedaan. Die "wettige redenen" mogen door de belastingplichtige ook nog buiten de termijn van één maand, en zelfs na de vestiging van ambtswege van zijn aanslagen, worden ingeroepen, voor zover de in art. 371, WIB 92, bepaalde bezwaartermijnen in acht worden genomen (Cass., 22.3.1955, Cokaïko, Pas. 1955, I, 812).
Het bestaan van "wettige redenen" van vertraging doet, in dergelijk geval, geen afbreuk aan de wettelijkheid van de aanslag van ambtswege, maar heeft enkel tot gevolg dat de bewijslast van het bedrag van de belastbare inkomsten op de administratie wordt gelegd (Brussel, 12.12.1964, PVBA Wys Muller).
De bewijslast blijft echter op de belastingplichtige rusten, wanneer de vertraging in het verstrekken van de stukken, inlichtingen en antwoorden aan hem te wijten is, want overmacht wordt slechts als zodanig aangenomen wanneer het van bij de aanvang zeker is dat degene die haar inroept niet in gebreke is gebleven (Luik, 20.2.1952, Sequaris) (zie ook 351/40).