Commentaar van art. 257, WIB 92

Art. 257, WIB 92

I. WETTEKST

257/0

II. VERMINDERING WEGENS BESCHEIDEN WONING

257/1-24

A. Vermindering van OV met één vierde

257/1-18

B. Vermindering van een vierde gebracht op 50 % van de OV gedurende een tijdperk van vijf jaar

257/19-24

III. VERMINDERING TEN VOORDELE VAN DE GROOT-OORLOGSVERMINKTEN EN VAN DE GEHANDICAPTE PERSONEN

257/25-39

A. Genieter van de vermindering

257/25-26

B. Voorwaarden

257/27-35

C. Bewijs van oorlogsverminkte

257/36

D. Bewijs van handicap van ten minste 66 %

257/37

E. Bedrag van de vermindering

257/38-39

IV. VERMINDERING TEN VOORDELE VAN HET GEZINSHOOFD

257/40-62

A. Genieter van de vermindering

257/40-41

B. Voorwaarden

257/42-56

C. Bedrag en berekening van de vermindering

257/57-62

V. BEPALINGEN GEMEEN AAN DE DRIE VERMINDERINGEN

257/63-65

VI. INDIENEN VAN DE AANVRAGEN OP VERMINDERING

257/66-70

VII. KWIJTSCHELDING OF VERMINDERING VAN OV WEGENS ONPRODUCTIVITEIT OF WEGENS HET VERLIES OF HET ONTBREKEN VAN HET GENOT VAN INKOMSTEN

257/71-176

A. Wettekst

257/71

B. Algemeen

257/72-176

I. WETTEKST

Nummer 257/0

Art 257. - Op aanvraag van de belanghebbende wordt verleend :

1° een vermindering van een vierde van de onroerende voorheffing in verband met de door de belastingplichtige volledig betrokken woning, wanneer het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke in België gelegen onroerende goederen niet meer bedraagt dan 30.000 frank.

Die vermindering wordt op 50 % gebracht voor een tijdperk van vijf jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing is verschuldigd, voor zover het een woning betreft die de belastingplichtige heeft doen bouwen of nieuwgebouwd heeft aangekocht, zonder het voordeel van een in de desbetreffende wetgeving bepaalde bouw- of aankooppremie;

2° een vermindering van de onroerende voorheffing in verband met de woning betrokken door een groot-oorlogsverminkte die het voordeel geniet van de wet van 13 mei 1929 of van artikel 13 van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948, of door een persoon die voor ten minste 66 % getroffen is door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens een of meer aandoeningen.

Die vermindering bedraagt 20 % voor de groot-oorlogsverminkte en 10 % voor een gehandicapte persoon;

3° een vermindering van onroerende voorheffing in verband met het onroerend goed dat wordt betrokken door het hoofd van een gezin met ten minste twee kinderen in leven of met een gehandicapte persoon als beoogd in 2°.

Die vermindering bedraagt 10 % voor ieder niet gehandicapt kind ten laste en 20 % voor iedere gehandicapte persoon ten laste, met inbegrip van de echtgenoot.

Een kind dat gedurende de veldtochten 1914-1918 of 1940-1945 als militair, weerstander, politiek gevangene of burgerlijk oorlogsslachtoffer overleden of vermist is, wordt meegerekend alsof het in leven was.

4° kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing voor zover het belastbaar kadastraal inkomen ingevolge artikel 15 kan worden verminderd.

Art. 258. - De verminderingen ingevolge artikel 257, 1° tot 3° worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd, en mogen worden samengevoegd.

Deze verminderingen mogen slechts slaan op één enkel, eventueel door de betrokkene aan te wijzen onroerend goed; zij worden niet verleend voor het gedeelte van de woning dat voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, wanneer het gedeelte van het inkomen dat erop betrekking heeft meer bedraagt dan een vierde van het kadastraal inkomen van de volledige woning.

Art. 259. - De verminderingen ingevolge artikel 257, 2° en 3° zijn van de huur aftrekbaar niettegenstaande elk hiermee strijdig beding; zij zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning of van het onroerend goed dat wordt bewoond door personen die niet tot het gezin van de betrokken groot-oorlogsverminkte, van de gehandicapte of van het betrokken gezinshoofd behoren.

Art. 260. - Wanneer de in artikel 257, 1°, vermelde grens van 30.000 frank wordt overschreden, blijft de vermindering van één vierde ingevolge die bepaling niettemin behouden voor de belastingplichtige die ze genoten heeft voor het aanslagjaar 1979, zolang als:

1° de belastingplichtige zijn woning volledig blijft betrekken;

2° het overschrijden van de grens van 30.000 frank uitsluitend het gevolg is van de algemene perekwatie van de kadastrale inkomens van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1980;

3° het kadastraal inkomen van de gezamenlijke onroerende goederen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 40.000 frank.

II. VERMINDERING WEGENS BESCHEIDEN WONING

A. VERMINDERING VAN OV MET ÉÉN VIERDE

1. Genieter van de vermindering

Nummer 257/1

De belastingplichtige of anders gezegd de schuldenaar van de OV, d.w.z. hij die op 1 januari van het aanslagjaar eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van het onroerend goed is, kan de vermindering genieten.

2. Voorwaarden

a) 1ste voorwaarde

Nummer 257/2

Op 1 januari van het aanslagjaar moet het onroerend goed een woning zijn.

Onder de notie "woonhuis" wordt niet alleen verstaan de eigenlijke woning, maar ook de bijhorigheden, erf, bergplaats, tuin, grond, die de gewone en meestal onontbeerlijke aanvulling van woonhuis zijn en er een geheel mede vormen, zelfs indien dit geheel uit verschillende kadastrale percelen bestaat (Cass., 18.6.1936, Gilles, Pas. 1936, I, 299; BrusseL 17.2.1937, Caeymaex).

Nummer 257/3

De onroerende goederen die niet het minste verband met de eigenlijke woning hebben zoals b.v. werkplaatsen, hoevegebouwen, bouwlanden, bossen, enz., zijn integendeel niet in aanmerking te nemen.

Nummer 257/4

Bij het beoordelen van wat moet worden aangenomen of verworpen, dient er rekening te worden gehouden met de particulariteiten eigen aan elk geval, met dien verstande dat de bepaling van de bijhorigheden van de eigenlijke woning, alsmede hun uitgestrektheid, in verhouding moeten staan tot de omvang van het onroerend goed, de levenswijze en de sociale stand van zijn bewoners, de belangrijkheid van het gezin, enz.

Nummer 257/5

Als het huis, dat als woning dient, eveneens wordt aangewend tot de uitoefening van een beroep, wordt de vermindering verleend :

- op grond van het totaal KI van het huis, wanneer het vermoede inkomen van het tot beroepsdoeleinden gebruikte deel één vierde van het KI van het ganse onroerend goed niet overtreft;

- op grond van het gedeelte van het KI in verband met het deel van het gebouw dat tot eigenlijke woning dient, wanneer het vermoede inkomen van het tot beroepsdoeleinden gebruikte deel het vierde van het KI van het ganse onroerend goed overtreft.

Het inkomen van het gedeelte, aangewend tot de uitoefening van een beroep, wordt bij benadering berekend in vergelijking, onder andere, met het aantal, de ligging en de belangrijkheid van de tot dit doel betrokken vertrekken t.o.v. het totaal aantal en de belangrijkheid van de vertrekken van het ganse onroerend goed.

Nummer 257/6

Een afzonderlijk gekadastreerd appartement wordt met een woning gelijkgesteld.

b) 2de voorwaarde

Nummer 257/7

Op 1 januari van het aanslagjaar moet de belastingplichtige gans de woning betrekken, d.w.z. dat de belastingplichtige in feite het volledig gebruik ervan moet hebben.

Voldoet aan deze voorwaarde:

a) de woning uitsluitend betrokken door de belastingplichtige en de personen die van zijn gezin deel uitmaken zonder hem daarvoor rechtstreeks of onrechtstreeks te vergoeden; het is het geval met:

1° zijn echtgenoot;

2° zijn afstammelingen en die van zijn echtgenote, evenals de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft;

3° zijn ascendenten en die van zijn echtgenote;

4° zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenote (broeders en zusters);

5° in geval van nieuw huwelijk, de ouders, grootouders, afstammelingen en zijverwanten (tot en met de tweede graad) van beide echtgenoten;

6° de personen die kinderen bedoeld in 2* ten laste hebben gehad, en die nadien ten laste van deze laatsten zijn gevallen;

b) de woning die volledig wordt betrokken door de medeëigenaars of door de eigenaars in onverdeeldheid, vermits zij als een entiteit worden beschouwd, die enige eigenaar en enige bewoner van het goed is.

Nummer 257/8

De voorwaarde blijft vervuld voor :

- een woning, in onverdeeldheid (b.v. tussen weduwe of weduwnaar en kinderen, tussen broeders en zusters), die alleen door een deel van de eigenaars in onverdeeldheid wordt betrokken, voor zover aan de onverdeelde bewoners ofwel wettelijk, ofwel in feite, het totaal gebruik van het huis is voorbehouden. Het genot of het vruchtgebruik moet worden bewezen door middel van een getuigschrift vanwege de medeëigenaars die het huis niet bewonen;

- een woning waarover een eigenaar, die wegens beroepswerkzaamheden verplicht is elders te gaan wonen, wenst te blijven beschikken om er regelmatig te kunnen terugkeren. De woning die de eigenaar aldus heeft moeten verlaten kan bij voortduur worden beschouwd als door hem en zijn gezin betrokken, indien zij tijdens de nietbewoning voortdurend voldoet aan de vereisten van bewoonbaarheid in die zin dat zij gemeubileerd blijft, onderhouden wordt, en aangesloten blijft op de voorzieningen van water, gas, electriciteit, enz. (z. PV nr. 52 van 4.2.1982, Volksvertegenwoordiger Coppieters Bull. VA nr. 9 van 9.3.1982 - Kamer van Volksvertegenwoordigers - gewone zitting 1981 / 1982 - blz. 478, Bull. 606, blz. 1045). Er weze echter opgemerkt dat slechts één goed in aanmerking kan komen;

- een woonhuis dat, in geval van feitelijke scheiding, op 1 januari van het aanslagjaar door één der echtgenoten volledig betrokken is (z. Parl. vr. nr. 111 van 25.8.1981, Senator Peeters - Bull. VA nr. 50 van 22.9.1981, Senaat, zitting 1980-1981 - blz. 1892, Bull. 601, blz. 2649).

Nummer 257/9

Vervult daarentegen die voorwaarde niet, de woning :

- die gedeeltelijk wordt verhuurd (gemeubelde kamers, appartementen) of waarover de belastingschuldige niet volledig kan beschikken (b.v. gedeelte voorbehouden aan het huisgezin van zijn gehuwde dochter);

- waarvoor de bewoner niet de enige belastingschuldige is van de ermede verband houdende OV (zie nochtans 257/7, b).

c) 3de voorwaarde

Nummer 257/10

Op 1 januari van het aanslagjaar mag het KI van de gezamenlijke in België gelegen onroerende goederen van de belastingplichtige niet meer bedragen dan 30.000 F.

Nummer 257/11

Vanaf het aanslagjaar 1980 werd geen onderscheid meer gemaakt tussen de categorieën van gemeenten, daar de rangschikking van de gemeenten is opgeheven.

Nummer 257/12

Om na te gaan of het door de wet bepaalde maximum kadastraal inkomen niet overschreden is, moeten de KI van al de in België gelegen onroerende goederen waarvan de aanvrager eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is, worden samengevoegd.

Nummer 257/13

De verschillende toestanden die zich kunnen voordoen, worden hierna samengevat :

a) het onroerend goed waarvoor de vermindering wordt gevraagd is een eigen goed: bij de KI van de goederen eigen aan de aanvrager worden gevoegd: de gedeelten van KI overeenkomend met het deel dat hij bezit in onverdeeld gebleven goederen (waarvan hij dus medeëigenaar is), alsmede eventueel de KI van de goederen die gemeen zijn aan de echtgenoten.

Wat die gemene goederen betreft, werd inderdaad geoordeeld dat de gemeenschap van goederen die door het huwelijk ontstaat tussen de echtgenoten, geen rechtspersoon vormt onderscheiden van de persoon van de echtgenoten en die eigenaar zou zijn van de gemene goederen, waarvan de man alleen het beheer zou hebben (Aarlen 19.4.1880 - Pandectes belges, deel 21, blz. 276, nr. 7); met de "gemeenschap"worden bijgevolg de in gemeenschap gehuwde echtgenoten zelf aangewezen (Parlem. vraag van de hh. Lahaye, Gilson en Vreven, Bulletin Vragen en Antwoorden, Senaat, Zittijd 1961-1963, blz. 224 - Bull. 395, blz. 726).

Voorbeeld

Het vermogen van twee echtgenoten, gehuwd onder het stelsel der wettelijke gemeenschap, bestaat uit:

1° goed eigen aan de man: KI 25.100 (volledig betrokken woning);

2° persoonlijke goederen van de echtgenote: KI 2.000 (grond);

3° gemeenschappelijke goederen: KI 5.200 (grond).

De vermindering wordt geweigerd, vermits het KI van de goederen eigen aan de man, samengeteld met dat van de goederen in gemeenschap, het bij de wet vastgestelde maximum overschrijdt.

Wanneer het huis waarvoor de vermindering wordt gevraagd een persoonlijk onroerend goed is van de vrouw, moet deze als aanvrager worden beschouwd, zelfs indien de voorheffing op naam van haar echtgenoot wordt gevestigd (zie art. 252, WIB 92);

b) het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van een aanvraag om vermindering behoort in gemeenschap toe aan de echtgenoten: de KI van al de goederen van de gemeenschap worden samengevoegd en bij dit totaal wordt afzonderlijk het KI geteld van de persoonlijke goederen van iedere echtgenoot.

Indien in een of ander van die gevallen het totaal van de KI het door de wet bepaalde maximum overtreft, wordt de vermindering geweigerd;

c) het onroerend goed waarvoor de vermindering gevraagd wordt, is een in onverdeeldheid gebleven goed: bij het KI van dit goed wordt eventueel het KI gevoegd van alle goederen toebehorend aan die onverdeeldheid.

De onverdeeldheid moet, inderdaad, worden beschouwd als een fiscale entiteit onderscheiden van degenen die er deel van uitmaken vermits ze het gemeenschappelijk bezit is van een zaak of van een goed dat een gemeenschappelijke oorsprong heeft en waarvan de eigendom niet verdeeld is; de verdeling is het middel om de onverdeeldheid te doen ophouden (Gent, 10.1.1874 Pas. 1874,11, 133).

Het is wel verstaan dat, mits het voorbehoud gemaakt onder 257/8, de woning, waarvoor de vermindering wordt gevraagd, volledig door al de medeëigenaars moet worden betrokken.

3. Behoud van de vermindering van een vierde bij overschrijden van het KI

Nummer 257/14

Art. 260, WIB 92 bepaalt :

"Wanneer de in artikel 257, 1°, vermelde grens van 30.000 frank wordt overschreden, blijft de vermindering van één vierde ingevolge die bepaling niettemin behouden voor de belastingplichtige die ze genoten heeft voor het aanslagjaar 1979, zolang:

1° de belastingplichtige zijn woning volledig blijft betrekken;

2° het overschrijden van de grens van 30.000 F uitsluitend het gevolg is van de algemene perekwatie van de kadastrale inkomens van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1980;

3° het kadastraal inkomen van de gezamenlijke onroerende goederen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 40.000 frank ".

Nummer 257/15

In de memorie van toelichting van de wet van 19.7.1979, V 1508, (zie doc. 126 - kamer van Volksvertegenwoordigers -B.Z. 1979- Nr. 1, blz. 4) is in verband met die bepaling gezegd dat zij "het behoud van de vermindering waarborgt aan hen die er voor het ogenblik van genieten en dit voor zolang geen wijziging intreedt in hun toestand. Met andere woorden, de verworven rechten blijven behouden indien het overschrijden van de nieuwe grens enkel en alleen het gevolg is van de perekwatie (geen nieuwe aankoop, noch verbouwingen in bestaande onroerende goederen). Maar om te vermijden dat de vermindering behouden blijft voor diegene die een goed bewoont waarvan de huurwaarde, na de perekwatie van 1955, grondige wijzigingen onderging, zonder dat er evenwel aanleiding toe bestond het kadastraal inkomen te herzien werd het noodzakelijk geoordeeld te bedingen dat de vermindering niet meer zal worden toegekend, wanneer het nieuw kadastraal inkomen van al de goederen die de eigenaar bezit hoger is dan 30.000 frank" [Dit bedrag werd met ingang van het aanslagjaar 1980 op 40.000 F gebracht (W 8.8.1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, V 1534)].

Er werd gevonnist dat de bepaling van artikel 162, WIB( art. 260, WIB 92)moet worden begrepen in die zin dat, wanneer het bedrag van 30.000 f gesteld in eerste lid (art. 257,1, WIB 92), alleen tengevolge van de perekwatie wordt overschreden, en zulks tot een maximum van 40.000f, de vermindering behouden kan blijven. Zodra het meerdere dan 30.000 F niet uitsluitend het gevolg is van de perekwatie, maar mede het gevolg is van een aankoop of verbouwing wordt het behoud van de vermindering ontzegd (Cass. 18.10.1985, De Cuyper, Bull.650, blz.982).

Nummer 257/16

Kortom, de vermindering van één vierde blijft in principe slechts behouden voor de belastingplichtige die er effectief van genoten heeft voor het aj. 1979, voor zover al de andere voorwaarden vervuld blijvend, de overschrijding van de grens van 30.000 F van het KI voor het geheel van zijn onroerende goederen uitsluitend het gevolg is van de algemene herziening en bedoeld geperekwateerd KI niet hoger is dan 40.000 F.

Het voordeel van het verworven recht moet nochtans ook worden toegekend aan de belastingplichtige die, onder dezelfde voorwaarden, niet effectief heeft genoten van de vermindering voor het aj. 1979, omdat hij, hetzij heeft nagelaten een tijdige aanvraag om vermindering in te dienen, hetzij het genot had van de tienjarige kwijtschelding van de OV

Deze regel blijft van toepassing wanneer het overlijden van een der eigenaars van een bescheiden woning (echtgenoot, medeëigenaar of eigenaar in onverdeeldheid) enkel tot gevolg heeft het aandeel van de overlevenden, die reeds eigenaar waren, te verhogen.

Nummer 257/17

Daarentegen, zijn uitgesloten van het genot van de "verworven rechten" :

1° de belastingplichtige die voor het aj. 1979 niet heeft genoten en niet zou hebben kunnen genieten van de vermindering van één vierde van OV om een van de volgende redenen: overschrijden van de oude grens van het KI: 6.000 F, 8.000 F of 12.000 F volgens de klasse van gemeente; uitbating van een drankslijterij op 1.1.1979, aankoop van een huis na 1.1.1979, de woning niet betrekken of slechts gedeeltelijk betrekken op 1.1.1979, enz.;

2° de belastingplichtige die van de vermindering genoten heeft voor de bescheiden woning die hij op 1.1.1979 betrok en die op 1.1.1980 een andere bescheiden woning betrekt, die hij ter vervanging van de eerste heeft aangekocht;

3° de belastingplichtige die na 1.1.1979 een goed aankoopt, hoe klein het KI ervan ook moge zijn (bv. een ongebouwd onroerend goed) of de belastingplichtige die na die datum wijzigingen aan zijn eigendommen aanbrengt, bv. nieuwbouw, verbeterings- of verbouwingswerken die een verhoging van KI tot gevolg hebben;

4° de erfgenamen van een na 1.1.1979 overleden belastingplichtige, wanneer zij op die datum geen rechten konden laten gelden op de bescheiden woning waarvan zij enkel eigenaar of eigenaar in onverdeeldheid zijn geworden ten gevolge van het overlijden van de belastingplichtige .

4. Bedrag van de vermindering

Nummer 257/18

De vermindering bedraagt één vierde van de OV, provincie- en gemeenteopcentiemen inbegrepen, in verband met de woning of met het gedeelte van het onroerend goed dat tot eigenlijke woning dient (zie 257/5).

B. VERMINDERING VAN EEN VIERDE GEBRACHT OP 50 % VAN DE OV GEDURENDE EEN TIJDPERK VAN VIJF JAAR

1. Algemeen

Nummer 257/19

De vermindering van één vierde van OV wordt op 50 % gebracht voor een tijdperk van vijf jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de OV verschuldigd is, onder de volgende twee bijkomende voorwaarden :

1° het moet gaan om een woning (of appartement - zie 257/6) die de belastingplichtige heeft doen bouwen of nieuwgebouwd heeft aangekocht;

2° bij die gelegenheid mag de belastingplichtige niet genoten hebben van een in de desbetreffende wetgeving bepaalde bouw- of aankooppremie.

Nummer 257/20

Volgens de wetgever is die vermindering met beperkte duur bedoeld om de afgeschafte tienjarige kwijtschelding van OV gedeeltelijk te vergoeden aan de belastingplichtige die zijn woning, die hij heeft laten bouwen of nieuwgebouwd heeft aangekocht, zelf bewoont.

Het voordeel van de vermindering van 50 % kan dus niet worden toegestaan aan een belastingplichtige die van de tienjarige kwijtschelding heeft genoten voor de woning die hij zelf betrekt, zelfs niet indien alle andere voorwaarden vervuld zijn.

2. Aanvang van de periode van vijf jaar

Nummer 257/21

Volgens de wet begint de periode van vijf jaar met het eerste jaar waarvoor de OV is verschuldigd. Daar het KI, overeenkomstig art. 494, § 5, WIB 92, geacht wordt te bestaan vanaf de eerste dag van de maand volgend op de eerste ingebruikneming of verhuring van de woning en de OV gevestigd wordt (zie nr. 255/0) op het KI zoals dat is vastgesteld op 1 januari van het aj., valt het eerste jaar van de periode van vijf jaar samen met het jaar volgend op het jaar waarin de woning voor de eerste maal in gebruik is genomen of verhuurd.

Zoals voor de vermindering van één vierde, moet de belastingplichtige zijn woning volledig betrekken op 1 januari van het aj. waarvoor de vermindering wordt aangevraagd en het KI van zijn gezamenlijke in België gelegen onroerende goederen mag op die datum niet meer bedragen dan 30.000 F.

Er wordt gepreciseerd dat het overschrijden van de grens van 30.000 F in de voorwaarden bedoeld bij art. 260 WIB 92 (zie 257/14) slechts het behoud van de vermindering van één vierde van OV toelaat. Het overschrijden van deze grens van 30.000 F betekent dus op zichzelf een uitsluitsel om van de vermindering van 50 % te kunnen genieten.

Nummer 257/22

Hoewel deze vermindering van toepassing is met ingang van het aanslagjaar 1980 (zie art. 45, 2*, W 19.7.1979, V 1508), valt er anderzijds toch op te merken dat de wet evenwel niet vereist dat de toekenning afhankelijk zou zijn van het feit dat de belastingplichtige er gedurende het ganse tijdperk van 5 jaar zou van genoten hebben; er is evenmin vereist dat de woning ten vroegste gedurende het jaar 1979 zou zijn gebouwd of nieuwgebouwd aangekocht en dat ze gedurende dat jaar zou zijn betrokken of in huur gegeven. De vermindering van 50 % mag bijgevolg worden verleend -alle voorwaarden ter zake vervuld zijnde op 1 januari van het aj. of, eventueel, van elk aj. - :

- voor het aj. 1980, wanneer de woning voor het eerst ingebruikgenomen of verhuurd werd in 1975;

- voor de aj. 1980 en 1981, wanneer de eerste ingebruikneming of verhuring plaats vond in 1976;

- voor de aj. 1980 tot 1982, wanneer de eerste ingebruikneming of verhuring plaats vond in 1977;

- voor de aj. 1980 tot 1983, wanneer de eerste ingebruikneming of verhuring plaats vond in 1978;

- voor de eerste vijf aj., wanneer de eerste ingebruikneming of verhuring plaats vindt in 1979 of later.

3. Bewijs dat aan de voorwaarden is voldaan

Nummer 257/23

Benevens dat hij aan de voorwaarden moet voldoen die gemeen zijn aan de vermindering van één vierde en van 50 % (woning volledig betrokken door de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar en het KI van zijn gezamenlijk in België gelegen onroerende goederen niet hoger dan 30.000 F), moet de belastingplichtige aantonen dat de andere voor de toepassing van de vermindering van 50 % vereiste voorwaarden (twee bijkomende voorwaarden: zie 257/19) eveneens vervuld zijn.

Daartoe moet de belastingplichtige bij zijn aanvraag om vermindering (zie 257/67) of naar aanleiding van het onderzoek van deze aanvraag twee attesten verstrekken:

- een attest 179.5, ondertekend door de bevoegde controleur van het kadaster of zijn gedelegeerde;

- een attest 179.6, aangevuld door:

- voor het Vlaamse Gewest:

Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Administratie Ruimtelijke Ordening en Huisvesting

Bestuur Huisvesting

Zandstraat 3

1000 Brussel

- voor het Waalse Gewest:

Ministère de la Région wallonne de l'Aménagement du Territoire et du Logement

Rue des brigades d'Islande 1

5100 JAMBES

- voor het Brusselse Gewest:

Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest

Dienst Huisvesting

Manhattan Center - Blok Lendi

Bolwerklaan 21

1210 BRUSSEL

Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale

Service Logement

Manhattan Center - Bloc Lendi

Avenue du Boulevard 21

1210 BRUXELLES

4. Toepassingsvoorbeeld

Nummer 257/24

De h. Y koopt op 15.12.1988, een nieuw huis zonder premie. Dat huis is als volgt betrokken:

- van 16.1.1989 tot 31.12.1989: verhuurd;

- van 1.1.1990 tot 2.1.1993: betrokken door de h. Y;

- van 3.1.1993 tot 2.7.1993: niet-gemeubileerd, niet in gebruik genomen, improductief een tevergeefs in huur aangeboden. Een bezwaarschrift werd ingediend en gegrond bevonden;

- van 3.7.1993 tot 31.12.1994: betrokken door de h. Y. Het nieuwe KI bedraagt 28.000 F.

Op 1.10.1993, erft de h. Y de helft van het huis van zijn ouders waarvan het KI 16.000 F bedraagt.

Begin van het tijdperk van 5 jaar:

jaar 1980 Vermindering "bescheiden woning".

Aj. 1989 nihil OV enkel verschuldigd vanaf het aj 1990

Aj. 1990 50 % tot 1992

Aj. 1993 50 % maar enkel op de OV in verband met het KI dat tot de helft herleid is (art. 15, § 1,

1° en 257, 4°, WIB 92)

Aj. 1994 nihil

Totaal KI hoger dan 30.000 F hetzij 28.000 F + (16.000 F :2) = 36.000 F

III. VERMINDERING TEN VOORDELE VAN DE GROOT - OORLOGSVERMINKTEN EN VAN DE GEHANDICAPTE PERSONEN

A. GENIETER VAN DE VERMINDERING

Nummer 257/25

De vermindering wordt steeds toegestaan aan de belastingschuldige van de OV, maar wegens de hoedanigheid van de persoon die de woning op 1 januari van het aanslagjaar betrekt. Ze is dus voor deze laatste bestemd en hij mag, indien hij niet zelf de belastingschuldige van de voorheffing is, de vermindering aftrekken van het bedrag van de huur, ondanks elke andersluidende overeenkomst. Daarom deelt de Ontv. hem elk jaar, door middel van de kaart nr. 179.4. het bedrag van de vermindering mede die in het kohier begrepen is of bij beslissing van de Gew. dir. wordt toegekend.

De omstandigheid dat het bedrag van de vermindering van OV niet van de huurprijs zou kunnen worden afgetrokken omdat de huurder geen huur betaalt, verhindert het verlenen van de vermindering niet. Het gratis bewonen van een goed door een groot-oorlogsverminkte of door een gehandicapte persoon is een vrijgevigheid van de eigenaar en het verlenen van de vermindering beantwoordt dan ook aan de geest van de wet.

Nummer 257/26

De bemoeiing van de administratie bij het verlenen van de vermindering, waarvoor bij haar een aanvraag wordt ingediend, bestaat erin de voorheffing ten laste van de schuldenaar ervan in de vereiste mate te herleiden, hetgeen de mogelijkheid uitsluit om die vermindering aan de huurder toe te staan. Het genot van de vermindering kan deze laatste dan ook slechts bekomen op de wijze zoals aangegeven in art. 259, WIB 92 d.w.z. door aanrekening, vanwege de huurder van de vermindering op de huur, ondanks elke andere overeenkomst.

Ofschoon deze laatste bepaling in een belastingwet is opgenomen, betreft ze nochtans niet de vestiging, noch de invordering van de belasting en regelt ze alleen één van de voorwaarden van de huurovereenkomsten inzake onroerende goederen (uitspraak van het Hof van Cassatie dd. 6.12.1956, Pas. 1957, I, 361), waarbij de draagwijdte van een gelijkaardige bepaling inzake N.C.B. nader werd toegelicht). De geschillen tussen de huurder en de belastingplichtige van de OV aangaande de aanrekening van de vermindering op de huur, moeten derhalve overeenkomstig het burgerlijk recht worden beslecht, en de administratie hoeft daarin niet tussenbeide te komen. Dit is ook het geval wanneer het bedrag van de verleende verminderingen op grond van het oorspronkelijk KI van de woning achteraf moet worden herzien ten gevolge van de toekenning van de kwijtschelding of proportionele vermindering van de voorheffing (toepassing van art. 15, § 1, 1° tot 3° en van art. 257, 4°, WIB 92 - zie 257/63). Alsdan zendt de Ontvanger ook een kaart nr. 179.4 aan de huurder met vermelding van het gewijzigde bedrag van de vermindering.

B. VOORWAARDEN

Nummer 257/27

De woning waarvoor de vermindering wordt aangevraagd, moet op 1 januari van het aanslagjaar worden betrokken :

- hetzij door een groot-oorlogsverminkte;

- hetzij door een gehandicapte persoon.

1. Woning

Nummer 257/28

Er wordt verwezen naar 257/2 tot 6.

Nummer 257/29

Slechts één woning, eventueel door belanghebbende aan te wijzen - groot-oorlogsverminkte of gehandicapte persoon - en door hem betrokken op 1 januari van het aanslagjaar, wordt in aanmerking genomen voor het verlenen van de vermindering.

2. Bewoning

Nummer 257/30

De woning of het gedeelte van de woning moet uitsluitend worden betrokken door de groot-oorlogsverminkte of door de gehandicapte persoon alsook door de personen die werkelijk deel uitmaken van hun huisgezin zonder hen daarvoor rechtstreeks of onrechtstreeks te vergoeden (zie 257/7, a).

Nummer 257/31

De vermindering zal nochtans niet worden geweigerd voor de lokalen bestemd voor het logies van de huisbedienden of dienstpersoneel (gouvernantes, meiden, knechten, autobestuurders, enz.). Indien deze lokalen gelegen zijn in al dan niet afzonderlijke gekadastreerde aanhorigheden, zal men zich gedragen naar de bepalingen van nrs. 257/2 tot 4.

Nummer 257/32

De regel gesteld onder nr. 257/31 zal worden toegepast op de vertrekken die het hoofd van een nijverheids-, handels- of landbouwbedrijf in zijn woning of in de erbij horende gebouwen zal aanwenden tot logies van het personeel aan dit bedrijf verbonden.

Nummer 257/33

Daarentegen, moeten de delen die bestemd zijn tot woning van andere dan de hierboven vermelde personen, worden uitgesloten.

3. Groot-oorlogsverminkte

Nummer 257/34

Het betreft hier personen die het voordeel genieten van de wet van 13.5.1929 of van artikel 13 van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen.

4. Gehandicapte personen

Nummer 257/35

Het betreft hier gezinshoofden die voor ten minste 66 % getroffen zijn door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid, wegens één of meer aandoeningen.

Niettemin, gelet op artikel 6, §7, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen - artikel dat niet terug te vinden is in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 -, worden voor de personenbelasting en de onroerende voorheffing identieke criteria in aanmerking genomen voor het toekennen van de verminderingen wegens invaliditeit (PV nr. 309 van 30.11.1992, gesteld door de H. Volksvertegenwoordiger GABRIELS - Bull.VA van, Kamer, zitting 1992-1993, blz. 3458, Bull. 726).

C. BEWIJS VAN OORLOGSVERMINKTE

Nummer 257/36

Het bewijs van oorlogsverminkte wordt bewezen door het voorleggen van een getuigschrift uitgereikt door de Administratie der Pensioenen (Ministerie van Financiën) waaruit blijkt dat belanghebbende - ongeacht zijn nationaliteit - in zijn hoedanigheid van groot-oorlogsverminkte, het voordeel geniet hetzij van de wet van 13.5.1929, hetzij van art. 13 van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen.

D. BEWIJS VAN HANDICAP VAN TEN MINSTE 66 %

Nummer 257/37

Er wordt verwezen naar de commentaar op de inkomstenbelasting.

E. BEDRAG VAN DE VERMINDERING

Nummer 257/38

De vermindering bedraagt 20 % voor de groot-oorlogsverminkte en 10 % voor de gehandicapte persoon.

Nummer 257/39

De vermindering van 20 % mag niet gecumuleerd worden met de vermindering van 10 % en omgekeerd.

IV. VERMINDERING TEN VOORDELE VAN HET GEZINSHOOFD

A. GENIETER VAN DE VERMINDERING

Nummer 257/40

Hiervoor wordt verwezen naar de bepalingen van 257/25 en 26.

Nummer 257/41

De persoon die de woning betrekt, moet eigenaar of huurder zijn om te kunnen worden beschouwd als gezinshoofd dat aanspraak kan maken op een vermindering. Geen vermindering mag dus worden toegestaan aan een vader, hoofd van een gezin met ten minste twee kinderen in leven, die samen met zijn minderjarige kinderen, ten laste is van zijn meerderjarige dochter waarbij hij inwoont (Brussel, 23.4.1941, Olyslager)

B.VOORWAARDEN

Nummer 257/42

Het onroerend goed (of gedeelte van onroerend goed) waarvoor de vermindering wordt gevraagd, moet op 1 januari van het aanslagjaar betrokken worden door het hoofd van een gezin, gezin dat ten minste twee kinderen in leven telt, hetzij een gehandicapte persoon (PV nr. 352 van 13.1.1993, gesteld door de H.Volksvertegenwoordiger VAN GREMBERGEN, Bull. VA nr. 47 van 15.2.1993, Kamer, Zitting 1992-1993, blz.3832, Bull. 727).

1. Onroerend goed of gedeelte van onroerend goed

Nummer 257/43

Er wordt verwezen naar 257/2 tot 6 en 257/29.

2. Bewoning

Nummer 257/44

De bepalingen van 257/30 tot 33 zijn mutatis mutandis van toepassing.

In dat verband dient gemeld dat de vermindering niet mag geweigerd worden wanneer het woonhuis op 1 januari van het aanslagjaar wordt betrokken door één van de echtgenoten die feitelijk gescheiden leeft, samen met de in aanmerking komende kinderen en/of gehandicapte personen (PV nr. 111 van 25.8.1981, gesteld door de H. Senator Peeters - Bull. "Vragen en Antwoorden" nr. 50 van 22.9.1981- Senaat, zitting 1980-1981, blz. 1892 - Bull. 601, blz. 2649).

3. Kinderen en gehandicapten

Nummer 257/45

Voor de toepassing van de verminderingen van OV moeten de begrippen "kind" en "gehandicapte" op dezelfde wijze worden uitgelegd als inzake PB (z.257/35).

Nummer 257/46

In verband met de wettelijk aangenomen kinderen en de wettig erkende kinderen, moet een onderscheid worden gemaakt, enerzijds naar de datum met ingang waarvan de adoptie of de wettiging door adoptie volgens de wet als verwezenlijkt wordt beschouwd en, anderzijds, naar de datum met ingang waarvan de adoptie of de wettiging door adoptie gevolgen heeft.

In het eerste geval geldt de datum van overschrijving, in de registers van de burgerlijke stand, van het beschikkende gedeelte van het vonnis of het arrest dat de adoptie of de wettiging door adoptie homologeert of uitspreekt (zie art. 354 en 369, BW).

In het tweede geval hebben de adoptie of de wettiging door adoptie, eens verwezenlijkt, gevolgen hetzij vanaf de dag waarop de adoptieakte of de akte van wettiging verleden is ten opzichte van de vrederechter of de notaris, hetzij, ingeval een van de vereiste toestemmingen (vader, moeder, familieraad) wordt geweigerd, vanaf de dag dat het verzoekschrift voor de rechtbank (eerste aanleg of jeugdrechtbank) is neergelegd (zie art. 357, 368, § 4, 369, 1e lid en 370, § 2, BW).

Het essentieel verschil tussen de wettiging door adoptie en de adoptie is dat bij wettiging door adoptie alle banden tussen het aangenomen kind en zijn familie van oorsprong onherroepelijk worden verbroken en dat tussen hen de erfelijke roeping tot de nalatenschap wordt opgeheven (Vonnis Jeugdrechtbank, Charleroi, J. T. 12.5.1973, blz. 313).

Terzake moet vermeld worden dat sedert de wet van 27 april 1987 (BS 27.5.1987), de wettiging door adoptie als dusdanig werd opgeheven. Niettemin blijven, voor wat ons aanbelangt, de conclusies van de voormelde rechtspraak gelden met dien verstande dat de woorden "wettiging door adoptie" moeten vervangen worden door de woorden "volle adoptie".

Nummer 257/47

Een kind dat, als militair, weerstander, politiek gevangene of burgerlijk oorlogsslachtoffer werd erkend en overleden of verdwenen is gedurende de veldtochten 1914-1918 of 1940-1945, wordt, voor het bepalen van het aantal kinderen dat het gezin telt, gerekend alsof het in leven is.

Nummer 257/48

Die bepaling is van toepassing op het kind, dat in een van de volgende categorieën kan worden ingedeeld :

a) de militairen overleden ten gevolge van een verwonding of ongeval opgelopen, een ziekte opgedaan of verergerd, gedurende een van de veldtochten 1914-1918 of 1940-1945 en ten gevolge van de dienst. Met de militairen worden gelijkgesteld, de aan het leger of aan de diensten van het leger verbonden personen en degenen die deel hebben uitgemaakt van de weerstand;

b) de door de vijand terechtgestelde of gedode personen, en degenen die door de medewerkers van de vijand werden vermoord;

c) de politieke gevangenen, gijzelaars en gedeporteerden overleden in gevangenschap of ten gevolge van hun gevangenschap;

d) de gedwongen arbeiders overleden ten gevolge van de vijandelijke dwang;

e) iedere persoon wiens overlijden werd veroorzaakt door een vaderlandslievende daad;

f) de kinderen overleden ten gevolge van andere oorlogsfeiten, burgerlijke slachtoffers van bombardementen, ten gevolge van ontploffingen van oorlogstuigen, enz.

Nummer 257/49

Het overlijden of het verdwijnen van het kind in omstandigheden zoals hierboven vermeld, moet worden bewezen b.v. door het voorleggen van een getuigschrift hetzij van de Administratie der Pensioenen (Ministerie van Financiën), hetzij door de Administratie van de Schade aan Personen, Dienst der burgerlijke Oorlogsslachtoffers (Ministerie van Volksgezondheid).

De documenten tot justificatie moeten slechts éénmaal worden voorgelegd.

4.Gehandicapte personen

Nummer 257/50

Voor gehandicapte personen (kinderen of anderen) gold vroeger hetzelfde begrip inzake PB en inzake OV; het betrof personen die tot ten minste 66 % getroffen waren door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of psychische geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.

De W 7.12.1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen (V 1957 - Bull. 679) heeft dit begrip behouden voor de gehandicapte minderjarige kinderen en voor personen waarvan de handicap vóór het aj. 1990 erkend is; ten opzichte van andere personen is het gewijzigd door art. 6, § 5, van die wet en aangevuld door art. 329, W22.12.1989 houdende fiscale bepalingen (V 2019 - Bull. 691). Er valt evenwel op te merken dat de nieuwe criteria eveneens van toepassing zijn op kinderen van wie de handicap nog niet is vastgesteld.

Naar luid van deze laatste bepaling wordt als gehandicapt aangemerkt degene van wie, ongeacht de leeftijd (dus zelfs na 65 jaar) is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar:

a) ofwel zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen;

b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten met zich brengt, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten;

c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 46 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 56 van dezelfde wet;

d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, voor ten minste 66 % blijvend fysiek of psychisch gehandicapt of arbeidsongeschikt werd verklaard.

5. Kinderen en gehandicapten ten laste

Nummer 257/51

Om ter zake als ten laste van het gezinshoofd te worden beschouwd, moeten de kinderen als bedoeld in 257/45 en de gehandicapte personen andere dan de echtgenoot als bedoeld in 257/50 deel uitmaken van zijn gezin op 1 januari van het jaar waarvan het jaartal het aanslagjaar bepaalt, en daarenboven persoonlijk, gedurende het vorige jaar, geen bestaansmiddelen hebben genoten waarvan het nettobedrag 60.000 F (dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd ingevolge. en volgens de modaliteiten van art. 178, §§ 1 en 2, WIB 92) te boven gaat.

Nummer 257/52

Tabel van de indexeringen

Aanslagjaar

Coëfficiënt

Bedrag

Publicatie

1991

1,0311

62.000 F

Bull. 694, blz. 1496

1992

1,0667

64.000 F

Bull. 703, blz. 727

1993

1,0998

66.000 F

Bull. 715, blz. 1298

Nummer 257/53

Tot het gezin van de bewoner behoren, voor zover zij er deel van uitmaken op 1 januari van het aanslagjaar :

1° zijn afstammelingen en die van zijn echtgenoot (wettige kinderen, wettelijk aangenomen of natuurlijke kinderen, schoonzonen en schoondochters, kleinkinderen en achterkleinkinderen);

2° de andere kinderen, dan afstammelingen, die volledig of hoofdzakelijk ten laste zijn (b.v. kinderen wier ouders uit de ouderlijke macht zijn ontzet, vreemde kinderen, zelfs indien zij niet ouderloos zijn);

3° zijn ascendenten en die van zijn echtgenoot (ouders en grootouders);

4° zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenoot (broers, zusters, schoonbroers, schoonzusters);

5° de personen die kinderen bedoeld onder nr. 2 als ten laste hebben gehad en die nadien ten laste van dezen gevallen zijn.

Nummer 257/54

Onder nettobedrag, wordt verstaan: het brutobedrag van de bestaansmiddelen (belastbare en niet belastbare inkomsten), verminderd met de uitgaven of lasten gedurende het belastbare tijdperk gedaan of gedragen om die bestaansmiddelen te verkrijgen of te behouden. Bij ontstentenis van bewijsstukken, worden die uitgaven of lasten forfaitair vastgesteld.

Nummer 257/55

Om vast te stellen of het nettobedrag van de bestaansmiddelen niet hoger is dan 60.000 F ( ieder jaar geïndexeerd, z. 257/51 en 52), wordt geen rekening gehouden met :

1° de gezinstoelagen, de studiebeurzen en de premies voor het voorhuwelijkssparen;

2° de toelagen die de gehandicapte personen die voor ten minste 66 % getroffen zijn door ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens een of meer aandoeningen, verkregen hebben krachtens de wetgeving betreffende het toekennen van toelagen aan mindervaliden;

3° de beroepsinkomsten die personen hebben verkregen tijdens het jaar waarin zij de militaire dienst of een dienst als gewetensbezwaarde hebben aangevangen;

4° de bezoldigingen verkregen door in 2* bedoelde gehandicapten ingevolge hun tewerkstelling in een erkende beschermde werkplaats.

Nummer 257/56

Als ten laste worden niet beschouwd, de kinderen die deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige en bezoldigingen genieten welke voor deze laatste bedrijfslasten zijn.

Nochtans worden de kinderen beschouwd als ten laste van deze laatste, zelfs indien hun inkomsten de grens van 60.000 F ( ieder jaar geïndexeerd, z. 257/51 en 52) overtreffen, wanneer alle belastbare inkomsten van die kinderen worden samengevoegd met die van het gezinshoofd.

C. BEDRAG EN BEREKENING VAN DE VERMINDERING

Nummer 257/57

Zodra het recht op de vermindering verworven is (zie 257/42), bedraagt deze 10 % voor elk niet-gehandicapt kind ten laste op 1 januari van het aanslagjaar en 20 % :

- voor elke gehandicapte persoon - kind of andere - ten laste op dezelfde datum;

- voor de gehandicapte echtgenoot, die deel uitmaakt van het gezin van het gezinshoofd op dezelfde datum.

Nummer 257/58

De vermindering bedraagt dus bv. 30 % voor een hoofd van een gezin :

- hetzij met drie niet-gehandicapte kinderen ten laste;

- hetzij met twee kinderen ten laste waarvan één gehandicapt;

- hetzij met een niet-gehandicapt kind in leven en ten laste en één andere gehandicapte persoon ten laste;

- hetzij met meerdere kinderen in leven, waarvan één ten laste, en met een andere gehandicapte persoon ten laste;

- hetzij met één kind in leven en ten laste en een gehandicapte echtgenoot.

Inderdaad, in die vier gevallen is er ten minste voldaan aan één van de voorwaarden die recht geven op de vermindering (zie 257/42).

Nummer 257/59

De vermindering is van toepassing op de hoofdsom en op de provincie- en gemeenteopcentiemen in verband met het betrokken onroerend goed, of, eventueel met het gedeelte van het onroerend goed dat betrokken is.

Nummer 257/60

Er wordt op grond van art. 257, 3°, WIB 92 nooit vermindering van OV verleend voor :

- het kind in leven dat niet ten laste is, noch voor het overleden of vermiste kind;

- de gehandicapte persoon of de gehandicapte echtgenoot die niet tot het gezin van de bewoner behoort (zie 257/53);

- voor het gezinshoofd, zelf gehandicapt (zie nochtans 257/35 en 38).

Nummer 257/61

Er dient evenwel opgemerkt te worden dat ter zake wel vermindering van OV wordt verleend (10%) voor het enig niet- gehandicapt kind ten laste van het gezinshoofd, indien deze laatste een gehandicapte persoon is (zie 257/42).

Nummer 257/62

Er dient verder te worden opgemerkt dat de bepalingen van art. 140, WIB 92 zonder invloed zijn op de OV waar het ten laste zijn van kinderen en gehandicapte personen altijd wordt beschouwd ten aanzien van het gezinshoofd, eigenaar of huurder van de op 1 januari van het aanslagjaar betrokken woning.

V. BEPALINGEN GEMEEN AAN DE DRIE VERMINDERINGEN

Nummer 257/63

De verminderingen wegens bescheiden woning, invaliditeit of handicap en ten voordele van het gezinshoofd :

- worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarvan het jaartal het aanslagjaar van de OV bepaalt;

- mogen slechts slaan op één enkele woning eventueel door de betrokkene aan te wijzen;

- zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning dat voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid gebruikt wordt, wanneer het hierop betrekking hebbende KI meer bedraagt dan één vierde van het KI van de volledige woning;

- mogen worden samengevoegd (zie nochtans 257/39).

Het spreekt nochtans vanzelf dat zij samen het bedrag van de OV met betrekking tot het werkelijk belaste KI voor het betrokken jaar niet mogen overschrijden; het voordeel toegekend in de omstandigheden als bedoeld bij art. 257,1° tot 3°, WIB 92, betreft immers een vermindering van belasting en geen toelage.

Die verminderingen moeten bijgevolg worden berekend op het bedrag van de OV in verband met het KI van de woning (zie in voorkomend geval, het gedeelte van de woning), eventueel verminderd, hetzij ten gevolge van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit, hetzij ten gevolge van gehele of gedeeltelijke vernieling (art. 15, §1, 1° tot 3°, WIB 92 - zie 257/71 tot 175).

De verminderingen die reeds rechtstreeks per kohier, of bij beslissing van de Gew. dir. zouden toegekend zijn op basis van de OV verschuldigd volgens het oorspronkelijk KI van de woning, moeten steeds worden herzien wanneer dit KI wordt herleid bij toepassing van art. 15, § 1, 1° tot 3°, WIB

Bovendien, indien de verminderingen verleend werden wegens omstandigheden eigen aan de huurder (invalide of gehandicapte of gezinstoestand), stuurt de Ontv. aan deze laatste een kaart nr. 179.4 met vermelding van het gewijzigde bedrag van de verminderingen die uiteindelijk van de huur aftrekbaar zijn (zie 257/26).

Nummer 257/64

De verminderingen worden bepaald in franken; de breuken van franken worden naar boven afgerond wanneer zij 50 centiemen of meer bedragen en weggelaten wanneer zij kleiner zijn.

Nummer 257/65

Voorbeeld:

Tarief van de OV:

Vlaamse Gewest: 2,50 %

Provincie: 3,50 %

Gemeente : 14,00 %

Totaal: 20,00 %

KI van het goed: 20.000 F waarvan een deel (KI geraamd op 4.500 F), tot beroepsdoeleinden wordt aangewend.

De eigenaar heeft zijn woning gebouwd en heeft genoten van een bouwpremie van de Staat. Hij is groot-invalide van de oorlog 1914-1918 en begunstigde van de wet van 13.5.1929; hij bewoont het huis op 1 januari van het jaar. Hij bezit geen andere onroerende goederen en heeft slechts één kind (niet gehandicapt) ten laste; een tweede kind is gesneuveld tijdens de veldtocht 1940-1945.

Voor inkohiering van de OV heeft de belanghebbende, bij de Ontv. in wiens gebied het goed gelegen is (zie 257/66) een aanvraag nr. 179.1 ingediend; de gevraagde verminderingen werden bijgevolg rechtstreeks in het kohier verleend. Op 1 juli van hetzelfde jaar gaat de belanghebbende in een andere gemeente wonen en tracht, tevergeefs, zijn huis te verhuren. In januari van het volgende jaar dient hij een bezwaarschrift in bij de gewestelijke directeur der directe belastingen om proportionele vermindering van de OV te bekomen.

Motivering en berekening van de in het kohier opgenomen verminderingen.

De belanghebbende heeft recht op:

1° de vermindering van één vierde wegens bescheiden woning, op grond van het totale KI van het huis:

a) het gedeelte van de woning aangewend tot beroepsdoeleinden, overtreft niet het vierde van het ganse onroerend goed;

b) hij is eigenaar van het onroerend goed en bewoont het volledig op 1 januari van het jaar;

c) het totaal KI van zijn in België gelegen eigendommen bedraagt niet meer dan 30.000 F;

d) de vermindering van 50 % gedurende een tijdperk van 5 jaar kan in geen geval worden toegestaan, vermits hij zijn woning met een bouwpremie gebouwd heeft.

2° de vermindering van 20 % wegens invaliditeit van de oorlog:

a) zoals onder 1°, a;

b) hij bewoont het huis op 1 januari van het jaar en is groot-invalide van de oorlog, begunstigd door de wet van 13.5.1929.

3° de vermindering wegens kinderlast:

a) zoals onder 1°, a;

b) hij bewoont het huis op 1 januari van het jaar;

c) het gezin telt twee kinderen in leven (het gedurende de veldtocht 1940-1945 gesneuvelde kind wordt beschouwd als zijnde in leven);

d) hij heeft één kind (niet gehandicapt) ten laste, dus 10 % vermindering.

Berekeningen:

In beginsel verschuldigde OV: 20.000 F x 20 % = 4.000 F

1° Vermindering van een vierde (bescheiden woning): 4.000 F x 1/4 = 1.000 F

2. Vermindering van 20 % (groot-invalide) : 4.000 F x 20 % = 800 F 3.

Vermindering van 10 % (1 kind ten laste) : 4.000 F x 10 % = 400 F

Totale vermindering : 2.200 F

Verschuldigde OV (volgens aanslagbiljet) : 4.000 F - 2.200 F = 1.800 F

Regeling van de toestand ingevolge bezwaarschrift.

Wegens de niet-ingebruikneming en de onproduktiviteit van de woning gedurende het tweede semester, moet het werkelijk belastbaar KI voor het betrokken jaar worden herleid tot op de helft (180/360) van zijn oorspronkelijk bedrag, hetzij 10.000 F. De in beginsel verschuldigde OV waarop de verminderingen wegens bescheiden woning, invaliditeit en kinderlast definitief te berekenen zijn, bedraagt bijgevolg slechts 10.000 F x 20 % = 2.000 F.

Definitieve berekeningen:

OV op basis van het oorspronkelijk KI : 20.000 F x 20 % = 4.000 F

1. Kwijtschelding of proportionele vermindering (niet-ingebruikneming en onproduktiviteit gedurende één semester) 4.000 F x 180/360 = 2.000 F

2. Vermindering wegens bescheiden woning: 2.000 F x 1/4 = 500 F

3. Vermindering wegens invaliditeit van de oorlog: 2.000 F x 20 % = 400 F

4. Vermindering wegens kinderlast: 2.000 F x 10 % = 200 F

Totaal: 3 100 F

OV verschuldigd na regularisatie: 4.000 F - 3.100 F = 900 F

Te ontlasten OV : 1.800 F (ingekohierde OV) - 900 F (verschuldigde OV) = 900 F

Wanneer de verminderingen rechtstreeks in het kohier werden verleend, moet de kwijtschelding of proportionele vermindering, om praktische redenen, rechtstreeks op de werkelijk ingekohierde OV worden berekend. In het gegeven voorbeeld, dient als vertrekbasis het bedrag van 1.800 F te worden genomen, zodat het bedrag van de ontheffing: 1.800 F x 180/360 = 900 F bedraagt.

VI. INDIENEN VAN DE AANVRAGEN OP VERMINDERING

Nummer 257/66

In beginsel moet de aanvraag schriftelijk worden gericht aan de Gew. dir. der belastingen in wiens gebied de aanslag is gevestigd, doch er werd, bij wijze van vereenvoudiging, besloten dat de aanvraag, voor inkohiering van de OV mag worden gedaan aan de Ontv. der belastingen van het gebied waarin het goed is gelegen. Op die wijze wordt de in te kohieren voorheffing beperkt tot het werkelijk verschuldigde bedrag.

Nummer 257/67

Daartoe stelt de administratie een drukwerk ter beschikking van de belastingplichtigen (drukwerk nr. 179.1). Dit drukwerk kan worden verkregen bij de Ontv. der belastingen [alsook, in voorkomend geval, de attesten 179.5 en 179.6 (zie 257/23)], om daarna, behoorlijk ingevuld en vergezeld van de eventuele bewijsstukken, te worden gestuurd :

- hetzij aan de bevoegde Gew. dir. der belastingen, indien de belastingplichtige reeds in het bezit is van zijn aanslagbiljet (want een bezwaarschrift is onontbeerlijk om de terugbetaling te kunnen toestaan);

- hetzij aan de Ontv. der belastingen in wiens gebied het goed, waarvoor de vermindering wordt gevraagd, gelegen is, indien de OV nog niet is ingekohierd. In dit geval wordt de belastingplichtigen de raad gegeven hun aanvraag reeds bij het begin van het jaar in te dienen, ten einde de berekening van de vermindering voor de vestiging van de OV toe te staan. Indien, ten gevolge van vergetelheid of van een andere reden, die vermindering niet afgetrokken is van het bedrag dat volgens het aanslagbiljet te hunnen laste te innen is, moeten zij een regelmatig bezwaarschrift bij de bevoegde directeur indienen.

De aanvraag om vermindering uit hoofde van kinderen waarvoor de procedure van adoptie of wettiging door adoptie nog bezig is (zie 257/46) moet nochtans uitsluitend bij de bevoegde directeur der belastingen worden ingediend en moet eventueel voor de volgende jaren worden hernieuwd. Over een zodanige aanvraag kan immers niet worden beslist zolang de overschrijving van het beschikkende gedeelte van het vonnis of het arrest in de registers van de burgerlijke stand niet heeft plaatsgevonden.

De aanvraag om vermindering wegens de handicap van de bewoner zelf van de woning - eigenaar of huurder - of wegens één of meer gehandicapte personen ten laste, moet eveneens, altijd bij een bevoegde Gew. dir. der belastingen worden ingediend.

Nummer 257/68

Indien de eigenaar weigert of nalaat de aanvraag in te dienen voor een woning die geheel of gedeeltelijk door een huurder wordt betrokken, kan deze laatste bij de Ontv. mededeling krijgen van het bedrag van de vermindering die de eigenaar zou kunnen hebben bekomen.

Nummer 257/69

Er wordt aangenomen dat een gegrond bevonden aanvraag om vermindering geldig blijft voor de volgende jaren, tenware de belastingschuldige zijn aanvraag intrekt of doet wijzigen. Die verlenging is natuurlijk ondergeschikt aan het feit dat alle voorwaarden samen verder vervuld blijven op 1 januari van elk van die jaren.

De belastingschuldige moet trouwens, in de loop van de maand januari, aan de Ontv. de eventuele wijzigingen mededelen die aan zijn aanvraag moeten worden gebracht.

Nummer 257/70

Nochtans, vanaf het aanslagjaar 1986 kan de gewestelijke directeur der directe belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar op grond van art. 376, § 3, 2°, WIB 92 de verminderingen van OV waarvan sprake in art. 257, WIB 92 van ambtswege verlenen voor zover het tot deze vermindering(en) aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige aan haar werd bekend gemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de OV behoort waarop die vermindering(en) moet(en) worden verleend.

"Dit houdt in dat de huurder die aan de administratie - zelfs zonder tussenkomst van de eigenaar van het goed dat hij betrekt - de gezinssituatie mededeelt die het recht opent tot de verminderingen beoogd in art. 257, 2° en 3°, WIB 92, vanaf dit ogenblik de administratie toelaat het tot de verminderingen aanleiding gevend feit vast te stellen zoals bedoeld in art. 376, § 3, 2°, WIB 92".

VII. KWIJTSCHELDING OF VERMINDERING VAN OV WEGENS ONPRODUKTIVITEIT OF WEGENS HET VERLIES OF HET ONTBREKEN VAN HET GENOT VAN INKOMSTEN

A. WETTEKST

Nummer 257/71

Naar luid van art. 257,4°, WIB 92 wordt op aanvraag van de belanghebbende kwijtschelding of proportionele vermindering verleend van de OV voor zover het belastbaar KI ingevolge art. 15 kan worden verminderd. Dit artikel bepaalt :

§ 1. Het kadastraal inkomen wordt proportioneel verminderd naar verhouding tot de duur en de omvang van de onproduktiviteit, het ontbreken van het genot van inkomsten of van het verlies ervan :

1° wanneer een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed in de loop van het jaar gedurende ten minste negentig dagen volstrekt niet in gebruik is genomen en volstrekt geen inkomsten heeft opgebracht;

2° wanneer materieel en outillage geheel, of voor een gedeelte dat ten minste 25% van het kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, in het jaar gedurende ten minste 90 dagen buiten werking zijn gebleven;

3° wanneer een onroerend goed of materieel en outillage geheel, of voor een gedeelte dat ten minste 25% van het kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, zijn vernield.

§ 2. De voorwaarden voor de vermindering moeten worden nagegaan per kadastraal perceel of per gedeelte van kadastraal perceel wanneer dat gedeelte is ofwel een afzonderlijke huisvesting, ofwel een afdeling van de produktie of van de werkzaamheden die, of een onderdeel daarvan dat, afzonderlijk kan werken of kan worden geacht afzonderlijk te werken, ofwel een eenheid die van de andere goederen of delen die het perceel vormen kan worden afgezonderd en afzonderlijk kan worden gekadastreerd.

B. ALGEMEEN

Nummer 257/72

De kwijtschelding of vermindering van de OV, overeenkomstig de duur en de omvang, ofwel van het onproduktief-zijn van de onroerende goederen, ofwel van het verlies of het ontbreken van het genot van inkomsten, is het logische gevolg van de vermindering die het KI, als bestanddeel van het gezamenlijk belastbaar inkomen, in de gegeven omstandigheden heeft ondergaan.

Nummer 257/73

De omstandigheden die aanleiding geven tot kwijtschelding of vermindering van OV zijn dezelfde als die geldend onder het stelsel van de G.B., met dien verstande dat, enerzijds, de duur van het niet-ingebruiknemen en van het onproduktief-zijn van de onroerende goederen evenals van het stilliggen van het materieel en de outillage, en, anderzijds, het verminderingspercent van het KI ten gevolge van gedeeltelijke vernieling van een onroerend goed of van het materieel en outillage en van het stilliggen van ditzelfde materieel en outillage, respectievelijk werden gebracht op 90 dagen (in plaats van 18 dagen) en 25 % (in plaats van 50 %).

Nummer 257/74

De administratieve onderrichtingen en de rechtspraak - hierna weergegeven en aangevuld- die inzake G.B. van toepassing waren, gelden eveneens voor de toekenning van de kwijtschelding of de vermindering van de OV

Nummer 257/75

Er is nochtans op te merken dat :

- de kwijtschelding of vermindering van de OV slechts wordt toegekend nadat deze werd gevestigd op grond van het KI dat oorspronkelijk door de administratie van het Kadaster werd vastgesteld;

- alleen het KI dat aldus voor een bepaald aanslagjaar de definitieve grondslag van de OV vormt, in de globale belasting van het volgende aanslagjaar moet worden aangegeven.

1. Het niet-ingebruiknemen en het onproduktief zijn van een niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed

a) 1ste voorwaarde : het moet gaan om een gebouwd, niet-gemeubileerd onroerend goed.

Nummer 257/76

Volgens de wet wordt kwijtschelding of vermindering van OV verleend, overeenkomstig de duur en de omvang van de onproduktiviteit of van het verlies of het ontbreken van het genot van inkomsten, ingeval een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed in de loop van het aanslagjaar gedurende ten minste negentig dagen volstrekt niet in gebruik is genomen en volstrekt geen inkomsten heeft opgebracht.

Nummer 257/77

Twee categorieën van onroerende goederen zijn dus van het voordeel van deze bepaling uitgesloten :

- de ongebouwde percelen, zoals de gronden, bouwlanden, boomgaarden, lusthoven, parken, bossen, speelpleinen, vijvers, kanalen, mijnen, groeven, ledige, onbebouwde of dorre percelen, heidegronden, duinen, heide, rotsen, enz.;

- de gebouwde percelen die gemeubileerde onroerende goederen zijn, zoals gemeubileerde woningen of appartementen die, hetzij doorlopend hetzij, zoals in bad- en toeristenplaatsen, enz., op bepaalde tijdstippen worden verhuurd (zie nochtans nr. 257/83).

Nummer 257/78

De belastingplichtige dient door alle rechtsmiddelen (getuigenissen, boekjes of kwitanties voor water, gas en electriciteit, attesten van burgemeester of politie, enz.) te bewijzen dat het om een niet-gemeubileerd gebouw gaat. De administratie moet haar recht op controle, naargelang de door de plaatselijke omstandigheden aangewezen middelen, slechts uitoefenen wanneer de bij de aanvraag gevoegde bewijselementen niet doorslaggevend zijn voor al de ingeroepen tijdperken van het niet-ingebruiknemen.

Nummer 257/79

In principe kan de kwijtschelding of vermindering van OV niet worden verleend als de eigenaar, in een vertrek van een gedurende ten minste 90 dagen onbewoond gebouw meubelen heeft ondergebracht. Inderdaad, zelfs indien er wordt aangenomen dat het gebouw als niet-gemeubileerd en gedurende het beschouwde tijdperk, als volstrekt niet in gebruik genomen mag worden beschouwd, dan nog is het niet mogelijk aan te nemen dat het, in de zin van de wet, volledig onproduktief is geweest, gelet op de onverenigbaarheid tussen dit begrip en het voordeel, hoe gering ook, door de eigenaar uit zijn goed gehaald door een gedeelte van zijn meubilair erin onder te brengen. Kortom de aanwezigheid van meubels, zelfs in een betrekkelijk klein gedeelte van het gebouw, staat de kwijtschelding of vermindering van OV in de weg, ook dan indien het zou gaan om enkele meubelen ten behoeve van een bewaker.

Nummer 257/80

De rechtspraak heeft nochtans aangenomen dat een gebouw als niet-gemeubileerd mag worden beschouwd, ook als er zich enkele meubelen in bevinden, op voorwaarde dat het gaat om een gering aantal voorwerpen zonder waarde. Het is o.a. het geval met een gebouw waarin een divanbed, enkele kartonnen dozen met verschillende kledingstukken, een klein komfoormeubel, een oude kachel en een naaimachine, werden ondergebracht (Brussel, 27.6.1958, Dethier, Adelaide, wed. Petri, Jos.).

Nummer 257/81

Die kwestie moet vooral in feite worden beoordeeld en ze behoort dan ook tot de soevereine bevoegdheid van de feitenrechter.

Zo werd er gevonnist dat een oude kachel en twee zetels, waarvan de aanwezigheid in een gebouw werd vastgesteld, niet toelaten dit laatste als gemeubileerd te beschouwen, daar het in werkelijkheid ging om onbruikbare voorwerpen die in het gebouw werden achtergelaten (Brussel, 22.1.1963, De Croon, Alfred) en dat de interpretatie volgens dewelke de "meubilering" een normale bewoning moet toelaten, hetgeen niet het geval is met de achtergebleven meubels waarvan overigens niet werd bewezen dat ze versleten en vernield waren, niet overeenstemt met de geest of de letter van de wet - In casu moet dan ook worden aangenomen dat het pand dienstig is geweest om meubelen op te bergen, zodat het een bepaald voordeel heeft verschaft (Antwerpen, 22-3-1984, Rotmeuz Pesla, Wwe Perl en Perl Hélène en Lionel).

In dezelfde gedachtengang werd gevonnist dat "als oude rommel" gekwalificeerde meubels en voorwerpen, die een onroerend goed opvullen en die moesten verwijderd zijn, aan dit goed de aard niet geven van een gemeubeld onroerend goed, maar veeleer een obstakel vormen voor de rentabiliteit ervan. Het gebouw was bovendien ongezond en, dientengevolge onbewoonbaar (Mons, 8.1.1992, Delhalle Valentine).

Nummer 257/82

De omstandigheid dat een gebouw gedurende een zeker deel van het jaar gemeubileerd was, kan geenszins de aanspraak van de eigenaar op kwijtschelding of vermindering van OV aantasten zo dit gebouw volledig ongemeubileerd was gedurende de tijdperken waarin de andere voorwaarden (niet-ingebruikneming en onproduktiviteit) eveneens vervuld zijn.

Nummer 257/83

Indien een gebouw (villa, appartement, enz.), ten gevolge van de ligging of normale bestemming, ieder jaar slechts voor seizoengebruik kan dienen, moet de afwezigheid van meubels, zowel als de niet-ingebruikneming waarvan verder sprake, niet worden beoordeeld in functie van het kalenderjaar, doch in verhouding tot het normaal tijdperk van ingebruikneming en meubilering van dergelijke goederen in de streek.

Het KI van deze goederen wordt uiteraard slechts vastgesteld wegens hun opbrengst gedurende dit seizoen; het werkelijk inkomen uit verhuring of ingebruikneming wordt overigens ook maar gedurende deze periode behaald.

De afwezigheid van mobilair moet dienvolgens in overeenstemming worden gebracht met een periode van niet-ingebruikneming van ten minste X/4 dagen (X zijnde de duur, in dagen, van het seizoen) en niet met een dergelijke periode van ten minste 90 dagen per kalenderjaar.

Nummer 257/84

Voor de gebouwen bestemd tot industriële, ambachtelijke of handelsdoeleinden is met een bijzonderheid rekening te houden. Soortgelijke gebouwen die gedurende de voorgeschreven minimumduur inactief zouden blijven, worden niet als gemeubileerde gebouwen aangezien. De omstandigheid dat daarin, niettegenstaande de non-activiteit, machines, gereedschappen en andere roerende voorwerpen in direct verband met de uitbating zouden worden aangetroffen, vormt geen hinderpaal voor het verlenen van kwijtschelding of vermindering van OV Wel te verstaan, de non-activiteit moet ten minste 90 dagen per jaar duren (zie doc. 215, Kamer, buitengewone zitting 1950).

Nummer 257/85

In die zin werd gevonnist dat de aanwezigheid van herbergmeubels in een niet-verhuurde drankslijterij geen beletsel mag vormen tot het verlenen van de vermindering, daar deze meubels rechtstreeks verband houden met de uitbating (Gent, 9.10.1962, Verbeeck, Jules; Brussel, 18.12.1963, NV "Brasserie Chevalier Marin, S.V.R. XVII, blz. 451 Bull. 416, blz. 268).

Nummer 257/86

Als, daarentegen, een nijverheidsinrichting, niettegenstaande de bedrijfsstilstand, gebruikt wordt voor het opbergen van machines gereedschappen, roerende zaken of gelijk welke produkten zonder enig rechtstreeks verband met de uitbating, moet de kwijtschelding of vermindering van OV worden geweigerd (behoudens eventueel voor de stilliggende outillage -zie nrs. 257/136 en volgende).

b) 2de voorwaarde: het niet-gemeubileerd, gebouwd onroerend goed moet volledig ongebruikt en volstrekt onproduktief zijn.

Nummer 257/87

Die dubbele voorwaarde is uitdrukkelijk vereist. Inderdaad, het gebruik in de wettekst van het voegwoord "en" wijst erop dat de wetgever de voorwaarde van niet-ingebruikneming samen met die van het onproduktief zijn heeft willen eisen (Brussel, 22.3.1955, Serste).

Nummer 257/88

De in gebruik genomen gebouwen, alhoewel ze geen rechtstreekse inkomsten in geld of in natura opbrengen, zijn dus uitgesloten: bedoeld wordt, de ingebruikneming door de eigenaar of door een derde aan wie, om welke reden ook, de kosteloze concessie van het goed werd toegestaan.

Het is het geval met een gebouw dat vrijwillig ter beschikking van een geteisterde werd gesteld (Luik, 16.10.1950, Renard Edg.).

Nummer 257/89

Uitgesloten zijn eveneens, de gebouwen die de eigenaar vrijwillig ongebruikt laat.

Het is o.a. het geval met:

- de eigenaar die zich de vrije en volledige beschikking van zijn goed, onder welke vorm ook, wil voorbehouden (Cass., 3 en 17.10.1939, Noë-Klop, Antoine, S.V.R., Vlll, blz. 337 en 343 - Bull. 149, blz. 118 en 123);

- de eigenaar die niet bewijst dat omstandigheden, onafhankelijk van zijn wil, hem hebben belet een huurder voor een gewoonlijk in huur gegeven gebouw te vinden (Cass., 16.12.1946, Claessens, Pas. 1946,1, 473; id. 19.9.1961, Decroon, Bull. 385, blz. 609);

- de eigenaar die vrijwillig beslist zijn gebouw ongebruikt te laten om het voordeliger te kunnen verkopen (Cass., 18.11.1955, Boelde We de Cauwer, Pas. 1956, 1, 258 en 14.11.1961, Body, S.V.R, XV blz. 362 - Bull. 387, blz. 1058) of om het te slopen (voor het tijdperk dat het begin van de sloping voorafgaat) (Brussel, 10.3.1965, Delrue, Bull. 426, blz. 82) (zie evenwel 257/93 en 257/125); het te koop stellen van een onroerend goed vormt nochtans geen beletsel voor het verlenen van de kwijtschelding of de proportionele vermindering wanneer dat goed terzelfder tijd te huur wordt aangeboden. Het te koop stellen zonder huuraanbieding brengt daarentegen de uitsluiting mede van het voordeel van voormelde wetsbepalingen, omdat de belastingschuldige aldus de vrije beschikking over zijn goed voor zichzelf behoudt, waarbij hij ongetwijfeld gebruik maakt van een persoonlijk recht, doch meteen voor de periode van het te koop stellen vrijwillig en op eigen risico de produktiviteit van het onroerend goed prijsgeeft (z. PV nr. 264 van 3.9.1982, gesteld door de H. Volksvertegenwoordiger M. Remaele - Bull. VA nr. 38 van 28.9.1982 - Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting, 1981-1982, blz. 2638 - Bull. 612, blz. 3040).

Er werd eveneens gevonnist:

- dat, door een gebouw te hunner beschikking te houden om er wijzigingen aan te brengen, rekestranten over hun goed hebben beschikt op een wijze die door hen geacht wordt het best met hun belangen overeen te stemmen (Brussel, 20.6.1959, Monet; 20.3.1962, Wauters; 5.6.1962, Vranckx); dat het door hen op die wijze bekomen voordeel een waarde vertegenwoordigt die geacht wordt gelijkwaardig te zijn aan het KI (Brussel, 21.11.1955, Nalatenschap Victor Allard);

- dat, door een gebouw te koop te stellen en er zich van te onthouden het in huur aan te bieden, de eigenaar ongetwijfeld gebruik maakt van een persoonlijk recht, doch meteen voor de periode van het te koop stellen vrijwillig en op eigen risico de produktiviteit van het onroerend goed prijsgeeft (Luik, 6.11.1962, Mullejans; Gent, 10.12.1963, Demaertelaer);

- dat zo de in failliet verklaarde huurder de huur op de vervaldagen niet heeft betaald, de eigenaar daarom echter niet beroofd werd van zijn schuldvordering tegenover de curator, die de huurgelden, vervallen gedurende het tijdperk tijdens hetwelk de machines en roerende voorwerpen in het gehuurde goed werden gehouden, in beginsel in rekening moet brengen ten voordele van de verhuurder. Bijgevolg, behield de verhuurder tegen de huurder en verwierf hij tegen de curator vaststaande schuldvorderingen waarvan de oninvorderbaarheid niet is bewezen. Het onroerend goed kan in zulkdanige voorwaarden niet als onproduktief worden beschouwd voor het verstrijken van vorenbedoeld tijdperk (Cass., 14.2.1961, Serste, S.V.R. XIV, blz. 631 - Bull. 379, blz. 1685);

- dat, zoniet bewezen is dat de eigenaar getracht heeft zijn onroerend goed te verhuren, er niet wettig kan worden overwogen dat het enkel verlopen van de periode van minimum 180 dagen (thans 90 dagen), de buitengewone en van de wil van de eigenaar onafhankelijke omstandigheid was, die de kwijtschelding of de vermindering van de G.B. rechtvaardigde, vermits alle onroerende goederen van dezelfde aard als datgene door verweerster te koop aangeboden, aan dezelfde wetgeving onderworpen zijn (handelshuurcelen) er evenmin op wettige wijze kon worden beschouwd dat die wetgeving, door de economische conjuncturen die ze geschapen heeft, een buitengewone omstandigheid is die het voortbrengingsvermogen van het onroerend goed heeft opgeheven of verminderd (Cass., 14.11.1961, Body, S.V.R. XV, blz. 362 - Bull. 387, blz. 1058);

Nummer 257/90

Die rechtspraak, welke dateert van voor hetzij de W 8.3.1951, V 830/Bull. 266, hetzij die van 20.11.1962, V 1013/Bull. 392 blijft van toepassing, rekening houdend met :

1° de volgende passus van het verslag van de Commissie voor de Financiën van de Kamer - Zitting 1950-1951, doc. 160, blz. 6: volgens welke

- de vermindering niet toepasselijk is wanneer de verhuurder een onroerend goed vrijwillig onbewoond laat, om reden dat hij er wegens persoonlijke beweegredenen de beschikking over wenst te behouden

- en van het verslag van de Commissie voor de Financiën van de Senaat - Zitting 1950-1951, Doc. 162, blz. 9:

. . . d.w.z. dat de belasting verschuldigd is wanneer het goed niet verhuurd was, doch kon verhuurd geweest zijn;

2° de verklaring van de Commissie voor Financiën van de Senaat, tijdens het onderzoek van het ontwerp dat de W 20.11.1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen is geworden (zitting 1961- 1962, Doc. 366, blz. 52).

Sedertdien is ze overigens bevestigd geworden. Er werd inderdaad gevonnist:

- uit de ingeroepen feitelijke omstandigheden, met name dat het onroerend goed niet te huur maar in openbare verkoping werd gesteld en dat het aan te nemen is dat de eigenaar het niet verder heeft verhuurd, met het doel op elk ogenblik, bij gebeurlijke verkoop, vrij erover te kunnen beschikken, kon het Hof van beroep afleiden dat het niet vaststond dat de onproductiviteit van het goed het gevolg was van uitzonderlijke omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de eigenaar (Cass. 1.12.1964, Hindryckx, Jean-Baptiste, S.V.R. XVIII, blz. 168 - Bull. 423, blz. 1736);

- de bij art. 15, § 1, WIB, voorgeschreven belastingvermindering mag niet worden toegepast in geval verzoeker niet aantoont dat een uitzonderlijke omstandigheid onafhankelijk van zijn wil, de produktiecapaciteit van de betwiste onroerende goederen zou hebben verminderd of opgeheven.

Het is krachtens een persoonlijke beslissing en om persoonlijke belangen dat hij elke produktiviteit van zijn onroerende goederen heeft verzaakt.

Het feit dat de twee vennootschappen waarmede verzoekster was overeengekomen de gebouwen te doen afbreken, de afbraak niet tijdens het jaar hebben aangevat, heeft geen uitstaans met verzoeker en met zijn beslissing de gebouwen onproduktief te maken en te laten (Luik, 21.2.1966, Laboureur, Ch., S.V.R. XIX, blz. 310 - Bull. 441, blz. 889);

- zelfs indien een gebouwd onroerend goed gedurende het aanslagjaar 90 dagen ongebruikt is gebleven, is art. 9, § 1, WIB ( art. 15, §1, WIB 92) niet van toepassing wanneer de eigenaar geen stappen heeft gedaan om te trachten dit onroerend goed te verhuren (Brussel, 14.3.1967, NV Hekima in vereffening);

- de vermindering van het kadastraal inkomen en de eruit voortvloeiende kwijtschelding van de onroerende voorheffing, bepaald bij de art. 9 en 162, § 1, 4°, WIB ( art. 15 en 257, 4°, WIB 92) kunnen niet worden verleend wanneer het gebrek aan opbrengst van een onroerend goed tijdens het aanslagjaar te wijten is aan de eigen veronachtzaming van de eigenaar of aan zijn bedoeling het onroerend goed te zijner beschikking te houden met het enige doel er verbouwingen te laten aan uitvoeren (Brussel, 26.11.1969, Van de Perre, H. S.V.R. XXI, blz. 613 Bull. 481, blz. 68);

- een enkel aanbod tot verhuring op een bepaalde dag, verschenen in een dagblad, kan niet volstaan om de toepassing van art. 9, § 1, 1*, WIB, te verantwoorden, wanneer, vanaf die dag, de vereiste onproduktiviteitsperiode van 90 dagen niet meer gedurende hetzelfde jaar kan worden bereikt. Het feit dat reeds vroeger de intentie tot verhuren zou hebben bestaan is zonder belang, omdat niet de bedoeling van te verhuren telt, maar wel de wijze waarop die bedoeling zich in de feiten heeft geuit (Brussel, 17.11.1970, Beeckmans - Veys);

- een eis tot proportionele vermindering van het kadastraal inkomen, wegens onproduktiviteit, is ongegrond, wanneer de eigenaar, ten gevolge van een eenzijdige opzegging door de voormalige huurder, een titel tot schadevergoeding voor achterstallige huur bekomt. Het goed is hierdoor niet zonder opbrengst gebleven, tenzij het bewijs wordt bijgebracht dat de voormalige huurder onvermogend is, wat in casu niet het geval is bij gebrek aan enig proces-verbaal van niet bevinding ter uitvoering van de vonnissen (Brussel, 30.3.1971, D'Haese, Henri, Bull. 488, blz. 1569);

- een in belang van de eigenaar (overbrenging van zijn persoonlijke beroepswerkzaamheid) gewijzigd onroerend goed dat bij de aanschaffing bewoonbaar was en dat, wegens de vertraging in de verbouwingswerken te wijten aan het overlijden van de aannemer, tijdelijk ongebruikt en onproduktief is gebleven; de opgelopen vertraging vormt één van de risico's waaraan de eigenaar is blootgesteld wanneer hij verbouwingswerken laat uitvoeren; zij is niet het gevolg van buitengewone omstandigheden onafhankelijk van de wil van de eigenaar, maar zij komt voort uit het aanvankelijk genomen besluit het onroerend goed om te vormen met het doel er een groter voordeel uit te halen (Brussel, 13.6.1967, NV "Etablissements Eayt");

- er kan niet worden beschouwd dat het ongebruikt blijven van een werkhuis voortvloeit uit omstandigheden die onafhankelijk zijn van de vrije wil van de eigenaar en aanleiding geeft tot kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing, wanneer blijkt dat de eigenaar het in dit werkhuis uitgeoefende bedrijf vrijwillig heeft stopgezet, dat het uitbreken van de machines tot gevolg heeft gehad dat het goed weliswaar voorlopig in minder goede staat van gebruik verkeerde maar in betere staat tot verkoop en wanneer de eigenaar schriftelijk heeft verklaard nooit te hebben getracht het goed te verhuren, maar enkel het te verkopen (Brussel, 10.6.1970, Nuyens, Bull. 480, blz. 2 010);

- om kwijtschelding of proportionele vermindering van OV te bekomen op grond van art. 9, § 1, WIB ( art. 15, §1, WIB 92) moet de belastingplichtige bewijzen dat zijn onroerend goed onproduktief was ten gevolge van een materiële of juridische onmogelijkheid om er over te beschikken, die onafhankelijk van zijn wil is ontstaan. Aan die vereiste is niet voldaan wanneer de belastingplichtige de objectieve mogelijkheid die hij had om zijn goed te verhuren vrijwillig heeft beperkt om subjectieve redenen.

Ter zake had de eigenaar verkozen zijn goed onverhuurd te laten in afwachting dat de bevoegde overheid een definitieve beslissing treft omtrent de aanvraag van zijn zoon tot vestiging van een apotheek in dit gebouw (Gent, 17.11.1972, Van Besien, Bull. 507, blz. 873);

- wanneer een belastingplichtige besluit zijn onroerend goed te verbouwen, is die verbouwing voor hem geen omstandigheid onafhankelijk van zijn wil; de door de wil van de eigenaar geschapen toestand van onproduktiviteit, kan niet het criterium zijn voor de kwijtschelding of de proportionele vermindering van de onroerende voorheffing bepaald in art. 162, § 1, 4° WIB ( art. 257, 4°, WIB 92) (Brussel, 8.5.1973, NV Vitrolux, Bull. 511), blz. 1778);

- een door ruil verkregen onroerend goed dat, volgens de vaststellingen van de diensten van het Kadaster, in bewoonbare staat verkeert maar door de nieuwe eigenaar ongebruikt wordt gelaten omdat hij het wenst te verbouwen tot een meubelzaak, komt niet in aanmerking voor kwijtschelding of proportionele vermindering van OV De omstandigheid dat de verbouwingswerken in traag tempo en trapsgewijze dienen te geschieden, omdat de belastingplichtige elke ogenblik kan worden gedwongen zijn vroegere eigendom te ontruimen, blijft ter zake zonder invloed omdat ze het gevolg is van een met de vorige eigenaar vrijelijk aangegane overeenkomst (Brussel, 13.6.1973, Van Treeck, Antonius, Bull. 521, blz. 1794);

- de vertraging in de afbraakwerken te wijten aan de aannemer (onroerend goed afgebroken in oktober 1973 terwijl de afbraak in augustus 1973 diende te gebeuren), is niet van aard om de directoriale beslissing ongeldig te verklaren, die inzonderheid onderstreept dat verzoeker het bewijs niet geleverd heeft dat de niet-ingebruikneming het gevolg is van buitengewone omstandigheden onafhankelijk van zijn wil (Brussel, 5.1.1976, Fodderie, Jean).

Het bedrag dat een belastingplichtige ontvangt als vergoeding wegens de onbeschikbaarheid van een gebouw is, zoals de huur, een tegenprestatie voor de genotsderving en als dusdanig een opbrengst van dat gebouw.

Het door appellant ontvangen van "huurdervingsvergoeding" ook al is het een door de vrederechter ex aequo et bono vastgestelde schadevergoeding, staat eraan in de weg dat de onroerende voorheffing met betrekking tot het litigieuse goed wegens het volstrekt ontbreken van inkomsten zou verminderd of kwijtgescholden worden (Antwerpen, 24.11.1987, Villers, Bull.677, blz. 1876).

- de kwijtschelding of proportionele vermindering van OV kan niet verleend worden wanneer een onroerend goed werkelijk verhuurd werd, zelfs wanneer deze verhuur wederrechtelijk was en wanneer de eigenaar vergoed werd omdat hij geen huurgelden mocht ontvangen. Het goed was produktief door bewoning of verhuring (Brussel, 22.12.1987, Geeroms, Camille, Bull. 678, blz. 1990).

- de voorwaarden van art. 9, §1, WIB ( art. 15, §1, WIB 92) zijn niet vervuld wanneer een gebouw een ondeelbaar geheel vormt en slechts een enkele plaats, zelfs kosteloos wordt gebruikt; deze gedeeltelijke ingebruikname staat gelijk met het volledig gebruik van het onroerend goed.

Spijts de voor de voorafgaande jaren toegestane ontheffingen, staat het jaarlijkheidsbeginsel van de belasting de Belgische Staat toe, op grond van gegevens die blijken uit door appellant zelf gegeven aanwijzingen, te beslissen dat de voorwaarden tot vermindering van het kadastraal inkomen, voor het betwiste aanslagjaar, niet zijn vervuld (Bergen, 22.9.1989, Massart Louis, Bull. 703, blz. 608).

- de kwijtschelding van OV kan niet verleend worden wanneer de eigenaar niet aantoont dat pogingen om een gebouw te huur te stellen, tot mislukking gedoemd waren, rekening gehouden met de staat van verval waarin het zich bevond, terwijl de staat van verval van een gebouw slechts aanleiding kan geven tot een onvrijwillige onmogelijkheid het vermeld onroerend goed produktief te maken wanneer deze staat onafhankelijk is van de wil van de eigenaar en zodanig is dat een produktief gebruik slechts mogelijk is mits belangrijke werken waarvan de prijs totaal onredelijk zou zijn en wanneer bovendien de staat waarin het gebouw zich bevond tijdens de belastbare periode bijna identiek was aan de toestand ervan op het ogenblik van zijn verwerving een jaar tevoren met gevolg dat in de veronderstelling dat het gebouw derwijze in verval was dat het niet verhuurbaar was, het evident is dat de eiseres, specialiste in de immobiliënsector, nooit kan beoogd hebben het te huur te stellen, maar het slechts heeft gekocht met het doel het terug te verkopen en een meerwaarde te realiseren (Brussel, 6.10.1992, NV Park Leopold Investment).

Nummer 257/91

De eigenaar kan altijd kwijtschelding of vermindering van OV verkrijgen wanneer, wegens uitzonderlijke gebeurtenissen onafhankelijk van zijn wil, het voordeel dat hij uit zijn gebouw haalde, op het ogenblik waarop het KI definitief werd vastgesteld, verdwijnt of verhinderd wordt; deze gebeurtenissen moeten nochtans de opbrengstmogelijkheden van het gebouw zelf en niet die van de uitbater, aantasten (zie Cass., 22.3.1948, Braun, Pas. 1948, I, 192; id. 19.9.1961, Decroon Bull. 385, blz. 609; id 14.11.1961, Body, Bull. 387, blz. 1058).

Nummer 257/92

Het is o.a. het geval wanneer gebouwen moeten worden ontruimd wegens gevaar van instorting zonder dat er een vooruitzicht op vergoeding bestaat, of nog wegens redenen van ongezondheid te wijten aan toevallige omstandigheden, enz. . .

Nummer 257/93

Er werd gevonnist dat :

- de kwijtschelding of vermindering van toepassing is voor een onbewoonbaar gebouw aangekocht om te worden gesloopt (Brussel, 17.6.1963, Beser-Hassid);

- de kwijtschelding van de onroerende voorheffing op grond van de art. 9, § 1, 1°, en 162, § 1, 4° WIB ( art. 15, §1,1° en art. 257,4°, WIB 92) moet worden verleend wanneer een te koop gesteld gebouw het voorwerp is geweest van ernstige pogingen om het te verhuren en onproduktief is gebleven ingevolge omstandigheden onafhankelijk van de wil van de eigenaar; deze laatste is door geen enkele fiscale wettekst ertoe gehouden zich kosten te getroosten om het gebouw terug in verhuurbare staat te stellen (Brussel, 22.4.1968, 0nverdeeldheid de Coninck, Bull. 452, blz.529);

- de vermindering of de opheffing van de produktiecapaciteit van het onroerend goed niet te wijten is aan de verzoeker, die bijgevolg aan de voorwaarden voldoet om te genieten van de bepalingen van de art. 9 en 162, § 1, 4° WIB (art. 15 en 257, 4°, WIB 92), wanneer dit onroerend goed, door hem aangekocht, oud en onbewoonbaar is; dat de werken die dienden te worden uitgevoerd niet als verbouwings-, verfraaiings- en verbeteringswerken kunnen worden beschouwd, maar veeleer als werken onontbeerlijk om het goed in huurbare staat te herstellen en dat het niet bewezen is dat verzoeker het onroerend goed verworven heeft met het oog op onroerende speculatie of met enig ander doel van aard hem gelijk welk voordeel te verlenen (Brussel, 27.1.1976, Van Remoortere - architect);

- de kwijtschelding van OV moet worden verleend wanneer enerzijds, hoewel geen werkelijke pogingen tot verhuren meer werden ondernomen, de aanplakbrief van vorige jaren zichtbaar bleef en anderzijds de niet-verhuring eveneens te wijten is aan buitengewone omstandigheden, nl. het verval van de woning en de werkelijke onmogelijkheid de nodige herstellingswerken uit te voeren die het moesten mogelijk maken de woning verhuurbaar te maken (Antwerpen, 13.1.1977, Moortgat Suzanne en Maria);

- de proportionele vermindering van de OV van toepassing is voor een onroerend goed dat wegens de uitvoering van belangrijke verbouwingswerken die noodzakelijk bleken om het huis weer bewoonbaar en dus productief te maken, onproduktief is gebleven; die verbouwingswerken moeten worden beschouwd als omstandigheden onafhankelijk van de wil van de eigenaar (Brussel, 13.10.1978, Staquet, Jean); in dezelfde zin (Brussel, 31.1.1989, Monsieur, Joséphine);

- de kwijtschelding van OV moet verleend worden in het geval van een zeer oude boerderij die onbewoonbaar was door haar vervallen toestand en die bovendien niet meer beantwoordde aan de huidige opvattingen inzake bewoonbaarheidsnormen (Antwerpen, 6.10.1987, Lowet, Maria, Wed. Thijs);

- de kwijtschelding van OV moet verleend worden in het geval dat verbouwingswerken werden ondernomen gedurende een bepaald jaar (1987), om een gebouw dat twee jaar eerder (1985) door de belastingplichtige was verworven rendabel te maken. Het goed was bovendien sedert drie jaar (1982) in onbewoonbare toestand, wat een oorzaak vormt die onafhankelijk is van de wil van de eigenaar (Mons, 18.12.1992, Godeau, Christian).

Nummer 257/94

Het principe vastgelegd door het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 8.5.1973 ( in de zaak NV Vitrolux) (z. 257/90) volgens welke de vrijwillige verbouwing van een gebouw beslist door de eigenaar ervan, voor hem een van zijn wil afhankelijke omstandigheid vormt die kwijtschelding of proportionele vermindering van OV belet, moet worden onderscheiden van het recht van elke eigenaar zijn goed in een produktieve staat te handhaven.

Zo bijvoorbeeld in de zaak die het voorwerp uitmaakt van het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 26.6.1990 (Exsteyls, Jaques), werd de eigenaar die besloten had tot het plaatsen van een nieuw dak - wat tot de onderhoudswerken behoort - daardoor verplicht het gebouw te verstevigen, wat belangrijke aanpassingswerken teweegbracht.

Precies door de omvang van de werken was het gebouw ongetwijfeld onbewoonbaar en, vanwege hun aard, door redenen onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige.

Het Hof van Beroep heeft evenwel gemeend dat de kwijtschelding kon toegekend worden voor de periode die overeenkwam met de normale duur van de werken (in onderhavig geval een jaar) en moest geweigerd worden voor de rest van de periode wanneer de vermelde werken langer duurden dan normaal.

Deze beslissing zet het in de eerste alinea hiervoor aangehaalde principe niet op de helling, maar zij wijst de Administratie op de noodzaak het volgend onderscheid te maken:

- indien de niet-ingebruikneming door onbewoonbaarheid van het gebouw te wijten is aan onderhoudswerken of aan door deze onderhoudswerken veroorzaakte aanpassingswerken kan de kwijtschelding of proportionele vermindering van OV verleend worden voor de normale tijdsduur van de werken. Het spreekt vanzelf dat naargelang de omvang van de werken deze periode in tijd kan variëren en op correcte wijze moet beoordeeld worden;

- indien daarentegen de niet-ingebruikneming te wijten is aan verbouwingswerken terwijl het gebouw vóór de aanvang ervan bewoonbaar was, moet de kwijtschelding geweigerd worden.

Nummer 257/95

Een veelvuldige en constante rechtspraak (z. voorbeelden in nr. 257/90) heeft het principe vastgelegd volgens hetwelk het feit van het gebouw niet gelijktijdig te huur en te koop te stellen erop wijst dat het gebouw door de wil van de eigenaar onproduktief is gebleven.

In dat verband bepalen twee arresten van het Hof van Beroep te Luik dat een absolute en ongenuanceerde toepassing van deze rechtspraak resulteert in oplossingen die tegenstrijdig zijn aan de economische realiteit, vermits het voor elk geval aangewezen is de aard van het omstreden goed te onderzoeken om uit te maken of het zich leent zowel tot een tijdelijke of zelfs definitieve huur dan wel tot verkoop of het integendeel zodanig opgevat en ingericht is dat zijn tehuurstelling gedurende de periode van tekoopstelling onmogelijk is of deze verkoop erg zou bemoeilijken zoniet onmogelijk maken. Alles komt neer op een kwestie van beoordeling in feite zonder zich "ex cathedra" te kunnen verschansen achter een volledig theoretische tehuurstelling van het te verkopen gebouw.

Deze overwegingen moeten met voorzichtigheid gehanteerd worden en mogen zeker niet leiden tot een abusieve veralgemening zodra ze gesitueerd zijn binnen de context van de twee gevallen.

In het eerste geval waren beide echtgenoten-eigenaars gehandicapt zodat zij besloten te verhuizen en het gebouw dat zij tevoren bewoonden te verkopen. Een huurovereenkomst zowel op korte als lange termijn zou hun bedoelingen, die trouwens vaststonden, slechts hebben tegengewerkt (Liège, 27.3.1991, Maes, Marcel).

In het tweede geval ging het om een zeer groot gebouw met een specifieke bestemming dat omvangrijke inrichtings-, renovatie- en verbouwingswerken vergde voor de toekomstige bewoner. Bovendien hadden zich bij vorige pogingen tot tehuurstelling ernstige moeilijkheden voorgedaan.

In beide gevallen heeft het Hof zich laten leiden door de feitelijk omstandigheden eigen aan de zaak, voornamelijk in het eerste geval, waarin de onmogelijkheid tot verhuren rechtstreeks het gevolg was van de fysieke toestand van de eigenaar.

Zonder dus fundamenteel van de algemene principes af te wijken, schijnt de rechtspraak de voorkeur te geven aan een minder systematische en minder blindelingse toepassing ervan door rekening te houden - op nauwkeurige wijze en met de nodige omzichtigheid - met de aan iedere zaak eigen feitelijke omstandigheden.

Nummer 257/96

Aangaande de onmogelijkheid tot verhuren, moet men aanvaarden, zelfs ten aanzien van de arresten van het Hof van Cassatie, waarvan melding wordt gemaakt in 257/91, dat de opbrengstmogelijkheden van een gebouw, d.w.z zijn geschiktheid tot de dienst waarvoor het bestemd is, niet alleen verband houden met de stoffelijke staat ervan doch ook, en evenveel, met de rechtstoestand van de eigenaar.

Inderdaad, het Burgerlijk Wetboek wijst voor ieder geval een eigenaar aan; het kent geen heerloze goederen. Om die reden regelt het, benevens enkele bepalingen betreffende de onroerende goederen als dusdanig, zoals b.v de artikelen in verband met de mandeligheid of de afpaling, de wijzen waarop de goederen worden verkregen en aangewend, waardoor de eigenaar als verplichte tussenpersoon optreedt met betrekking tot hun aanwending in de gemeenschap.

Die rechtstoestand van de eigenaar, zowel als de stoffelijke staat, kan derhalve het gebruik van het goed beletten of verminderen. Bijgevolg moet men wel aanvaarden dat de onproduktiviteit van het onroerend goed zowel het gevolg kan zijn van de juridische onmogelijkheid om erover te beschikken, als van de materiële onmogelijkheid en dat die juridische onmogelijkheid onafhankelijk van de wil van de eigenaar kan ontstaan.

Nummer 257/97

De Hoven van beroep hebben trouwens in die zin beslist :

- door vast te stellen dat, tengevolge van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de eigenaar, het huis niet kon worden verhuurd wegens de daartoe nodige formaliteiten. Ter zake was de door de rechtbank aangestelde voorlopige beheerder van de goederen, die normaal moest bekwaam zijn die goederen te beheren en produktiviteit te verzekeren, wegens tal van juridische beletsels (inventaris en verdeling van de nalatenschap van de echtgenoot van de eigenares, toestemming vanwege de rechtbank, optreden van de wettelijke erfgenamen enz.) verhinderd voormelde doeleinden na te streven (Brussel, 27.6.1958, Dethiere, Wwe Petril);

- door vast te stellen dat de niet-verhuring te wijten is aan buitengewone omstandigheden wegens het verval van de woning en wegens de onmogelijkheid de nodige herstellingswerken uit te voeren die het moesten mogelijk maken de woning verhuurbaar te maken, derwijze dat een redelijk huur kon worden geëist. Ter zake was de woning eenvoudig te koop gesteld vermits ze, naar aanleiding van een geschil bij het gerecht, niet kon worden hersteld (Brussel, 7.11.1964, Lacroix, Germaine, echtgte. Rampelberg);

- door te bevestigen dat een woning die, wegens de door een failliet verklaarde huurder veroorzaakte schade, van 26 maart tot na 31 december ongebruikt en niet gemeubileerd is gebleven, gedurende voormelde periode onproduktief is geweest. Ter zake had de eigenaar een door de curator aanvaarde bevoorrechte schuldvordering ingediend bevattende inzonderheid de huurschade (90.000 F) achterstallige huren (8.334 F voor de maand april) en een herverhuringsvergoeding (50.000F). Het Hof heeft, inderdaad, beslist dat, overeenkomstig de bepalingen van art. 1256, BW, het netto-actief van het faillissement, zijnde 83.000 F, moest worden ten laste gelegd van de oudste schuld, in dit geval de huurschade te wijten aan de nalatigheid en het verzuim van de huurder gedurende de bewoning (Brussel, 1.10.1964, Vanderstraeten, Gaston);

- door vast te stellen dat de beslissing tot het uitwerken van een voorontwerp met het oog op een bijzonder plan van aanleg voor een zone waarin de betrokken gebouwen gelegen zijn, de eigenaar door de gemeentelijke autoriteiten het voordeel werd ontnomen inherent aan de vrije en volledige beschikking van die onroerende goederen, zodat hij door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil niet alleen verhinderd is geweest de geplande afbraak en wederopbouw uit te voeren, maar ook tot de verhuring onder normale omstandigheden over te gaan (Brussel, 11.12.1972, NV Blaerveld);

- door te bevestigen dat eens het faillissement uitgesproken, het niet meer mogelijk is onroerende goederen die tot de actieve massa behoren te verhuren. De verhuring van onroerende goederen valt niet onder de bewarende maatregelen en de beheersdaden van de curator; het behoort tot de dringende en noodzakelijke verrichtingen van de curator deze goederen in openbare verkoping te gelde te maken. De verkoop uiterhand is uitgesloten en alle formaliteiten dienen te worden vervuld om tot de openbare verkoop te kunnen overgaan. Het is de plicht van de curator alles in het werk te stellen om de goederen tegen hun volle waarde te verkopen en alle hiermede strijdige schikkingen zijn onwettig en nietig. Appellant houdt derhalve terecht voor dat de wet hem belette het goed te verhuren. De onproduktiviteit ervan is het gevolg van feiten onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige (Gent, 13.2.1976, Vanderbeke, Roger);

- door te bevestigen dat de medeëigenaars in onverdeeldheid aanspraak kunnen maken op kwijtschelding of vermindering van OV, aangezien zij hun goed niet zelf konden bewonen of doen bewonen gedurende het aanslagjaar 1971 omdat zij, bij het vertrek van de huurders op 31.1.1971, verplicht waren deze laatsten voor de vrederechter te doen verschijnen om in het bezit van de sleutels te komen en van een vergoeding wegens huurschade en omdat een door deze magistraat op 17.3.1971 bevolen deskundig onderzoek slechts in 1973 beëindigd is geweest. Het feit dat de eigenaars hun onroerend goed hebben willen verkopen in 1971 is zonder invloed, vermits het gebrek van het genot ervan niet voortkwam uit de wil om het goed ongebruikt te laten met de bedoeling het beter te kunnen verkopen (Luik, 9.6.1975, Simon, Weduwe Busar).

Nummer 257/98

De niet-ingebruikneming en de totale onproduktiviteit door deze gebeurtenissen, veroorzaakt, moeten zich vanzelfsprekend, ten minste gedurende 90 dagen hebben voorgedaan, zoniet kan geen kwijtschelding of vermindering worden overwogen (zie eveneens 257/92 en 257/125 : afbraak door de eigenaar). Deze minimumduur van 90 dagen is niet vereist in geval van vernieling van het gebouw (zie nrs. 257/121 en volgende).

Nummer 257/99

Er weze ook opgemerkt dat :

- de vergoedingen die door publiciteitsfirma's worden uitbetaald wegens het aanbrengen van publiciteitsborden aan onroerende goederen geen verband houden met het opbrengstvermogen van deze onroerende goederen en bijgevolg niet als onroerende inkomsten kunnen worden beschouwd. Voor niet gemeubileerde gebouwde onroerende goederen waarvoor zodanige vergoedingen werden betaald kan er dus, onder de voorwaarden van art. 9, WIB ( art. 15, WIB 92), kwijtschelding of proportionele vermindering van OV bekomen worden (z. PV nr. 54 van 10.11.1983, Volksvertegenwoordiger Haneké - Bull. "Vragen en antwoorden" nr. 6 van 13,12.1983, Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1983-1984, blz. 550 - Bull. 627, blz. 982).

- in verband met woningen die tegen de wil van de eigenaar zijn bezet en/of gemeubeld als volgt werd geantwoord op de parlementaire vraag nr. 17 van 8 november 1982, gesteld door de H. Senator de Clippele (Bull. "Vr. en Ant." nr. 11 van 21.12.1982 - Senaat zitting 1982-1983, blz. 334 - Bull. 615, blz. 708):

1e geval: Huurder wiens huurovereenkomst verstreken is en die ingevolge een uitzettingsvonnis uit de woning moet worden gezet.

Het feit dat het onroerend goed tegelijk gemeubeld en in gebruik is, vormt een hinderpaal voor de vermindering van het kadastraal inkomen. Het komt aan de belastingplichtige toe alle nuttige maatregelen te treffen, desnoods met aanwending van de bestaande rechtsmiddelen tot beveiliging van zijn genotsrecht m.b.t. het goed op de wijze die het best overeenkomt met zijn belangen.

2e geval : Woning bezet door squatter (d.i. een persoon zonder woning die zich onwettig vestigt in een onbewoond gebouw)

De voorwaarden ter zake gesteld om het voordeel van de vermindering van kadastraal inkomen te bekomen moeten worden beoordeeld rekening houdend met de feitelijke omstandigheden van elk geval, doch de eigenaar moet ten minste bewijzen dat het om een geval van overmacht gaat en dat hij alle vereiste stappen heeft gedaan om die toestand te vermijden of te doen ophouden.

Er werd trouwens gevonnist dat een niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed niet bewoond is gebleven, in de zin van de wet, toen het door derden zonder recht noch titel, buiten weten van de eigenaar werd betrokken. (Cass., 27.5.1991, Depraeter, Georgette). In onderhavig geval heeft het beroepsarrest waarin enerzijds werd vastgesteld dat het gebouw aan de bezetters werd "verhuurd" door het immobiliënkantoor belast met de belangen van de eigenaar en anderzijds, dat deze laatste de veroordeling van de voornoemde bezetters zonder recht noch titel tot het verlaten van het goed - waaruit ze tenslotte werden verdreven - en tot het betalen van een bezettingsvergoeding - die ze nooit hebben gekregen - bekwam, terecht de kwijtschelding van de OV verleend (Gent, 30.1.1990, Depraeter, Georgette).

c) Nijverheidsverrichtingen

Nummer 257/100

De non-activiteit van een nijverheidsinrichting beantwoordt aan de wettelijke voorwaarde van niet-ingebruikneming, met dien verstande dat de voorwaarde van het onproduktief zijn steeds moet vervuld zijn.

Aldus zijn uitgesloten :

- de inrichtingen waaraan de eigenaar een bepaalde bestemming blijft geven (zie nr. 257/84) (Indien, wegens deze bestemming, het goed niet meer als een nijverheidsinrichting kan worden beschouwd dient eruit hoofde van dit nieuw niet-industrieel karakter vanaf 1 januari volgend op de verandering van de bestemming, een nieuw KI toegewezen), of kosteloos, en om welke reden ook, ter beschikking van een derde stelt;

- de inrichtingen die vroeger gewoonlijk door de eigenaars zelf werden uitgebaat en thans worden verhuurd.

Nummer 257/101

De door de wet bepaalde voorwaarde van onproduktiviteit mag eveneens als vervuld worden beschouwd voor een buiten dienst gestelde nijverheidsinrichting, voor een bepaald daarin gelegen lokaal of voor een deel van een lokaal dat een gemakkelijk te identificeren geheel vormt, ondanks de aanwezigheid van machines, gereedschap, roerende voorwerpen of gelijk welke voorwerpen die rechtstreeks verband houden met de uitbating en op voorwaarde dat de belastingplichtige geen enkel voordeel of winst behaalt uit de non-activiteit van deze inrichting, lokaal of deel van lokaal.

Het zou inderdaad in strijd zijn met de wil van de wetgever, te eisen dat de belastingplichtige het bewijs zou leveren van het aanbod tot verhuring van niet-gebruikte lokalen die b.v. binnen een gedeeltelijk in werking gebleven gebouwencomplex gelegen zijn en die over geen voldoende en onafhankelijke in- en uitgangswegen beschikken.

In dat geval moet zorgvuldig onderzocht of het niet de bedoeling van de belastingschuldige is de nijverheidsgebouwen opzettelijk buiten gebruik te stellen, omdat op korte of lange termijn wordt gerekend op een voordelige verkoop waarvan wordt verwacht dat hij aan de goederen een meerwaarde zal bezorgen, of om enige andere voor de betrokkene voordelige reden.

Nummer 257/102

Wat gewoonlijk verhuurde nijverheidsinrichtingen betreft, verstaat men onder "niet-ingebruikneming" het tijdperk of de tijdperken gedurende welke het goed niet werd verhuurd, voor zover de eigenaar niet de vrije en volstrekte beschikking ervan, onder welke vorm ook, heeft willen behouden, m.a.w. voor zover de eigenaar bewijst dat hij wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil, geen huurder voor het gebouw heeft kunnen vinden. Indien, omwille van de niet-ingebruikneming door de huurder, de eigenaar, voor de duur daarvan gehele kwijtschelding van de huur heeft verleend en zo hij hiervan alle nodige bewijzen aan de administratie verstrekt, kan hij op een vermindering van het KI aanspraak maken.

In geval van leasing kan er van onproduktiviteit geen sprake zijn aangezien de werkelijke eigenaar (de leasinggever) inkomsten haalt uit het onroerend goed, tenzij deze voor de duur van de inactiviteit kwijtschelding van de inkomsten zou hebben vertrekt.

Nummer 257/103

Met betrekking tot dergelijke onroerende goederen die door de eigenaars zelf worden gebruikt, dient men alleen de periodes van werkelijke en totale non-activiteit van de outillage die in die gebouwen is geplaatst in aanmerking te nemen zoals de inactiviteit van die outillage hierna wordt bepaald (z. nr. 257/165). De procentuele vermindering voor het gebouw is dezelfde als voor het materieel en de outillage die erin zijn ondergebracht.

Nummer 257/104

Ingeval van volledige werkelijke non-activiteit van de outillage van een nijverheidsuitbating, mag de kwijtschelding of vermindering van OV eveneens worden verleend voor de kantoren, magazijnen, stallen, bergplaatsen, garages, enz...., indien deze gebouwen werkelijk buiten gebruik en onproduktief zijn gebleven. Voor garages wordt aangenomen dat dit het geval is als de erin ondergebrachte voertuigen tijdens het beschouwde tijdperk niet zijn gebruikt.

Nummer 257/105

Wanneer sommige lokalen niettegenstaande de bedrijfsstilstand van een nijverheidsinrichting verder worden gebruikt ten einde de bewaking, het onderhoud of de ontruiming te verzekeren van het stilliggend materieel of van de voor de staking van de bedrijvigheid, gefabriceerde of vervaardigde produkten, moeten deze lokalen, volgens het hierna gemaakte onderscheid, als al dan niet in gebruik worden beschouwd :

1° ieder lokaal, normaal gebruikt als stapelplaats of goederenmagazijn (dus met uitsluiting van fabricagelokalen), waarin produkten, machines of andere voorwerpen aanwezig zijn, waarvan de verkoop of de ontruiming na het stilleggen van het bedrijf wordt voortgezet, moet als in gebruik worden beschouwd;

2° ieder werkelijk inactief fabricagelokaal, waarin zich nog produkten, machines of voorwerpen bevinden die bestemd zijn om, tengevolge van het stilleggen van de fabriek, te worden verkocht of overgebracht, mag integendeel als niet-gebruikt en onproduktief worden beschouwd.

Nummer 257/106

Voor koolmijnen mag de kwijtschelding of vermindering van de OV slaan op het KI van alle installaties in verband o.a. met de kolendelving, indien deze tijdens het jaar gedurende tenminste negentig al dan niet opeenvolgende dagen werd stilgelegd. Hier mag men zich inschikkelijk tonen ten opzichte van de installaties die tijdens de werkloosheid eventueel op beperkte wijze in bedrijvigheid werden gehouden.

Nummer 257/107

Voor outillage is de bedrijfsstilstand eveneens synoniem van niet-ingebruikneming, met dien verstande dat aan de voorwaarde van onproduktief zijn eveneens steeds voldaan moet zijn.

Verhuurde of in leasing gegeven outillage verschaft inkomsten en is niet onproduktief, tenzij de verhuurder of leasinggever voor de duur van de inactiviteit kwijtschelding van de inkomsten zou hebben verleend.

Het af en toe in werking brengen van de machines, ten behoeve van het onderhoud gedurende een periode van werkloosheid in de onderneming, dient niet als een herneming van de activiteit te worden beschouwd.

Nummer 257/108

De onder nrs. 257/100 tot 107 verstrekte richtlijnen zijn, mutatis mutandis, van toepassing op een gedeelte van een nijverheidsinrichting, wanneer dit gedeelte de voorwaarden vervult, gesteld onder nrs. 257/154 en volgende.

Nummer 257/109

De maatregelen die gelden voor het grondvlak van gebouwen en voor ongebouwde gedeelten begrepen in hetzelfde gebouwd kadastraal perceel als de gedeeltelijk of geheel stilliggende nijverheidsinrichting, vergen enig commentaar.

a) Grondvlak van de gebouwen.

Het grondvlak van een constructie wordt in voorkomend geval geacht inactief en onproduktief te zijn in dezelfde mate of in de verhouding als het gebouw, de outillage niet inbegrepen, dat erop is opgericht.

Onder "Constructie" wordt verstaan een gebouw dat in de beschrijvende tabel van het kadaster door een littera wordt aangeduid (hoofdletter, eventueel gevolgd door een cijfer).

b) Andere ongebouwde gedeelten, begrepen in hetzelfde gebouwd perceel als de inrichting (ter herinnering: het KI van de als nietgebouwde percelen gekadastreerde eigendommen kan niet worden verminderd - zie nr. 257/77).

Voor deze gedeelten is, ten aanzien van de hierboven uiteengezette algemene regelen, na te gaan of de voorwaarden van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit wel degelijk vervuld zijn.

Indien de nijverheidsinrichting slechts gedeeltelijk stilligt, zijn die van de bedoelde ongebouwde gedeelten welke kunnen worden beschouwd als gebruikt voor de werking van de in bedrijf gehouden installaties natuurlijk te aanzien als in gebruik genomen.

In voorkomend geval moet de oppervlakte van deze ongebouwde gedeelten, die bij de in werking gehouden installaties behoren, worden geschat op zicht van de schets of het plan gevoegd bij de beschrijvende tabel van het kadaster en rekening houdend met de ter plaatse vastgestelde feitelijke omstandigheden, zonder dat noodzakelijk tot een meting zou moeten worden overgegaan indien de gekende gegevens zulks overbodig maken.

Nummer 257/110

Geen vermindering van OV dient te worden overwogen wanneer het gaat om een eenvoudige vertraging in de bedrijvigheid van de fabriek, voortspruitend b.v. uit de vermindering van het aantal werkuren of van het aantal werklieden, zonder dat er gedurende de vereiste periode volledige, voortdurende of afwisselende werkloosheid is in het geheel of in een gedeelte van de installaties.

d) Berekeningswijze van de kwijtschelding of vermindering van 0.V. wegens gehele of gedeeltelijke bedrijfsstilstand in nijverheidsinrichtingen

Nummer 257/111

Het volgende voorbeeld geeft een toelichting omtrent de te volgen werkwijze :

Gegevens

Een gebouwd perceel bestaat, als nijverheidsinrichting uit de hierna beschreven constructies en ongebouwde delen :

Beschrijving

Opmerkingen

A 1 Hoofdgebouw, bestaande uit een

gelijkvloers en twee verdiepingen; oppervlakte van de grond: 450 m2; bevat outillage;

Voor de gemakkelijkheid van deze uiteenzetting worden de verschillende vlakken verondersteld dezelfde oppervlakte te hebben en worden ze geacht in de schatting voor een gelijk eenheidsbedrag mee te tellen.

A 2 Hoofdgebouw, bestaande uit een gelijkvloers en een verdieping; oppervlakte van de grond : 300 m2; bevat outillage;

id.

A 3 id.

id.

A 4 id.

id.

A 5 id.

id.

D Garage zonder verdieping; oppervlakte 100 m²

H Hangar zonder verdieping; oppervlakte 200 m²

K Burelen zonder verdieping; oppervlakte 250 m²

M Magazijn zonder verdieping; oppervlakte 200 m²; bevat outillage

Ongebouwde gedeelten van het vermeld perceel, andere dan het grondvlak van de gebouwen: 45 aren (zonder outillage).

De inrichting is ten dele werkelijk inactief van 17 maart tot 30 september [15 + (6x30)= 195d].

De bedrijfsstilstand treft :

in A 1 : volledig, een gemakkelijk te identificeren geheel, zich bevindende op de 1e en 2e verdiepingen, evenals de outillage van dit geheel;

in A 2 : gans het gebouw en de outillage;

in A 3 : gedeeltelijk, een gemakkelijk te identificeren geheel, omvattende de helft van de 1e verdieping. In dit deel bevinden zich 20 machines van dezelfde soort, die afwisselend gebruikt worden; gedurende de beschouwde periode, zijn van deze machines een aantal, dagelijks schommelend tussen 11 en 17, ongebruikt gebleven, dus gemiddeld 14, hetgeen bijgevolg 70 % vertegenwoordigt van het op de outillage betrekking hebbend kadastraal inkomen.

in A 4 :

a)

volledig, een gemakkelijk te identificeren geheel dat de noordelijke helft van het gelijkvloers beslaat, alsmede de outillage van dit geheel;

b) idem voor een gemakkelijk te identificeren geheel dat de zuidelijke helft van de 1ste verdieping beslaat;

in A 5 : een bepaald gedeelte van de outillage, dat 70 % vertegenwoordigt van het KI van het materieel van het in dit gebouw ondergebracht geheel;

in D : gans het gebouw (voertuigen zijn er steeds in ondergebracht maar ze zijn niet gebruikt geworden);

in H : nihil (deze hangar, waarin afgewerkte produkten zijn opgeborgen, waarvan de evacuatie voor de verkoop of voor andere doeleinden wordt voortgezet, dient als in gebruik genomen te worden beschouwd);

in K : nihil (de burelen blijven in activiteit);

in M : gans het gebouw (bepaalde door de inrichting vervaardigde produkten zijn in deze constructie opgeslagen; ze blijven echter ter plaatse bewaard omdat de verkoop ervan voorlopig werd onderbroken); gans de outillage;

Ongebouwde gedeelten, andere dan het grondvlak der gebouwen: 20 aren op de 45 aren [men veronderstelt dat: a) een oppervlakte van 10 aren in huur gegeven is aan een derde, fabrikant van betonnen platen; b) de oppervlakte van de ongebouwde gedeelten, welke tot de in bedrijf behouden installaties behoren, 15 aren bedraagt]

Oplossing

a) Bepaling van de duur van de bedrijfsstilstand (zie de ter zake toe te passen regelen, opgenomen onder nrs. 257/117 en volg.).

Periode waarvoor de ontheffing mag worden verleend: 195 dagen; van deze 195 dagen dienen de hiernavolgende in de aangeduide periode begrepen dagen niet te worden afgetrokken: de zondagen, de wekelijkse sluitingsdagen ingevolge de eventuele toepassing van de vijfdagenweek, de wettelijke feestdagen, de betaalde vakantiedagen, enz.; anderdeels mogen de gewone sluitingsdagen begrepen tussen 1 januari en 16 maart en tussen 1 oktober en 31 december niet worden bijgeteld. Men zal dus een ontheffing verlenen, berekend op een vermindering van het belastbare inkomen gelijk aan 195/360 van het aandeel van het KI dat betrekking heeft op de stilliggende gedeelten van de inrichting.

b) Bepaling van het aandeel van het KI dat op de stilliggende gedeelten van de inrichting betrekking heeft.

Voor de berekening van dit KI tellen mee :

Gebouwen

Grond

Outillage

in A 1

1e en 2e verdiepingen (dus, in het gegeven voorbeeld, een gedeelte waarvan de belangrijkheid – in waarde uitgedrukt - 2/3 van die van het gehele gebouw vertegenwoordigt).

450x2/3=300 m²

outillage van de 1ste en 2e verdieping

in A 2

gans het gebouw

300 m²

gans de outillage

in A 3

-

-

70 % (in KI) van de outillage van de stilliggende helft van de 1ste verdieping

in A 4

de noordelijke helft van het gelijkvloers en de zuidelijke helft van de 1e verdieping (hetzij,

in het gegeven voorbeeld, een geheel van gedeelten, waarvan de belangrijkheid in waarde

uitgedrukt- de helft van deze van het gehele gebouw vertegenwoordigt).

300x1/2=150 m²

outillage van de noordelijke helft van het gelijkvloers en outillage van zuidelijke helft van de 1ste verdieping

in A 5

-

-

70 % (in KI) van de outillage

in D

gans het gebouw

100 m²

-

in H

-

-

-

in K

-

-

-

in M

gans het gebouw

200 m²

gans de outillage

Ongebouwde gedeelten, andere dan het

grondvlak van de gebouwen

2.000 m²

c) Bepaling van de grondslag der te verlenen ontheffing (KI "prorata temporis" der stilliggende gedeelten). Men bekomt deze grondslag door de volgende berekening :

Aandeel van het totaal KI dat betrekking heeft op de onder b) hierboven opgesomde gedeelten en elementen

X 195 = grondslag van de voorheffing

360

In de praktijk bedient men zich van de netto-waarden, die men vervolgens globaal in KI omzet, om het aandeel te bepalen van het totaal KI, dat met de stilliggende gedeelten en elementen overeenstemt.

e) Inrichtingen bestemd voor handelsgebruik

Nummer 257/112

Voor de beoordeling van de voorwaarden van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit worden de voor handelsgebruik bestemde inrichtingen gelijkgesteld met de nijverheidsinrichtingen.

Nummer 257/113

De onderrichtingen verstrekt onder nrs. 257/100 tot 111 zijn dan ook, mutatis mutandis, van toepassing op de voor handelsgebruik bestemde gebouwen, met dien verstande dat de gestelde voorwaarden moeten worden beoordeeld, hetzij per kadastraal perceel (normaal geval), hetzij per gedeelte van perceel (uitzonderingsgeval) indien de gedeeltelijke non-activiteit een eenheid betreft die kan afgezonderd worden van de andere goederen of delen die het perceel vormen en die afzonderlijk kan worden gekadastreerd (zie 257/159 hierna).

Nummer 257/114

De aanwezigheid in deze gebouwen van machines, gereedschappen, roerende voorwerpen of gelijk welke produkten die rechtstreeks ver band houden met uitbating, vormt dus geen beletsel om de kwijtschelding of vermindering van OV te verlenen voor zover wel te verstaan, de non-activiteit ten minste 90 dagen per jaar duurt.

Nummer 257/115

Er wordt verder nader bepaald dat :

- men zich voor de gewone gebouwen, die door de eigenaar tot een bedrijf of handel worden aangewend, aan het algemeen principe dient te houden, volgens welk een vermindering van de OV slechts mag worden verleend wanneer uitzonderlijke gebeurtenissen, welke buiten de wil van de eigenaar plaats hebben, het voordeel hebben afgeschaft of verminderd, dat de eigenaar uit zijn onroerend goed haalde op het ogenblik van de definitieve vaststelling van het kadastraal inkomen;

- voor de gebouwen aangewend in de hotelnijverheid, de vermindering van OV slechts mag worden overwogen indien deze gebouwen wegens abnormale oorzaken niet in gebruik zijn.

f) Gebouwen voor ambachtelijk gebruik

Nummer 257/116

Voor de beoordeling van de voorwaarden tot vermindering van OV wegens non-activiteit en onproduktiviteit, worden de gebouwen gebruikt voor een ambachtsbedrijf met de nijverheidsinrichtingen gelijkgesteld.

g) 3de voorwaarde : de volledige niet-ingebruikneming en onproduktiviteit van het niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed moeten bestaan hebben gedurende ten minste 90 dagen in de loop van het aanslagjaar

Nummer 257/117

Het behoort ook (zie nr. 257/78) aan de belastingplichtige door alle rechtsmiddelen (boekjes of kwitanties voor water, gas en electriciteit, getuigschriften van burgemeester of politie, enz.) te bewijzen dat deze voorwaarde is vervuld.

Deze bewijselementen moeten tot staving van de aanvraag worden voorgelegd en de administratie beperkt er zich toe haar controlerecht uit te oefenen.

Nummer 257/118

De 90 dagen van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit moeten niet op elkaar volgen. Al de tussen 1 januari en 31 december van het aanslagjaar ontstane tijdperken van volledige niet-ingebruikneming en onproduktiviteit zijn derhalve in aanmerking te nemen, en samen te voegen om te bepalen of het voorgeschreven aantal dagen al dan niet bereikt is.

In principe worden de maanden aangerekend voor 30 en het jaar voor 360 dagen. Hiervan mag nochtans worden afgeweken wanneer het werkelijk aantal dagen van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit slechts 90 bereikt, door rekening te houden met de maanden van 31 dagen. In dat geval zal de maand februari worden aangerekend voor het werkelijk aantal dagen (28 of 29 dagen).

Bovendien moet het tijdperk van 90 dagen volledig in het aanslagjaar begrepen zijn.

Met betrekking tot de gebouwen bestemd voor seizoengebruik strekt het tijdperk van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit zich niet uit over ten minste 90 dagen gedurende het burgerlijk jaar, doch wel over ten minste x/4 dagen, x zijnde de duur in dagen van het seizoen (zie nr. 257/83).

Nummer 257/119

Ingeval van verandering van eigenaar in de loop van het jaar (verkoop, schenking, erfenis, enz.), zijn de eventuele tijdperken van volledige niet-ingebruikneming en onproduktiviteit in hoofd van elk van de eigenaars samen te voegen; de toestand van het gebouw is immers over het ganse jaar na te gaan.

Nummer 257/120

Er is nochtans niet uit het oog te verliezen dat inzake OV alleen de houder van het recht van eigendom, bezit, erfpacht, opstal of vruchtgebruik op 1 januari van het aanslagjaar, gemachtigd is op grond van art. 257, 4°, WIB, een bezwaarschrift in te dienen (zie nr. 251/12 en 13).

2. Volledige of gedeeltelijke vernieling van een onroerend goed

Nummer 257/121

Kwijtschelding of vermindering van OV wordt eveneens verleend in de gevallen van volledige vernieling van een onroerend goed en van gedeeltelijke vernieling voor zover deze een vermindering van KI van ten minste 25 % medebrengt.

Nummer 257/122

De wet maakt geen onderscheid tussen de onroerende goederen. De kwijtschelding of vermindering kan dus zowel betrekking hebben op een leegstaand of een met mobilair of materieel uitgerust gebouw, als op een ongebouwd onroerend goed (zie nochtans art. 482, lid 3, WIB 92).

Er valt eveneens op te merken dat de vermindering wordt toegestaan ongeacht de datum van de totale of gedeeltelijke vernieling van het onroerend goed en, zonder dat er rekening dient te worden gehouden met een minimumperiode van 90 dagen niet- ingebruikneming en onproduktiviteit.

Nummer 257/123

De wet heeft in twee gevallen voorzien : de volledige vernieling en de gedeeltelijke vernieling. Deze twee gevallen zijn in feite slechts de toepassing van een zelfde principe, namelijk dat de vermindering van KI mag worden overwogen zodra de vernieling dit KI met ten minste 25 % verminderd heeft.

Luidens de memorie van toelichting bij het ontwerp dat de wet van 8.3.1951 is geworden, moet de vernieling veroorzaakt zijn door buitengewone gebeurtenissen. Daarbij wordt bedoeld elke soort van ramp die onafhankelijk is van de wil van de eigenaar, zoals b.v. voor de gebouwde onroerende goederen, brand, ineenstorting (mijnschade, enz.), de schade toe te schrijven aan slecht weer of aan elke andere rampspoedig gebeurtenis.

Nummer 257/124

Onder slecht weer kan men o.a. hagel, overstroming, onweder, enz. verstaan, en dit in het bijzonder wat de ongebouwde percelen betreft. Wanneer ten gevolge van slecht weer slechts de oogst wordt vernield, zonder dat de bodem is aangetast, kan het KI niet worden verminderd, doch het ondergane verlies komt eventueel in aanmerking voor het bepalen van de beroepsinkomsten.

Nummer 257/125

De eigenaar die vrijwillig zijn gebouw afbreekt, kan dus geen aanspraak maken op de voordelen bepaald bij de art. 15, § 1, 3°, en 257,4°, WIB 92.

In dergelijk geval mag hij nochtans, zodra de afbraak begonnen is, eventueel bewijzen dat het gebouw feitelijk volstrekt onbewoond en onproduktief was. Alhoewel deze toestand van de wil zelf van de eigenaar afhangt, moet men toch aanvaarden dat die wil in werkelijkheid verdwijnt zodra het gebouwd onroerend goed opgehouden heeft te bestaan en kan men niet anders dan betrokkene het voordeel van gezegd art. 15, § 1, 1°, verlenen, voor het tijdperk vanaf het begin van de afbraak, voor zover, wel te verstaan, het goed volstrekt geen inkomsten heeft opgebracht gedurende ten minste 90 dagen in de loop van dat tijdperk.

Nummer 257/126

Hierbij weze opgemerkt dat ingeval van gedeeltelijke afbraak van een gebouw er geen aanspraak kan worden gemaakt van het voordeel van art. 15, §1, 1° tenzij het afgebroken gedeelte een volledige afbraak is van hetzij een afzonderlijke huisvesting, hetzij een produktie- of activiteitsafdeling of -departement dat afzonderlijk kan werken of beschouwd worden, hetzij een eenheid die afgezonderd kan worden van de andere goederen of delen en die afzonderlijk kan worden gekadastreerd. In dergelijk geval dient geen rekening te worden gehouden of deze vermindering al dan niet 25% van het aan het gebouwd perceel toegekend kadastraal inkomen met zich brengt.

Voor het bepalen van de duur en de omvang van de onproduktiviteit mag alsdan slechts in aanmerking worden genomen, eensdeels, het tijdperk vanaf het begin van de afbraak tot de datum van de ingebruikneming van het tijdens hetzelfde aanslagjaar herbouwde onroerend goed of het zoals hiervoor omschreven gedeelte en, anderdeels, het KI of het aandeel van het KI dat betrekking heeft op kwestieus gedeelte van het perceel.

Zo het herbouwd onroerend goed of beschouwd gedeelte slechts in de loop van een volgend aanslagjaar in gebruik wordt genomen is het in aanmerking te nemen tijdperk van onproductiviteit de periode tussen het begin van de afbraak en 31 december van het jaar waarin met deze werd begonnen.

Voorbeeld I

Niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed met een KI van 50.000 F dat van 1 januari tot 15 februari vruchteloos te huur werd gesteld.

Men vat op 16 februari de afbraak aan en men begint, op dezelfde plaats, met de opbouw van een nieuw gebouw.

Het nieuw gebouw is beëindigd op 1 mei en wordt van dezelfde datum af in gebruik genomen. Het nieuw KI wordt vastgesteld op 60.000 F.

Tijdperken van niet-ingebruikneming die in aanmerking komen :

van 1 januari tot 15 februari : 45 dagen

van 16 februari tot 30 april : 75 dagen

120 dagen

Daar het tijdperk van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit 90 dagen bereikt, is er reden tot ontheffing van OV in verhouding tot een vermindering van het KI van 120/360 x 50.000 F.

Voorbeeld II

Zelfde toestand als hierboven, maar er is gebleken dat het onroerend goed van 1 januari tot 15 februari onbewoond is gebleven doordat de eigenaar er zich vrijwillig van onthouden heeft het te huur te stellen, niettegenstaande het zich in een staat bevond die verhuring mogelijk maakte;

Het enige in aanmerking te nemen tijdperk van niet- ingebruikneming en onproduktiviteit is dat van 16 februari (datum waarop de afbraak is aangevat) tot 30 april (daags vóór de datum waarop het gebouw opnieuw in gebruik wordt genomen).

Daar dit tijdperk minder dan 90 dagen bedraagt, bestaat er geen aanleiding tot vermindering van OV

Voorbeeld III

In een nijverheidscomplex (KI 500.000 F) begint men op 13 maart met de afbraak van een produktieafdeling (KI 75.000F) en men begint, op dezelfde plaats, met de opbouw van een nieuw gebouw.

Het nieuw gebouw is beëindigd op 17 oktober en wordt van dezelfde datum af in gebruik genomen. Het nieuw KI van het perceel bedraagt 600.000 F waaronder voor de nieuwe produktieafdeling 175.000 F.

Tijdperk van niet-ingebruikneming dat in aanmerking komt: 215 dagen (19+30+30+30+30+30+30+16).

De vermindering van OV wordt berekend op basis van een KI van 75.000 F x215/360

Belangrijke opmerking: Er wordt op gewezen dat voor de perioden van 1 mei tot 31 december, respectievelijk voorbeeld I en II, het onroerend goed inzake OV belastbaar blijft op basis van het KI van onderscheidenlijk 50.000 F en 500.000 F. De nieuwe gebouwen zijn volgens hun nieuwe KI's van 60.000 F (voorbeeld I) en 600.000 F (voorbeeld III) belastbaar inzake OV vanaf 1 januari van het volgende jaar.

Nummer 257/127

De tekst van de wet wil niet zeggen dat een vierde van het gebouw noodzakelijk geheel en al moet vernield zijn. De administratie van het kadaster zal moeten schatten of de vernielingen feitelijk ten minste het vierde van het KI van het onroerend goed betreffen.

Nummer 257/128

Daarentegen, om de kwijtschelding of de proportionele vermindering van het KI -en bijgevolg van de OV- te beoordelen in geval van gehele of gedeeltelijke vernieling van een onroerend goed, moet geen rekening worden gehouden met het feit dat :

- dit goed heropgebouwd of hersteld is in de loop van het jaar van zijn gehele of gedeeltelijke vernieling en naar aanleiding daarvan is vergroot of grondig gewijzigd niettegenstaande de bepalingen van art. 494, § 5, WIB 92 volgens dewelke de uit een schatting of herschatting voortspruitende KI geacht worden te bestaan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het feit waarvan de aangifte bij art. 473, WIB 92 s voorgeschreven;

- dit goed niet is heropgebouwd of hersteld en dat het verminderde KI van dit goed, na de gehele of gedeeltelijke vernieling, slechts in aanmerking zal worden genomen vanaf 1 januari van het volgende aanslagjaar (art. 255, WIB 92).

Nummer 257/129

In geval van gehele of gedeeltelijke vernieling van een onroerend goed, wordt dus inzake OV enigszins afgeweken van art. 494, § 5, WIB 92 vermits geen rekening wordt gehouden met de heropbouw of de herstelling van het goed in de loop van hetzelfde jaar.

Nummer 257/130

Voorbeeld I

Gebouwd onroerend goed volledig vernield op 17 maart en geheel heropgebouwd tegen 1 november van hetzelfde jaar.

KI voor de vernieling: 24.000 F KI na de vernieling: 0 F KI na

de heropbouw: 50.000 F

Er mag ontheffing worden verleend in verhouding tot een vermindering van het belastbare KI van 24.000 F x 360 = 19.000 F; in de veronderstelling dat het totale tarief van de OV 30 % bedraagt, bekomt men een vermindering van :19.000 F x 30 % = 5.700 F.

In de veronderstelling dat het heropgebouwd onroerend goed onmiddellijk werd in gebruik genomen of verhuurd, dan zal de aanslag OV vanaf het volgende aanslagjaar worden gevestigd op het KI van 50.000 F (art. 255, WIB 92).

Voorbeeld II

Gemeubileerd gebouw gedeeltelijk vernield op 21 november.

KI voor de vernieling : 105.000 F KI na de vernieling: 35.000 F

Daar de gedeeltelijke vernieling een vermindering van KI van 70.000 F heeft veroorzaakt, welke hoger is dan 25 % van het KI (105.000 F) van het perceel, mag er ontheffing worden toegestaan.

De ontheffing wordt verleend in verhouding tot een vermindering van het belastbare KI van

(105.000 F - 35.000 F) x 40/360 = 7.777 F

en bedraagt, indien het totale tarief van de OV 30 % is

7.777 F x 30 % = 2.333 F.

Voorbeeld III

Ongebouwd perceel vernield tengevolge van een buitengewone gebeurtenis op 30 juni.

KI vóór de vernieling : 6.000 F KI na de vernieling : 4.800 F

Er mag geen ontheffing verleend worden omdat de vermindering van het KI - 1.200 F - lager is dan 25 % van het oorspronkelijke KI van 6.000 F.

Er worde evenwel opgemerkt dat de aanslag van het volgende jaar gevestigd wordt op een KI van 4.800 F, tenzij het perceel tijdens het jaar van de vernieling in zijn oorspronkelijke staat hersteld werd.

Nummer 257/131

De voormelde regels (257/128 tot 130) zijn uiteraard slechts van toepassing inzake OV Op het stuk van de PB moet er rekening worden gehouden met de bepalingen van art. 494, § 5, WIB 92 volgens dewelke de uit een schatting of herschatting voortspruitende KI's geacht worden te bestaan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het feit waarvan de aangifte in art. 473, WIB 92 is voorgeschreven of op het einde van de vrijstelling wanneer aan de gestelde voorwaarden niet meer voldaan is.

In het geval sub 257/130, voorbeeld I, en in de veronderstelling dat het volledig heropgebouwd goed op 1 november in gebruik werd genomen, zal aldus voor het volgende aanslagjaar, een KI in de PB moeten worden aangegeven van :

(24.000 F x 76/360) + (50.000 F x 1/12) = 9.233 F.

3. Vernieling of non-activiteit van materieel en outillage

a) Algemene begrippen

Nummer 257/132

Kwijtschelding of vermindering van OV wordt eveneens toegestaan in de gevallen :

a) van volledige vernieling van het materieel en de outillage;

b) van gedeeltelijke vernieling van het materieel en de outillage wanneer deze een vermindering van tenminste 25 % van hun KI tot gevolg heeft;

c) waarin gans het materieel en de outillage in de loop van het aanslagjaar gedurende ten minste 90 dagen inactief is gebleven;

d) waarin een deel van het materieel en de outillage, dat ten minste 25 % van hun KI, vertegenwoordigt in de loop van het aanslagjaar gedurende ten minste 90 dagen inactief is gebleven.

b) Volledige of gedeeltelijke vernieling

Nummer 257/133

Onder het hierna gemaakte voorbehoud, zijn de regelen in verband met de volledige of gedeeltelijke vernieling van onroerende goederen (zie nrs. 257/121 tot 130) insgelijks van toepassing op het materieel en de outillage.

Nummer 257/134

De omvang van de vernieling moet worden vastgesteld in functie van het materieel en de outillage die zich bevinden in het deel van de nijverheidsinrichting dat kan beschouwd worden hetzij als een produktie- of activiteitsafdeling of -departement, hetzij als een gemakkelijk te identificeren geheel en dus niet in functie van het materieel en de outillage die zich in de ganse inrichting bevinden.

Nummer 257/135

Er is anderzijds niet vereist, zoals voor de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen, dat de vernieling van materieel en outillage aan buitengewone gebeurtenissen moet te wijten zijn. De volledige of gedeeltelijke vernieling door de belastingplichtige is eveneens te aanvaarden.

c) Non-activiteit

Nummer 257/136

Wanneer in een nijverheidsinrichting of in een gedeelte van een dergelijke inrichting dat als een departement of als een bedrijfs- of activiteitsafdeling, ofwel als een gemakkelijk te identificeren geheel kan worden beschouwd, een gedeelte van het materieel en de outillage, overeenstemmend met ten minste 25 % van het KI, in de loop van het aanslagjaar werkelijk inactief is gebleven gedurende een aantal al dan niet opeenvolgende dagen dat minstens 90/360sten bedraagt van het aantal gewone jaarlijkse activiteitsdagen van dat materieel en die outillage, mag een proportionele vermindering van het KI dat op de stilliggende uitrusting (materieel en outillage) betrekking heeft worden verleend.

Nummer 257/137

De omvang van het materieel en de outillage welke gedurende de door de wet bepaalde minimumduur heeft stilgelegen moet op een speciale wijze worden bepaald, wanneer dit materieel en deze outillage is samengesteld uit elementen van dezelfde aard, die afwisselend worden gebruikt zodat, over 't algemeen, steeds een gelijk aantal toestellen volledig ongebruikt zijn gebleven.

In dergelijk geval wordt de stilliggende uitrusting (materieel en outillage) geacht overeen te stemmen met het gemiddeld aantal ongebruikt gebleven toestellen.

Nummer 257/138

Opmerking : In de hierboven gemaakte onderstelling alsmede wanneer de stilliggende outillage, ofschoon duidelijk afgescheiden, zich in de nabijheid bevindt van de werkende outillage, kan het KI van het lokaal waarin zich deze outillage bevindt -of van het gedeelte daarvan dat als een afzonderlijk geheel wordt beschouwd- de vermindering van OV niet genieten.

4. Onderzoek van de omstandigheden van vermindering van KI

a) kadastraal perceel of deel van kadastraal perceel

Nummer 257/139

Art. 15, § 2, WIB 92 bepaalt dat de omstandigheden, waarin vermindering wordt verleend, moeten worden nagegaan per kadastraal perceel of per gedeelte van kadastraal perceel, wanneer zulk gedeelte hetzij een afzonderlijke huisvesting, hetzij een produktie- of activiteitsafdeling of -departement vormt, die afzonderlijk kunnen werken of beschouwd worden, hetzij een eenheid uitmaakt die kan afgezonderd worden van de andere goederen of delen die het perceel vormen en die afzonderlijk kan worden gekadastreerd.

Nummer 257/140

Onder de vroegere wetgeving moesten de omstandigheden waarin kwijtschelding of vermindering van G.B. worden verleend, in beginsel, per kadastraal perceel worden nagegaan, maar ten einde die bepaling zo soepel en zo billijk mogelijk toe te passen, veroorloofden de administratieve onderrichtingen die omstandigheden eveneens na te gaan per gedeelte van kadastraal perceel :

- dat een afzonderlijke huisvesting vormde, zoals in het geval van gebouwen met meerdere woonsten;

- in verband met nijverheidsgebouwen, met gebouwen voor ambachtelijk gebruik en met inrichtingen bestemd voor handelsgebruik die gedeeltelijk inactief en onproduktief waren, wanneer dit gedeelte kan worden beschouwd, hetzij als een produktie- of activiteitsdepartement of -afdeling, vatbaar om afzonderlijk te werken of te worden gebruikt, hetzij als een gemakkelijk te identificeren geheel.

Nummer 257/141

Uit de parlementaire bescheiden, inzonderheid het verslag van de commissie voor de Financiën van de Senaat (Doc. 366, Zitting 1961-1962, blz. 67), blijkt dat de wetgever die administratieve bepaling van kadastraal perceel of deel van kadastraal perceel, in de wettekst heeft willen inlassen en dit o.m. omwille van de rechtszekerheid, daar een arrest van het Hof van beroep te Luik (3.5.1955, Pech-Meesen) juist in dit verband verklaard heeft dat "de administratieve omzendbrieven loutere toepassingsrichtlijnen zijn, die geen kracht van wet hebben en waarvan de tenuitvoerlegging uitsluitend ter beoordeling van het bestuur is".

Nummer 257/142

Daaruit volgt dat, in de praktijk, de omstandigheden van de vermindering van KI, zoals vroeger, algemeen moeten worden nagegaan in het kader van het gehele kadastrale perceel. Ter zake wordt het kadastraal perceel bedoeld in de zin van art. 472, § 1, WIB 92 naar luid waarvan "het kadastraal inkomen per kadastraal perceel wordt bepaald". De Administratie der directe belastingen moet hier dus steunen op de toestand die blijkt uit de door de Administratie van het kadaster aangelegde bescheiden.

Nummer 257/143

De voorwaarden tot vermindering van KI moeten nochtans per gedeelte van kadastraal perceel worden nagegaan, indien dit gedeelte, hetzij een afzonderlijke huisvesting vormt in het geval van gebouwen met meerdere woonsten, hetzij een produktie- of activiteitsdepartement of -afdeling dat afzonderlijk kan werken of beschouwd worden als het gaat om nijverheidsgebouwen, gebouwen voor ambachtelijk gebruik en om materieel en outillage, hetzij nog een eenheid die kan afgezonderd worden van de andere goederen of delen die het perceel vormen en die afzonderlijk kan worden gekadastreerd.

Nummer 257/144

Het criterium "eenheid die kan afgezonderd worden" mag worden toegepast op alle gebouwde onroerende goederen doch onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de gebouwen begrepen in het gedeelte van het kadastrale perceel waarvoor vermindering van KI wordt gevraagd, werkelijk een "eenheid" vormen die afzonderlijk kan worden gekadastreerd (niet te verwarren met het begrip "deel" van een gebouw dat gemakkelijk te identificeren of af te bakenen is), d.w.z. dat die gebouwen "individueel" moeten kunnen onderscheiden worden als een "geheel" afscheidbaar van de andere goederen van het kadastrale perceel.

Nummer 257/145

Dit is o.a. zo

- voor elke garage of staanplaats -al dan niet afgesloten- van een parkeerexploitatie voor voertuigen, afzonderlijk en over het algemeen per maand of per jaar verhuurd;

- voor bureauafdelingen in specifieke kantoorgebouwen.

Nummer 257/146

Behoudens bijzondere omstandigheden of feitengegevens aan de administratie te onderwerpen, zal het begrip van "onafscheidbare eenheid", daarentegen, worden aangehouden voor:

- de gewone woning met al zijn bestaande normale aanhorigheden (erf, tuin, bergplaats, garage, enz.);

- het appartement gelegen in een onroerend goed met meerdere woongelegenheden (zie 257/149 tot 153) dat, buiten de eigenlijke woonplaatsen en het aandeel in de gemeenschappelijke delen, één of meer kelders en/of kamers voor dienstpersoneel, één of meer garages of staanplaatsen, enz. bevat.

Nummer 257/147

Het komt erop aan zich ervan te vergewissen dat elk van de voorwaarden tot vermindering van KI (en van OV) betreffende een zelfde kadastraal perceel of een zelfde gedeelte van kadastraal perceel dat kan afgezonderd worden, vervuld is. Geen vermindering mag b.v. worden verleend wanneer een gewone woning, die op plan een enkel perceel vormt, gedeeltelijk door de eigenaar of door een huurder is betrokken gebleven gedurende 280 dagen, zelfs indien het overige deel van het huis tevergeefs te huur werd aangeboden en gedurende het ganse jaar niet in gebruik werd genomen en onproduktief is gebleven. Hetzelfde geldt als sommige plaatsen in dit huis gedurende ten minste 276 dagen gemeubeld zijn gebleven (277 dagen voor schrikkeljaren).

Nummer 257/148

De vermindering moet eveneens worden geweigerd wanneer de verschillende gedeelten van een woning in de loop van het jaar achtereenvolgens gedurende 90 dagen of meer niet in gebruik werden genomen en geen inkomsten hebben opgebracht.

Voorbeeld

Gewoon onroerend goed, niet speciaal gebouwd om per appartement te worden verkocht of betrokken (zie in dit verband nrs. 257/149 en volg.), en bestaande uit drie delen, het eerste ledig en onproduktief van 1.1 tot 30.6, het tweede van 1.4 tot 31.12 en het derde van 1.6 tot 30.11. Alhoewel elk gedeelte in de loop van het beschouwde jaar gedurende meer dan 90 dagen onproduktief was, is er geen vermindering van KI toe te staan, daar het huis, dat slechts een enkel kadastraal perceel vormt, slechts gedurende de maand juni, hetzij 30 dagen, volledig onbewoond en onproduktief is geweest.

b) Gebouwen met meerdere woongelegenheden

Nummer 257/149

Onder gebouwen met meerdere woongelegenheden dienen alleen verstaan de gebouwen die speciaal worden opgericht om per appartement te worden betrokken en doorgaans buildings of appartementsgebouwen worden geheten. Uitgesloten worden dus, de zelfs gedeeltelijk verhuurde gebouwen die klaarblijkelijk niet werden gebouwd om afzonderlijke woonsten te vormen, en die normaal niet bestemd zijn om per appartement te worden verkocht.

Men zal dus de misbruiken moeten verhinderen die zich zouden kunnen voordoen o.a. wat de gedeeltelijk onderverhuurde gewone huizen betreft, die in werkelijkheid slechts één woonst vormen, en daardoor niet mogen worden gelijkgesteld met appartementsgebouwen waarvan de opvatting en de verwezenlijking de mogelijkheid tot ingebruikneming door een enkele huurder uitsluiten.

Nummer 257/150

De vorenstaande begripsbepaling sluit nochtans de mogelijkheid niet uit om de min of meer oude gebouwen als gebouwen met meerdere woonsten te beschouwen wanneer zij, zonder oorspronkelijk voor een dergelijke bestemming te zijn opgericht, achteraf wijzigingen hebben ondergaan waardoor hun bewoning per appartement mogelijk wordt in voorwaarden die in 't algemeen dit gebruik normaal toelaten. Onder voorbehoud dat deze laatste vereiste is vervuld, is het niet strikt onontbeerlijk dat ieder van de appartementen volledig op een zelfde verdieping of op een zelfde vlak van het gebouw zouden liggen.

Nummer 257/151

Als met betrekking tot een afzonderlijke in een appartementsgebouw gelegen woonst, om vermindering van OV wordt gevraagd, zal, in de gevallen waarin, één enkel KI werd toegekend, hetzij voor het ganse gebouw indien het aan een enkele eigenaar toebehoort, hetzij voor verschillende afzonderlijke woonsten gegroepeerd in één kadastraal perceel op naam van een zelfde eigenaar, het KI van die woonst moeten worden bepaald.

Nummer 257/152

In een arrest gewezen op 2.4.1941, inzake de Selliers de Moranville (S.V.R. VIII, blz. 514 - Bull. 161, blz. 382), heeft het Hof van beroep te Brussel nochtans verklaard dat de bepalingen van art. 13, § 1, SWIB niet van toepassing zijn op een huurhuis bestaande uit per maand verhuurde gemeubelde appartementen waarvan de eigenaar, ten voordele van de huurders, bijzondere prestaties op zich neemt, zoals het bleken van het ter beschikking van de huurders gesteld huislinnen, en een abnormaal hoge huur int gerechtvaardigd door de aan de huurders verstrekte bijzondere gerieflijkheden.

In dergelijk geval moet de eigenaar worden aangezien als hebbende zich de beschikking van zijn goed voorbehouden om er een beroepswerkzaamheid in uit te oefenen.

Nummer 257/153

Anderzijds heeft het Hof van beroep te Luik op 9.4.1952, inzake Dethiou, in volgende zin gewezen:

"Aangezien dit onroerend goed een gebouw is waarvan de verschillende delen, naar goeddunken van de eigenaar, op zodanige wijze kunnen worden verenigd of gescheiden, dat zij een enkele huisvesting kunnen vormen verhuurd aan een enkele huurder, of verschillende min of meer kleine appartementen verhuurd aan verscheidene personen; dat de perceelsgewijze splitsing dan ook als onmogelijk voorkomt".

c) Nijverheidsinrichtingen

Nummer 257/154

Om na te gaan of een deel van een kadastraal perceel ofwel een produktie- of activiteitsafdeling of -departement vormt dat zelfstandig kan werken of afzonderlijk kan worden beschouwd, ofwel een eenheid uitmaakt die kan afgezonderd worden van de andere goederen of delen die het perceel vormen en die afzonderlijk kan worden gekadastreerd, dient er rekening gehouden met de bijzonderheden eigen aan ieder geval.

Nummer 257/155

Onder een eenheid die kan worden afgezonderd verstaat men niet noodzakelijk een constructie in haar volledige omvang. Derhalve kan het stilliggen of de vernieling, beperkt tot een verdieping of tot om het even welk deel van een constructie begrepen in een nijverheidsinrichting, het recht op de vermindering van OV doen ontstaan als alle andere door de wet vereiste voorwaarden vervuld zijn en deze verdieping of dit deel als een eenheid kan worden beschouwd die kan worden afgezonderd.

Nummer 257/156

Dit geheel moet nochtans tenminste met een installatie of een geheel van installaties overeenstemmen waarvan de gehele of gedeeltelijke bedrijfsstilstand of vernieling van zulke aard is, dat ze een werkelijke daling kan teweegbrengen van de opbrengst, welke normaal door gans het perceel wordt opgeleverd; indien b.v. de bedrijfsstilstand beperkt is tot bepaalde constructies, delen van gebouwen of van installaties, waarvan de rol als factor van de opbrengst zuiver bijkomstig is, moet er worden beschouwd dat er geen aanleiding tot vermindering van OV kan bestaan

Nummer 257/157

Eventueel zal ieder deel van een nijverheidsinrichting dat afzonderlijk had mogen gekadastreerd worden, in elk geval als een eenheid mogen worden beschouwd die kan worden afgezonderd.

d) Gebouwen dienende voor de uitoefening van een ambacht

Nummer 257/158

Om de voorwaarden van de vermindering van OV per kadastraal perceel of deel van perceel te beoordelen, worden de gebouwen dienend voor de uitoefening van een ambacht, gelijkgesteld met de nijverheidsinrichtingen (zie ook 257/116).

e) Inrichtingen voor handelsgebruik

Nummer 257/159

Wat de inrichtingen voor handelsgebruik betreft, moeten de voorwaarden van de vermindering van OV volgens de algemene regel, per kadastraal perceel worden beoordeeld.

Van die regel wordt alleen afgeweken indien die inrichtingen kunnen worden getroffen door een gedeeltelijke bedrijfsstilstand (of vernieling) welke betrekking heeft op een eenheid die kan worden afgezonderd, in welk geval de vermindering mag worden beoordeeld in functie van het deel van kadastraal perceel dat overeenstemt met dit geheel, deze mogelijkheid kan o.a. voor de opslagplaatsen en magazijnen in beschouwing worden genomen (zie 257/112 tot 115).

f) Materieel en outillage

Nummer 257/160

Wat het materieel en de outillage betreft, dienen de voorwaarden van de vermindering van OV per kadastraal perceel of deel van kadastraal perceel te worden beoordeeld, volgens de regelen van toepassing op de nijverheidsinrichtingen (zie 257/132 tot 138).

g) Rechtspraak

Nummer 257/161

De vermindering van KI, en bijgevolg, de kwijtschelding of vermindering van OV, overeenkomstig de duur en de hoegrootheid van het ontbreken van het genot van inkomsten, moeten worden verleend voor gemakkelijk te identificeren gehelen zoals feest- en bioscoopzalen opgenomen in de percelen die het voorwerp waren van de aanslagen betwist wegens de niet-ingebruikneming en de onproduktiviteit van die zalen gedurende meer dan 90 dagen in de loop van het aanslagjaar (Brussel, 6.11.1973, Société Coopérative de consommation des ouvriers du Centre à Haine-Saint-Paul "Au Progrès", J.P.D.F. 1974, blz. 34);

In het geval van een goed samengesteld uit 9 garages -waarvan sommige ongebruikt en onproduktief gedurende meer dan 90 dagen- en uit de overeenstemmende gemeenschappelijke delen behorend tot een geheel van 19 garages (afzonderlijke en gesloten boxen) en bestaande uit een manoeuvreerruimte en een uitgang dienende voor het geheel van de 19 garages, moet de proportionele vermindering van OV worden verleend voor de gemakkelijk te identificeren gehelen die de garages, afzonderlijk beschouwd, vormen, in verhouding tot de duur van niet-gebruik van deze laatste (Brussel, 17.10.1972, Loicq, Nadine bevestigd door Cass. 29.11.1973, Pas. 1974,1, 346).

5. Berekening van de vermindering van OV

a) Grondbeginsel

Nummer 257/162

Kwijtschelding of vermindering van OV mag worden verleend in de mate waarin het KI wordt verminderd evenredig met de duur en de omvang van de onproduktiviteit of het verlies of het ontbreken van het genot van inkomsten.

b) Geval van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit

Nummer 257/163

In het geval van niet-ingebruikneming en onproduktiviteit voor een deel van het jaar, betekent zulks dat de vermindering wordt berekend voor het tijdperk van onproduktiviteit ten opzichte van het ganse jaar.

Voorbeelden

a) Gebouw, KI 18.000 F, niet gemeubeld, volledig onbewoond en onproduktief van 13 maart tot 17 oktober inbegrepen.

In aanmerking te nemen tijdperk:

216 dagen (19 + 30 + 30 + 30 + 30 + 30 + 30 + 17).

De vermindering van OV wordt berekend op basis van een KI van:

18.000 x 216/360 = 10.800 F.

b) Niet gemeubelde woning, KI 20.000 F, niet verhuurd en onproduktief van 10 april tot 20 juli en vervolgens van 16 oktober tot 31 december inbegrepen. Dit huis is op 1 september van eigenaar veranderd.

In aanmerking te nemen tijdperken:

1° in hoofde van de vroegere eigenaar:

21 + 30 + 30 + 20 = 101 dagen;

2° in hoofde van de nieuwe eigenaar:

16 + 30 + 30 = 76 dagen,

hetzij in totaal 177 dagen.

Vermindering van OV op basis van een KI van: 24.000 F x 177/360 =

11.800 F, hetzij in hoofde van:

1° de vroegere eigenaar :

11.800 x 101/177 = 6.733 F

2° de nieuwe eigenaar:

11.800 x 76/177 = 5.067 F

De gedeeltelijke vermindering van de OV, ten gevolge van de vermindering van het KI (op basis van 177 dagen niet-ingebruikneming en onproduktiviteit) mag, wel te verstaan, alleen door de vroegere eigenaar worden gevorderd.

c) Niet-gemeubelde woning, onproduktief van 1 juli tot 29 september inbegrepen van hetzelfde jaar. Wanneer men de maanden aan rekent voor 30 dagen, beloopt de periode van onproduktiviteit 89 dagen (30 + 30 + 29). Men stelt nochtans vast dat er, in feite, een totaal van 91 dagen niet-ingebruikneming is geweest.

In dergelijke, overigens eerder uitzonderingsgevallen, moet me het juist aantal dagen van niet-ingebruikneming in rekening brengen (91 ter zake), doch het jaar niettemin voor 360 dagen tellen.

d) Fabriek die abnormaal stilligt van 16 maart tot 30 september inbegrepen.

Tijdperk van bedrijfsstilstand: 195 dagen.

Van die 195 dagen dienen o.a. de zondagen, wettelijke feestdagen, betaalde verlofdagen, enz., die in het betrokken tijdperk begrepen zijn, niet te worden afgetrokken. Anderzijds moeten de gewone sluitingsdagen, vallend tussen 1 januari en 15 maart, en tussen 1 oktober en 31 december, niet worden bijgeteld.

Het bedrag van de vermindering van OV zal dus worden berekend uitgaande van een vermindering van KI die gelijk is aan: KI x 195/360.

c) Geval van volledige of gedeeltelijke vernietiging van een onroerend goed

Nummer 257/164

In geval van vernieling, wordt de vermindering berekend uitgaande van de omvang van de ramp (volledig of gedeeltelijk) en van het tijdperk van het jaar tussen de datum van de ramp en 31 december van het jaar waarin deze zich voordeed (zie 257/128 tot 130).

Voorbeelden

a) Gebouw volledig vernield op 16 maart.

KI vóór vernieling: 24.000 F KI na vernieling: 0 F

Vermindering op basis van een KI van : 24.000 x 285/360 = 19.000 F

b) Gemeubeld gebouw, gedeeltelijk vernield op 21 november.

KI vóór vernieling: 24.000 F KI na vernieling: 8.000 F

Daar de vernieling een vermindering van KI van 16.000 F veroorzaakte, d.w.z. hoger dan 25 % van het KI van het perceel (24.000 F) mag de vermindering worden toegestaan op basis van een KI van:

(24.000 - 8.000 F) x 40/360 = 1.778 F

c) Niet gebouwd perceel, verwoest door een buitengewone gebeurtenis, op 30 juni.

KI voor verwoesting : 5.000 F KI na verwoesting : 3.800 F

Geen enkele vermindering mag worden toegestaan, daar de vermindering van het KI (1.200 F) lager is dan 25 % van het KI van het perceel.

d) Geval van inactiviteit van materieel en outillage

Nummer 257/165

Voor het materieel en de outillage is met name de inactiviteit op zichzelf voldoende om de proportionele vermindering van het KI te verlenen, zonder dat moet worden nagegaan wat aan de basis van die inactiviteit ligt en voor zover zij rekening houdt met de werkelijke uitbatingsvoorwaarden.

Dit neemt niet weg dat, opdat er van inactiviteit sprake zou kunnen zijn, die inactiviteit moet duiden op het afwezig zijn van de activiteit van het materieel en de outillage d.w.z. dat het moet gaan om een werkelijke inactiviteit.

Zo kan er geen sprake zijn van werkelijke inactiviteit:

- voor de zaterdagen, zondagen en feestdagen en voor de vakantieperiode in een bedrijf dat klassiek niet op die dagen werkt;

- voor de dagen buiten het seizoen, voor een bedrijf met een uitsluitende seizoenactiviteit;

- voor de overblijvende dagen, voor een bedrijf dat bv. nooit meer dan een 100tal dagen per jaar werkt.

De verantwoording daarvoor ligt in het feit dat het kadastraal inkomen een forfaitair en verondersteld inkomen is, langswaar de belasting op de onroerende goederen wordt geheven, dat, wat het materieel en de outillage betreft, wordt vastgesteld op de aanschaffings- of beleggingswaarde als nieuw.

Door het principe van het forfait en die wijze van vaststelling van het KI is de wetgever gewild voorbijgegaan, wat de belasting van die goederen betreft, aan de wijze en de intensiteit van de exploitatie ervan en het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Het is tenslotte de industrieel zelf die, vooraleer de investering te doen, de produktiviteit ervan voor zijn bedrijf (en dus de activiteit) tegen de te verwezenlijken investering heeft afgewogen.

Daardoor is het zonder meer duidelijk dat men niet van inactiviteit kan spreken voor de perioden die volgens het oogmerk van de uitgevoerde investering geen activiteit inhouden of voorzien.

Daartegenover staat het algemene principe dat de wetgever via art. 15 proportionele vermindering van het KI ( en dus van de belasting) heeft willen verlenen wanneer er een onproduktiviteit is van tenminste 25% (wat de duur en het volume betreft) d.w.z. wanneer de belastingplichtige in de gedane investering en rekening houdend met het opzet ervan, een inkomsten- en produktieverlies van ten minste 25% ondergaat.

Dat principe dient voor de berekening van de duur van de inactiviteit van het materieel en de outillage als volgt te worden toegepast.

Betekenis van de gebruikte afkortingen

Nummer 257/166

Ag.: gewone jaarlijkse activiteitsduur in dagen van het materieel en de outillage in een bepaalde nijverheidsinrichting of in een gedeelte van een dergelijke inrichting dat als een departement of als een bedrijfs- of activiteitsafdeling, ofwel als een gemakkelijk te identificeren geheel kan worden beschouwd.

Ia.: inactiviteitsduur in dagen van het materieel en de outillering in de nijverheidsinrichting, het beschouwde gedeelte of gemakkelijk te identificeren geheel in een dergelijke inrichting, gedurende een welbepaald jaar, die in aanmerking komt voor de eventuele procentuele vermindering van het KI

Aa.: werkelijke activiteitsduur in dagen van het beschouwde materieel en de outillage tijdens een welbepaald jaar.

Ta.: tekort of verschil in dagen tijdens een welbepaald jaar inzake activiteitsduur van het beschouwd materieel en de outillage.

men heeft Ta = Ag - Aa.

Xa.: in beschouwing genomen jaar.

Bepalen van de gewone jaarlijkse activiteitsduur (Ag)

Nijverheidsinrichtingen met regelmatige activiteit

Nummer 257/167

Dit zijn nijverheidsinrichtingen waarvan de activiteit klassiek verloopt volgens het werkschema van de 5-, 6- of 7- dagen-werkweek, het jaar door, en ongeacht de eventuele stilstand tijdens de vakantie. De gewone jaarlijkse activiteitsduur voor die bedrijven bedraagt 360 dagen.

Nijverheidsinrichtingen met onregelmatige activiteit

Nummer 257/168

Dit zijn nijverheidsinrichtingen waarvan de activiteit klassiek niet verloopt volgens het werkschema van de 5-, 6-, of 7-dagen-werkweek.

Het gaat inzonderheid om bedrijven met een uitgesproken:

- seizoenactiviteit: bedrijven waarvan de activiteit slechts gedurende een bepaalde, jaarlijks weerkerende, periode plaatsheeft.

b.v. :

- bedrijven afgestemd op de verwerking van zekere landbouwprodukten;

sommige bedrijven die rechtstreeks of onrechtstreeks afhangen van het toerisme;

- wisselvallige activiteit: d.w.z. bedrijven die ter oorzake van de specifieke sector in de economie waartoe zij behoren en/of ter oorzake van de organisatie en werking van die sector moeten inspelen op de behoeften van het ogenblik.

b.v. :

- bedrijven uit de energiesector (gas, electriciteit, e.d.);

- aanvullende activiteit: d.w.z. bedrijven die ter oorzake van het concept van de sector waartoe zij behoren, moeten voldoen aan hetzij sporadische, hetzij terugkomende, al dan niet voorzienbare behoeften in de produktie van de bedrijven van de groep waarvan zij deel uitmaken.

b.v. :

- bedrijven opgericht om tegemoet te komen aan de tijdelijke vraag die zal voortvloeien uit de verbeterde conjunctuur of andere;

- e.a. bedrijven die deels of terzelfdertijd onder de drie vorige kunnen worden gerangschikt.

De gewone jaarlijkse activiteitsduur (Ag) voor de bedrijven met onregelmatige activiteit wordt als volgt bepaald.

1° Iedere dag van gedeeltelijke activiteit telt voor een volle dag; de maanden worden geteld volgens hun werkelijk aantal dagen;

2° Het aantal dagen activiteit wordt bepaald per jaar na de ingebruikneming (zo nodig uit te voeren per produktie- of activiteitsafdeling of -departement of eenheid die kan worden afgezonderd);

3° Uit een opeenvolgende periode van 5 jaar worden de drie grootste getallen van activiteitsduur genomen. Die som gedeeld door 3 en afgerond tot de hogere eenheid geeft de gewone jaarlijkse activiteitsduur voor het materieel en de outillage waarover het gaat.;

Voorbeeld 1

Seizoenbedrijf in gebruik genomen op 4/9/X

Dagen activiteit:

JAAR X + 1:

September: 1ste (2 uur) 1

2 tot 30 (24 u/d) 29 30

Oktober: 1 tot 31 (24 u/d) 31

November: 1 tot 30 (id.) 30

December: 1 tot 15 (id.) 15

16 (8u.) +1 16

= 107

JAAR X + 2: analoge berekening 106

JAAR X + 3: id. 103

JAAR X + 4: id. 100

JAAR X + :5 id. 95

De drie grootste zijn 107, 106 en 103

Gewone jaarlijkse activiteitsduur = (107 + 106 + 103)/3 = 316/3 = 105,33 of 106 = Ag

Voorbeeld 2

Bedrijf met wisselvallige activiteit in gebruik genomen op 1/2/X

Dagen activiteit:

JAAR X + 1:

januari:

1 tot 27 (24u) 27

28ste (4u) +1 28

februari:

3de (2u) 1

4 tot 16 (24u) +13 14

maart: analoog 22

april:

id. 30

juni:

id. 2

augustus:

id 4

september:

id. 20

oktober:

id. 29

november:

id. 30

december:

id. 27

206

JAAR X + 2:

Analoge berekening 280

JAAR X + 3:

id. 320

JAAR X + 4:

id. 250

JAAR X + 5:

id. 246

De drie grootste zijn 320, 280 en 250.

Gewone jaarlijkse activiteitsduur = (320 + 280 + 250)/3 = 850/3 = 283,3 of 284 = Ag

Voorbeeld 3

Bedrijf met aanvullende of wisselvallige activiteit in gebruik genomen op 1/12/X

Dagen activiteit:

JAAR X + 1:

januari: 12de (30min) 1

juni: 16de (1 uur) 1

juli: 2de (4 min.) 1

3de (10 min.) +1 2

JAAR X + 2: analoge berekening 6

JAAR X + 3: id. 7

JAAR X + 4: id. 0

JAAR X + 5: id. 0

de drie grootste zijn: 7, 6 en 4.

Gewone jaarlijkse activiteitsduur = (7 + 6 + 4)/3 = 17/3 = 5,66 hetzij 6 = Ag

4° Indien het bedrijf (of de produktie- of activiteitsafdeling of -departement of eenheid die kan worden afgezonderd) sedert meer dan 5 jaar in gebruik is en indien de jaarlijkse activiteitsduur naderhand is vergroot, mag de belastingplichtige naar een andere activiteitsperiode van 5 opeenvolgende jaren verwijzen voor de berekening van de gewone jaarlijkse activiteitsduur indien die verwijzing voor hem gunstiger (langer) uitvalt. De periode waarnaar verwezen wordt moet echter volledig voorafgaan aan het jaar waarvoor de toepassing van art. 15, WIB 92 wordt gevraagd.

5° Wanneer de activiteitsperiode van het bedrijf (of de produktie- of activiteitsafdeling of -departement of eenheid die kan worden afgezonderd) minder dan 5 jaar omvat, wordt de gewone jaarlijkse activiteitsduur afgeleid voor:

4 jaren activiteit : uit de 3 grootste

3 jaren activiteit : uit de 2 grootste

2 jaren activiteit : uit die 2 jaren

1 jaar activiteit : uit dat jaar

Berekening van de duur van de inactiviteit (Ia)

Nijverheidsinrichtingen met regelmatige activiteit

Nummer 257/169

Om de duur van het stilleggen van de inrichting te bepalen, mag er geen rekening worden gehouden noch met de gewone sluitingsdagen (zondagen, andere wekelijkse sluitingsdagen, ingevolge de eventuele toepassing van de vijfdagenweek, wettelijke feestdagen), of met de non-activiteitsperiodes nodig voor het reinigen van de toestellen, noch met de rustdagen wegens betaalde vakantie enz.

De zondagen en wettelijke feestdagen evenals, eventueel, de andere wekelijkse sluitingsdagen ingevolge het gebeurlijk toepassen van de vijfdagenweek en van de betaalde vakantiedagen gelijktijdig aan al het personeel verleend, moeten echter niet worden uitgeschakeld indien ze in één of meer periodes van werkelijke bedrijfsstilstand begrepen zijn.

Voorbeeld

Afdeling van een spinnerij met 60 gelijke getouwen, waarvan er gemiddeld 25 hebben stilgelegen van 17 maart tot 30 september.

Ia = 15 + 30 + 30 + 30 + 30 + 30 + 30 = 195

Bedrag van de vermindering te berekenen uitgaande van een KI gelijk aan:

KI X 25 X 195

60 X 360

Nijverheidsinrichtingen met onregelmatige activiteit

Nummer 257/170

Voor de berekening van de inactiviteitsduur van een bepaald jaar (bv. jaar Xa) wordt uitgegaan van de werkelijke activiteitsduur dagen (Aa) in de loop van dat jaar.

Het tekort (Ta) op de gewone jaarlijkse activiteitsduur is dan :

Ag - Aa = Ta.

Voorbeeld 1 :

zij Aa = 60 (werkelijk aantal dagen activiteit in Xa)

Ta = 106 - 60 = 46

Voorbeeld 2 :

zij Aa = 260 (idem)

Ta = 284 - 260 = 24

Voorbeeld 3 :

zij Aa 10 (idem)

Ta = 6 - 10 = -4

(langere activiteit dan gewone jaarlijkse activiteit)

Het tekort op de gewone activiteitsduur moet vervolgens worden vermeerderd met 5 dagen (6 in geval van een schrikkeljaar) omdat voor deze berekening wordt uitgegaan van de actieve dagen en niet van de inactieve (waarbij een potentieel aantal dagen van 365 of 366 bestaat).

Het aantal in aanmerking te nemen dagen inactiviteit (Ia) wordt dan (Xa is geen schrikkeljaar) volgens de algemene formule: Ag -Aa + 5

Voorbeeld 1 : Ia = 46 + 5 = 51

Voorbeeld 2 : Ia = 24 + 5 = 29

Voorbeeld 3 : Ia = -4 + 5 = +1

De proportionele vermindering van het KI moet worden berekend op het in aanmerking te nemen aantal dagen bedrijfsstilstand, gedeeld door het aantal dagen gewone jaarlijkse activiteit. Zij wordt slechts toegekend indien zij groter is dan of gelijk is aan 25%

Ag - Aa + 5 (of 6) of Ia

Ag Ag

Voorbeeld 1 : 51/106 = 48% is: = 25 % proportionele vermindering van 48%

Voorbeeld 2 : 29/284 = 10,2% is: 25%: geen proportionele vermindering

Voorbeeld 3 : 1/6 = 16,6 is 25 %: geen proportionele vermindering

Gebouwen waarin het materieel en de outillage zijn ondergebracht

Nummer 257/171

Voor wat betreft de nijverheidsinrichtingen met onregelmatige activiteit, zodra de proportionele vermindering kan worden verleend voor het materieel en de outillage namelijk te weten zodra zij groter is dan of gelijk aan 25 % (vb.1 hiervoor) is dezelfde procentuele vermindering toe te passen op het gebouw (of op het lokaal, of gedeelte van het lokaal dat als een afzonderlijk geheel kan worden beschouwd).

6. Indienen van de bezwaarschriften om proportionele vermindering van de OV

Nummer 257/172

Een bezwaarschrift om kwijtschelding of proportionele vermindering van OV op grond van art. 257, 4°, WIB 92 moet worden ingediend bij de bevoegde Gew. dir. der belastingen, in de vorm en binnen de termijnen bepaald in de art. 366 en 371, (zie 253/61 tot 63).

Anderzijds moet er op het stuk van principes worden aangenomen dat :

- wanneer de belastbare grondslag van een aanslag in de personenbelasting het kadastraal inkomen van een onroerend goed bevat, een tegen deze aanslag ingediend regelmatig bezwaarschrift de totale of gedeeltelijke eliminatie van dit kadastraal inkomen op grond van artikel 9 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen ( art. 15, WIB 92) tot grief kan hebben, en zulks zelfs indien anderzijds geen vraag met hetzelfde voorwerp betreffende de onroerende voorheffing werd ingediend op grond van artikel 257 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen;

- het bezwaarschrift dat in de hierboven bedoelde hypothese op geldige wijze tegen de aanslag in de personenbelasting wordt ingediend en waarbij het kadastraal inkomen op grond van artikel 9 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (art. 15, WIB 92) wordt betwist, bij toepassing van artikel 268 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (art. 367, WIB 92), van ambtswege geldt voor de onroerende voorheffing gevestigd op ditzelfde bestanddeel, zelfs wanneer de termijn tot bezwaar tegen deze voorheffing zou verstreken zijn (zie PV nr. 371 van 3.7.1985, Senator de Clippele -Bull. VA nr. 45 van 27.8.1985 - Senaat -) blz. 2167, Bull. 649, blz. 797).

Nummer 257/173

In geval van wijziging van eigenaar is alleen de houder van het recht op 1 januari bevoegd om de aanslag te betwisten en, voor de toepassing van art. 257, 4°, WIB 92 mag zijn bezwaarschrift slaan op het jaargedeelte tijdens hetwelk hij geen recht op het onroerend goed meer uitoefent. De eventuele ontheffing gebeurt geheel te zijnen voordele, zelfs indien de redenen van ontheffing, geheel of gedeeltelijk, in hoofde van de nieuwe houder moeten worden beoordeeld.

Nummer 257/174

De Staat heeft zich niet te mengen in burgerlijke geschillen die zouden kunnen ontstaan indien, b.v., de vroegere houder van het recht zou nalaten een bezwaarschrift in te dienen of zou weigeren aan de koper het deel van de ontheffing over te dragen dat hem krachtens een overeenkomst zou toekomen (zie 251/12 en vlg.).

Nummer 257/175

De aanvragen om kwijtschelding of vermindering van de OV worden in beginsel door de ontv. der belastingen behandeld.

Soms is de bemoeiing van de Administratie van het kadaster nochtans noodzakelijk, inzonderheid wanneer er tot een splitsing van het KI moet worden overgegaan.

In dit geval dient er te worden onderzocht of deze tussenkomst niet reeds voor het bedoelde kadastraal perceel werd ingeroepen onder dezelfde omstandigheden en voor een vorig aanslagjaar.

In het ontkennend geval :

1ste mogelijkheid: de betwisting betreft een woning:

- voor één gezin: bezwaarschrift te behandelen zonder tussenkomst van het kadaster (zie 257/139 tot 153);

- voor meer dan één gezin : (buildings, opbrengsthuizen) : rechtstreeks in verbinding treden met de bevoegde landmeter van het kadaster.

Indien het KI officieus in de kadastrale bescheiden werd omgedeeld, gaat het om een onroerend goed dat als gebouw met meer dan één woonst kan worden beschouwd. De landmeter kan dus onmiddellijk, zonder verplaatsing van het dossier, de gewenste inlichtingen verstrekken.

In het tegenovergestelde geval, gaat het waarschijnlijk niet om een gebouw met verscheidene woonsten. Nochtans, alvorens te beslissen, stuurt de directeur der belastingen het dossier om advies aan zijn collega van het kadaster.

2de mogelijkheid: de betwisting betreft speciale gebouwen (schouwburgen, bioscopen, enz.), industriële gebouwen of materieel en outillage.

De directeur der belastingen zendt het dossier om advies aan zijn collega van het kadaster.

Wat de hem overgezonden aanvragen betreft deelt de directeur van het kadaster aan de directeur der belastingen de uitslag van het door zijn diensten ingestelde onderzoek mede en duidt daarbij eventueel het bedrag van het KI aan dat als basis voor de ontheffing moet dienen.

De directeur der belastingen beslist vervolgens op de gewone wijze, steunend op de besluiten van zijn ambtgenoot van het kadaster.

7. Voorzieningen in beroep - Voorzieningen in cassatie

Nummer 257/176

In geval van voorziening in beroep tegen een beslissing van de directeur inzake OV, of in geval van voorziening in cassatie, rusten de formaliteiten, behorend bij de verdediging van de belangen van de Schatkist, steeds op de Gew. dir. der belastingen.

Zo nodig, vraagt die ambtenaar aan zijn ambtgenoot van het kadaster de inlichtingen die hem noodzakelijk blijken om het standpunt van de administratie te verdedigen.