Artikel 145^12, WIB 92
Art. 145^12, eerste en derde lid, treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en ten laatste vanaf aanslagjaar 2017 (art. 7 en 10, W 18.12.2015 - B.S. 28.12.2015; Numac: 2015003486 - err. B.S. 14.01.2016)
Bij de opening van een individuele spaarrekening moet de belastingplichtige aan de in artikel 145^15, eerste lid, vermelde instelling, waarbij die rekening wordt geopend, de schriftelijke verbintenis overleggen om de op zijn rekening geboekte sommen, alsmede de terugbetalingen en de opbrengsten van de verkoop van roerende waarden, te beleggen op de wijze en in de verhoudingen als omschreven in artikel 145^11. De belegging moet geschieden binnen twee maanden na de betaling of de terbeschikkingstelling van de bedragen.
Het naleven van die verbintenis moet ten laatste op de dag van de betaling blijken uit de overlegging van een schriftelijke beleggingsopdracht aan de instelling of onderneming waaraan de betaling is verricht.
De houder van een individuele spaarrekening mag evenwel aan de in artikel 145^15, eerste lid, vermelde instelling waarbij die rekening is geopend volmacht geven om de op zijn rekening geboekte sommen te beleggen op de wijze en volgens de verhoudingen als omschreven in artikel 145^11.
Wanneer geen schriftelijke beleggingsopdracht wordt overgelegd of de in de opdracht vermelde belegging niet overeenstemt met het bepaalde in artikel 145^11 of wanneer de in het vorige lid vermelde volmacht niet is gegeven, wordt de betaalde som niet op de individuele spaarrekening geboekt.
De inkomsten uit de individuele spaarrekening worden, na aftrek van de kosten, volledig belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 145^11.
De Koning bepaalt de wijze waarop de toepassing van dit artikel wordt nagegaan.