Parlementaire vraag nr. 616 van de heer Wouter Vermeersch van 13.09.2021

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/068 d.d. 04.11.2021, blz. 150

Vergoeding woon-werkverkeer en thuiswerk

VRAAG (van de heer Vermeersch)

Thuiswerk is een blijver. Hoewel thuiswerk niet langer verplicht is, voeren heel wat bedrijven het definitief in. We zien dat sommige werkgevers blijvend een aantal dagen thuiswerk invoeren, maar daarbij hun vergoedingenbeleid voorlopig bij het oude laten. De wet voorziet geen verplichte werkgeverstussenkomst wanneer werknemers woon-werkverplaatsingen met hun privé-voertuig (auto, moto, motorfiets, enz.) doen. Maar sommige werkgevers kiezen er vrijwillig voor om hun werknemers toch een woon-werkvergoeding toe te kennen. Er ontstaat echter een spanningsveld tussen toenemend thuiswerk en afnemend woon-werkverkeer.

1. Uiteraard moet elke fiscale situatie individueel worden bekeken. Maar vanaf welk aandeel thuiswerk lijkt het raadzaam om het beleid inzake vergoedingen woon-werkverkeer aan te passen?

2. Bij een controle kunnen vergoedingen voor niet-afgelegd woon-werkverkeer in principe geherkwalificeerd worden als gewoon loon. Bij toenemend thuiswerk kan dit aanleiding geven tot veel meer fiscale discussies. Zijn er algemene criteria of vuistregels waarmee werkgevers rekening kunnen en moeten houden om fiscale discussies te vermijden?

3. Is het gezien het spanningsveld tussen thuiswerk en vergoedingen woon-werkverkeer niet aangeraden om een aantal algemene criteria of vuistregels uit te werken? Een duidelijk kader voor vrijwillig toegekende woon-werkvergoedingen?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

De vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling maken in beginsel belastbare bezoldigingen van werknemers uit. Voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 (WIB 92) forfaitair worden bepaald, voorziet artikel 38, § 1, eerste lid, 9°, WIB 92, in een belastingvrijstelling, voor zover de werknemer die verplaatsing maakt:

a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding;

b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand;

c) met een ander dan in a) of b) vermeld vervoermiddel: voor een maximum bedrag van 420 euro per jaar (geïndexeerd bedrag aanslagjaar 2022 - basisbedrag 250 euro).

Het spreekt uiteraard voor zich dat voormelde vrijstellingsregeling geen toepassing vindt wanneer die vergoedingen niet hebben gediend voor de terugbetaling of betaling van dergelijke reiskosten. Zo zullen dus 'vrijwillig toegekende woon-werkvergoedingen' voor niet-afgelegd woon-werkverkeer belastbare bezoldigingen van werknemers uitmaken waarvoor de voormelde vrijstellingsregeling geen toepassing vindt. Deze regel is duidelijk en vereist bijgevolg geen verdere toelichting.