Parlementaire vraag nr. 55000736C van de heer Servais Verherstraeten van 22.10.2019

Kamer, Integraal Verslag – Commissie voor de Financiën 2019-2020, CRIV 55 COM 037 d.d. 22.10.2019, blz. 39

Het forfaitaire VAA

VRAAG (van de heer Verherstraeten)

Mijnheer de vicepremier, deze vraag heeft betrekking op de forfaitaire voordelen van alle aard. Het principe is dat een genieter van een voordeel van alle aard wordt belast op basis van de werkelijke waarde ervan. Er moet dus rekening worden gehouden met het bedrag dat de genieter van het voordeel in normale omstandigheden zelf zou moeten besteden om dat voordeel te verkrijgen.

Daarnaast is er ook het forfaitair bepaalde voordeel van alle aard. In dat verband is er een discussie die al een tijdje beslecht leek. Ingeval een belastingplichtige het voordeel geniet en hiervoor een marktconforme eigen bijdrage betaalt aan zijn vennootschap die weliswaar minder bedraagt dan het forfaitair voordeel van alle aard, dan rijst de vraag of er alsnog een belastbaar voordeel van alle aard in aanmerking moet worden genomen.

Uw voorgangers hebben in het verleden altijd het standpunt ingenomen dat de eigen bijdrage van de belastingplichtige enkel van het forfaitair gewaardeerd voordeel kon worden afgetrokken en dus niet van de werkelijke waarde ervan. Zij waren de mening toegedaan dat indien de eigen bijdrage van de belastingplichtige lager is dan het forfaitair geraamd voordeel de belastingplichtige alsnog zou worden belast op het saldo, ook al zou zijn eigen bijdrage marktconform zijn geweest.

Het hof van beroep van Gent heeft recent in een arrest gesteld dat deze zienswijze niet zou stroken met het fiscale legaliteitsbeginsel en dat de belastingplichtige in dat geval de mogelijkheid heeft om het tegenbewijs te leveren, wat er dus toe zou kunnen leiden dat er helemaal geen belastbaar voordeel in zijn hoofde zou moeten worden aangenomen.

Mijnheer de minister, is het volgens u correct dat deze zienswijze van het hof ook in de omgekeerde richting kan werken, met name dat de fiscus kan terugvallen op de wettelijke bepaling die stelt dat een voordeel van alle aard de werkelijke waarde moet benaderen? Dan zou de administratie dus ook een tegenbewijs kunnen leveren. Zo niet, waarom niet?

ANTWOORD (van de minister)

Mijnheer Verherstraeten, deze uitspraak kan verregaande gevolgen hebben, ook op budgettair vlak. Daarom kan ik u vandaag nog geen sluitend antwoord geven op uw vraag. Mijn administratie onderzoekt momenteel namelijk de mogelijke gevolgen van die uitspraak van het hof van beroep van Antwerpen en de problematiek die u aanhaalt. Ze is nog niet tot een conclusie gekomen.

CONCLUSIE (van de heer Verherstraeten)

Mijnheer de minister, ik dank u voor het eerlijke antwoord. De belastingplichtigen willen echter uiteraard weten of zij zich op die uitspraak kunnen richten.

Zij wensen dus ook op voorhand de administratieve praktijk van de fiscus deels te kennen om correct te kunnen handelen of om fiscale betwistingen te kunnen voorkomen. Ik ben mij bewust van de budgettaire consequenties ervan. Dat is uiteraard ook de reden van mijn vraag, omdat vele belastingplichtigen daarbij betrokken zijn. Mogelijkerwijs kan dit ook het voorwerp uitmaken van mogelijke toekomstige en hopelijk zeer snelle federale onderhandelingen ter zake. Vandaar dat ik suggereer dat u uw administratie ter zake transparante berekeningen laat maken die aan formateurs en democratische formaties zouden kunnen worden gegeven, zodat men ermee voort kan om bepaalde rechtvaardige en redelijke houdingen te kunnen aanhouden, dit in het belang van de overheid, maar ook in de redelijke en terechte belangen van belastingplichtigen. Dit zal ik ook suggereren bij andere gelegenheden.

WEDERANTWOORD (van de minister)

Ter aanvulling, ik volg uw redenering over de onzekerheid, mijnheer Verherstraeten. Ik doe er dus alles aan om hier zo snel mogelijk een antwoord op te bieden. Ik denk dat de uitspraak minder dan een maand oud is. U hebt een punt en ik probeer zo snel mogelijk te reageren.