Commentaar van art. 36, WIB 92

H. Raming van anders dan in geld verkregen inkomsten

I. WETTEKSTEN

36/0-1

A. WIB 92

36/0

B. Herstelwet van 31 juli 1984, BS 10.8.1984 (V 1732)

36/1

II. KB/WIB 92

36/2

III. BIJLAGE I VAN HET KB/WIB 92

36/3

IV. W 4.8.1992 OP HET HYPOTHECAIR KREDIET (ART. 7, 9 EN 14)

36/4

V. KB 11.1.1993 TOT VASTSTELLING VAN DE REFERTE-INDEXEN VOOR DE VERANDERLIJKE RENTEVOETEN INZAKE HYPOTHECAIRE KREDIETEN

36/5

VI. ALGEMEEN

36/6-18

A. Inleiding

36/6-7

B. Regels

36/8-13

C. Bijzonderheden inzake de overdracht of de uitgifte door een vennootschap van haar eigen aandelen tegen verminderde prijs

36/14-18

VII. VERMINDERING VAN DE BEROEPSKOSTEN

36/19-29

VIII. FORFAITAIRE RAMINGEN

36/30-187

A. Algemeen

36/30-33

B. Voordelen waarvan de waarde wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering

36/34-37

C. Andere voordelen

36/38-187

BIJLAGEN

36/Bijlage/1-10

I. WETTEKSTEN

A. WIB 92

Nummer 36/0

Art. 36. - Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.

In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen.

B. HERSTELWET 31.7.1984, BS 10.8.1984 (V 1732 - BULL. 632)

Nummer 36/1

Art. 35. - Artikel 41, § 2, 4°, van hetzelfde Wetboek [WIB (oud).], ingevoegd door artikel 10, 1°, van de wet van 8 augustus 1980, wordt opgeheven.

Art. 40. - In artikel 108bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek [WIB (oud).], ingevoegd door artikel 30 van de wet van 25 juni 1973, en gewijzigd door artikel 26 van de wet van 8 augustus 1980, en door artikel 14 van de wet van 10 februari 1981, worden de woorden "van de artikelen 41, § 2, 4° en § 4" vervangen door de woorden "van de artikelen 41, § 4".

Art. 41. - § 1. De artikelen 34 tot 40 zijn van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1985.

§ 2. ...

§ 3. In afwijking van § 1, blijven de artikelen 41, §2, 4°, en 108bis van hetzelfde Wetboek [WIB (oud).], zoals zij bestonden alvorens te zijn gewijzigd bij de artikelen 35 en 40 van deze wet, van toepassing voor de leningscontracten die zijn gesloten voor 1 juni 1984; het in artikel 41, § 2, 4°, van hetzelfde Wetboek [WIB (oud).] gestelde bedrag van 3 miljoen F wordt evenwel verminderd tot 2.500.000 F voor het aanslagjaar 1985, tot 2 miljoen F voor het aanslagjaar 1986 en tot 1.500.000 F voor 1987 en volgende aanslagjaren, waarbij de in uitvoering van artikel 32ter van hetzelfde Wetboek [WIB (oud).] bepaalde referentierentevoet met ingang van het aanslagjaar 1985 niet hoger mag zijn dan 9,5 pct. op de schijf die overeenstemt met het verschil tussen het vrijgesteld bedrag en 3.000.000 F.

II. KB/WIB 92

Nummer 36/2

Afdeling VII. - Forfaitaire raming van anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 36, tweede lid)

Art. 18. - § 1. De anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard en vermeld in de §§ 2 en 3, worden forfaitair geraamd volgens de in die paragrafen bepaalde regels.

§ 2. Voor de voordelen waarvan de waarde wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering, is de in aanmerking te nemen waarde gelijk aan de door die reglementering vastgestelde waarde.

§ 3. Bij gebrek aan een dergelijke sociale of economische reglementering, wordt met betrekking tot de hierna vermelde voordelen de in aanmerking te nemen waarde als volgt forfaitair vastgesteld :

1. Renteloze lening of lening tegen verminderde rentevoet :

a) Het voordeel wordt berekend op basis van het verschil tussen :

- eensdeels, de referentierentevoet die hierna per type van lening is aangegeven;

- anderdeels, de rentevoet aan de ontlener aangerekend, de renteverlaging wegens kinderlast buiten beschouwing gelaten.

b) Voor hypothecaire leningen geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten :

Jaar waarin de

leningsovereenkomst is gesloten

In aanmerking te nemen referentie-rentevoet

Leningen waarvan de

terugbetaling door een gemengde

levensverzekering is gewaarborgd

Andere leningen

pct.

1950 en 1951

5,50

1952 en 1953

5,75

1954 tot 1956

5,50

1957

5,75

1958

6,00

1959 en 1960

5,50

1961 en 1962

5,75

1963

5,25

1964

5,50

1965 en 1966

6,25

1967

6,50

1968

7,25

1969

7,50

1970

8,00

1971

8,75

1972

7,00

1973

6,75

1974

7,50

1975

9,00

1976 en 1977

8,75

1978 en 1979

8,50

1980

9,50

1981

12,00

1982

13,50

1983

11,50

1984 (tot 31.5.1984)

11,50

1984 (vanaf 1.6.1984)

10,75

11,75

1985

9,50

9,75

1986

7,50

7,50

1987

7,25

7,25

1988

7,25

7,00

1989

7,25

7,00

1990

9,50

9,25

1991

10,25

10,25

1992

9,25

8,25

1993

8

7,65

1994

7,25

7,10

1995

7

6,75

1996

6,50

6,50

1997

6,00

6,00

1998

5,75

5,75

In afwijking van het vorige lid wordt de in aanmerking te nemen referentierentevoet vastgesteld :

1° wat de in 1980, 1981, 1982 en 1983 en in 1984 tot 31 mei 1984 toegestane hypothecaire leningen betreft : op 9 pct., behalve voor de eerste schijf van 1.500.000 F, vrijgesteld krachtens artikel 41, § 3, van de wet van 31 juli 1984;

2° wat de vanaf 1 juni 1984 tot 31 december 1985 toegestane hypothecaire leningen betreft :

- op 8 pct., wanneer de terugbetaling ervan gewaarborgd is door een gemengde levensverzekering;

- op 9 pct. in de andere gevallen.

3° wat de vanaf 1 januari 1995 toegestane hypothecaire leningen betreft waarin overeenkomstig artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen : op de referteïndex die slaat op de oorspronkelijke rentevoet en die in de vestigingsakte van de lening is vermeld; bij elke latere aanpassing van die rentevoet van de lening is de referentierentevoet gelijk aan de referte-index die volgens de bepalingen van voormelde vestigingsakte voor die aanpassing in aanmerking moet worden genomen.

De lijst van de in het vorige lid vermelde referte-indexen, welke maandelijks door toedoen van de Controledienst der Verzekeringen in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, is opgenomen onder afdeling I van bijlage I;

c) Voor niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd geldt de referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst gesloten is en wordt die referentierentevoet vastgesteld :

1° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is tijdens de jaren 1981 tot 1984 en een looptijd heeft van meer dan 60 maanden :

- ofwel op 60 pct. van het maandelijkse lastenpercentage zoals dit percentage, rekening houdend met het bedrag van de lening, voor het betreffende jaar blijkt uit de tabel van bijlage I van dit besluit;

- ofwel op 60 pct. van het reële jaarlijkse lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de in 2°, tweede gedachtestreep, vermelde formule;

2° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is na 31 december 1984 :

- ofwel op basis van het hierna voor het betreffende jaar aangegeven maandelijks lastenpercentage, waarbij voor de vanaf 1 januari 1986 gesloten leningen onderscheid wordt gemaakt tussen de leningen gesloten om de aankoop van een wagen te financieren en de andere :

Maandelijks lastenpercentage

Jaar waarin de

leningsovereenkomst

is gesloten

Leningen om de aankoop van een wagen te financieren

Andere leningen

1985

0,62

0,62

1986

0,44

0,49

1987

0,40

0,49

1988

0,38

0,46

1989

0,38

0,46

1990

0,45

0,54

1991

0,55

0,60

1992

0,46

0,46

1993

0,42

0,48

1994

0,40

0,47

1995

0,35

0,40

1996

0,30

0,35

1997

0,25

0,30

1998

0,25

0,35

- ofwel op basis van het reële jaarlijks lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de formule :

i = p x 24 x n

n + 1

waarin :

i = reëel jaarlijks lastenpercentage;

p = maandelijks lastenpercentage;

n = terugbetalingstermijn in maanden.

d) Voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt :

Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt

In aanmerking te nemen

referentie- rentevoet

pct.

1981

11

1982

13

1983

13

1984

13

1985

12

1986

9,75

1987

8,75

1988

8,25

1989

9,50

1990

12,75

1991

12,75

1992

12

1993

10,50

1994

9,25

1995

8,25

1996

7,25

1997

7,00

1998

7,25

e) De ontlener wordt geacht het voordeel te verkrijgen :

1° wat de hypothecaire leningen en de niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd betreft die periodiek worden afgelost : bij elke aflossing; het voordeel wordt dan telkens berekend op het vóór de aflossing nog terug te betalen kapitaal;

2° wat de in 1° vermelde leningen betreft waarvan het kapitaal ineens wordt terugbetaald op het einde van de looptijd van de lening : bij elke rentevervaldag indien de lening tegen verminderde rentevoet is toegestaan en bij het einde van elke kalendermaand indien de lening renteloos is toegestaan; het voordeel wordt in deze gevallen telkens berekend op het aanvangsbedrag van de lening;

3° wat de niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd betreft : bij het einde van elke kalendermaand waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt; het voordeel wordt dan per maand berekend volgens de gemiddelde stand van de lening.

2. Kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen

[Tekst zoals van toepassing na vernietiging van :

- de zinsnede "waarbij dat voordeel niet lager mag zijn dan de huurwaarde van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed", door het arrest van de Raad van State van 16.2.1996, nr 58.169, inzake Hürner. Die zinsnede moet bijgevolg als onbestaande worden beschouwd (zie ook 36/105);

- het KB 5.4.1995 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de forfaitaire raming van de anders dan in geld behaalde voordelen van alle aard (BS 13.5.1995) door het arrest van de Raad van State van 24.11.1998, nr 77.164 (BS 11.3.1999).]

Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft.

In afwijking van het vorige lid wordt, voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, het voordeel als volgt vastgesteld :

a) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan 30.000 F: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25;

b) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 30.000 F: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 2.

Nochtans, wanneer het betrekken van een goed wordt opgelegd en de belangrijkheid van dat goed duidelijk de persoonlijke behoeften van de betrekker, rekening houdend met zijn maatschappelijke stand en de samenstelling van zijn gezin, te boven gaat, moet bij de vaststelling van het belastbare voordeel slechts rekening worden gehouden met het kadastrale inkomen van een onroerend goed dat aan de werkelijke behoeften van de betrekker beantwoordt.

Wanneer het een gemeubileerde woning betreft, wordt het overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde voordeel met 2/3 verhoogd.

Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt, behalve voor de beoordeling van de in het tweede lid vermelde grens van 30.000 F, het kadastrale inkomen in aanmerking genomen nadat het is geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

3. Kosteloze beschikking over één enkele kamer

Het voordeel (huisvesting, verwarming, verlichting) wordt vastgesteld op 30 F per dag of 10.800 F per jaar.

4. Kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming :

a) aan leidinggevend personeel en bedrijfsleiders : het voordeel wordt geraamd op :

- verwarming : 48.000 F per jaar;

- elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming : 24.000 F per jaar.

b) aan andere verkrijgers : het in aanmerking te nemen voordeel wordt vastgesteld op :

- verwarming : 24.000 F per jaar;

-elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming : 12.000 F per jaar.

5. Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, hoveniers, chauffeurs, enz. :

Het jaarlijkse voordeel wordt geraamd op 240.000 F per werkman, dienstmeisje, werkster, enz., die voltijds tewerkgesteld zijn.

6. Voordelen verkregen door huispersoneel :

De waarde van de voordelen wordt als volgt vastgesteld :

Aard van de voordelen

Per dag

Per jaar

Eerste maaltijd (ontbijt)

22 F

7.920 F

Tweede maaltijd (hoofdmaaltijd)

44 F

15.840 F

Derde maaltijd (avondmaal)

34 F

12.240 F

Huisvesting, verwarming, verlichting

30 F

10.800 F

Totaal

130 F

46.800 F

De forfaitaire raming van de huisvesting, verwarming, verlichting geldt evenwel slechts voor het huispersoneel dat over één enkele kamer beschikt.

Wanneer de belanghebbenden het genot hebben van verscheidene woonvertrekken, wordt het voordeel vastgesteld zoals bepaald sub 2 en 4.

7. Kosteloze verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf

Het voordeel wordt forfaitair op 100 F per dag effectieve vaart of per effectieve werkdag geraamd.

8. Kosteloze verstrekking van sociale maaltijden

Voor de maaltijden die kosteloos worden verstrekt, dienen de sub 6 vermelde bedragen als grondslag voor de raming van de voordelen.

9. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig

Het voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers vermenigvuldigd met het voordeel in frank per afgelegde kilometer dat, rekening houdend met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting, aangegeven is in de tabel opgenomen onder afdeling III van bijlage I.

Voor de vaststelling van het voordeel mag het aantal kilometers voor een jaar evenwel niet lager zijn dan 5.000.

De basisbedragen vermeld in kolom 2 van de tabel opgenomen onder afdeling III van bijlage I worden gekoppeld aan de spilindex 99,14. De geïndexeerde bedragen zullen van toepassing zijn vanaf 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de spilindex is overschreden.

Het geïndexeerde bedrag wordt afgerond tot het hogere of lagere honderste naargelang het cijfer van het duizendste al of niet 5 bereikt.

§ 4. In de gevallen als vermeld in § 3, punten 2 tot 9, en wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene dat overeenkomstig § 3, punten 2 tot 9, is vastgesteld verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel.

III. BIJLAGE I VAN HET KB/WIB 92

Nummer 36/3

Bijlage I van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Afdeling I. - Maandelijkse referte-indexen voor hypothecaire leningen, toegestaan vanaf 1 januari 1995, waarin een veranderlijke rentevoet is bedongen (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 18, § 3, 1, b, 3e lid).

Periode

Belgisch Staatsblad

Index A

Index B

Index C

Index D

Index E

Juillet 1994

30.07.1994

5,979

6,295

6,600

6,937

7,165

Août 1994

31.08.1994

5,958

6,564

6,849

7,125

7,299

Septembre 1994

30.09.1994

6,293

6,897

7,225

7,476

7,612

Octobre 1994

29.10.1994

6,391

7,207

7,599

7,849

7,960

Novembre 1994

30.11.1994

6,068

7,177

7,577

7,850

7,941

Décembre 1994

31.12.1994

5,989

7,055

7,369

7,675

7,773

Janvier 1995

31.01.1995

6,153

7,102

7,360

7,681

7,808

Février 1995

28.02.1995

6,234

7,141

7,409

7,725

7,868

Mars 1995

31.03.1995

6,454

7,143

7,417

7,660

7,793

Avril 1995

29.04.1995

6,210

6,976

7,242

7,413

7,565

Mai 1995

31.05.1995

6,047

6,620

6,891

7,067

7,257

Juin 1995

30.06.1995

5,533

6,073

6,350

6,580

6,811

Juillet 1995

29.07.1995

5,057

5,650

5,931

6,220

6,543

Août 1995

31.08.1995

4,826

5,442

5,762

6,062

6,467

Septembre 1995

30.09.1995

4,629

5,159

5,523

5,827

6,273

Octobre 1995

31.10.1995

4,460

4,881

5,259

5,599

6,109

Novembre 1995

30.11.1995

4,345

4,674

5,110

5,440

5,958

Décembre 1995

30.12.1995

4,076

4,452

5,008

5,316

5,744

Janvier 1996

31.01.1996

3,782

4,186

4,790

5,152

5,544

Février 1996

29.02.1996

3,486

3,921

4,534

4,977

5,347

Mars 1996

30.03.1996

3,334

4,008

4,643

5,148

5,445

Avril 1996

30.04.1996

3,356

4,159

4,821

5,383

5,644

Mai 1996

31.05.1996

3,306

3,990

4,662

5,257

5,540

Juin 1996

29.06.1996

3,266

3,849

4,517

5,130

5,412

Juillet 1996

31.07.1996

4,439

4,057

4,657

5,295

5,544

Août 1996

31.08.1996

3,578

4,203

4,703

5,370

5,612

Septembre 1996

28.09.1996

3,480

4,020

4,489

5,185

5,442

Octobre 1996

31.10.1996

3,262

3,695

4,164

4,899

5,151

Novembre 1996

30.11.1996

3,157

3,557

3,944

4,669

4,905

Décembre 1996

31.12.1996

3,153

3,597

3,940

4,549

4,770

Janvier 1997

31.01.1997

3,151

3,552

3,969

4,465

4,790

Février 1997

28.02.1997

3,115

3,454

3,937

4,347

4,795

Mars 1997

29.03.1997

3,200

3,530

3,984

4,308

4,719

Avril 1997

30.04.1997

3,394

3,745

4,194

4,497

4,871

Mai 1997

31.05.1997

3,420

3,770

4,252

4,563

4,952

Juin 1997

28.06.1997

3,378

3,682

4,155

4,464

4,862

Juillet 1997

31.07.1997

3,376

3,619

4,108

4,382

4,752

Août 1997

30.08.1997

3,478

3,689

4,180

4,384

4,705

Septembre 1997

30.09.1997

3,697

3,908

4,370

4,538

4,824

Octobre 1997

31.10.1997

3,866

4,083

4,523

4,667

4,930

err. 5.11.1997

Novembre 1997

29.11.1997

4,074

4,326

4,734

4,846

5,094

Décembre 1997

31.12.1997

4,169

4,478

4,808

4,912

5,158

Janvier 1998

31.01.1998

4,019

4,348

4,602

4,758

4,957

Février 1998

28.02.1998

3,821

4,150

4,371

4,602

4,733

Mars 1998

31.03.1998

3,733

4,069

4,263

4,498

4,606

Avril 1998

30.04.1998

3,777

4,095

4,264

4,469

4,559

Mai 1998

30.05.1998

3,889

4,182

4,352

4,540

4,616

Juin 1998

30.06.1998

3,932

4,197

4,371

4,557

4,636

Juillet 1998

31.07.1998

3,891

4,129

4,279

4,448

4,535

Août 1998

29.08.1998

3,849

4,069

4,183

4,334

4,424

Septembre 1998

30.09.1998

3,729

3,858

3,943

4,073

4,159

Octobre 1998

31.10.1998

3,569

3,610

3,674

3,802

3,884

Novembre 1998

28.11.1998

3,478

3,512

3,568

3,732

3,840

Décembre 1998

31.12.1998

3,391

3,416

3,465

3,645

3,800

Afdeling II. - Maandelijks lastenpercentage voor niet-hypothecaire leningen gesloten tijdens de jaren 1981 tot 1984 met een vaste looptijd van meer dan 60 maanden (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 18, § 3, 1, c, 1°).

Bedrag van de lening

Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten

1981

1982

1983 en 1984

Tot 5.000 F

1,05

1,19

1,16

Van 5.001 F tot 15.000 F

1,03

1,17

1,16

Van 15.001 F tot 25.000 F

0,96

1,10

1,08

Van 25.001 F tot 50.000 F

0,92

1,06

1,05

Van 50.001 F tot 100.000 F

0,88

1,02

1,01

Van 100.001 F tot 150.000 F

0,86

1,00

0,99

Van 150.001 F tot 225.000 F

0,84

0,98

0,97

Van 225.001 F tot 300.000 F

0,83

0,97

0,96

Van 300.001 F tot 400.000 F

0,82

0,96

0,95

Van 400.001 F tot 600.000 F

0,81

0,95

0,94

Meer dan 600.000 F

0,81

0,95

0,93

Afdeling III. - Forfaitair geraamd voordeel van alle aard voortvloeiend uit het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig (artikel 18, § 3, punt 9, eerste lid, KB/WIB 92).

Belastbare kracht in PK

Voordeel in BEF per afgelegde kilometer

(1)

Basisbedrag

(2)

Geïndexeerd bedrag

(3)

4

5,60

5,71

5

6,55

6,68

6

7,25

7,40

7

8,00

8,16

8

8,75

8,93

9

9,50

9,69

10

10,50

10,71

11

11,50

11,73

12

12,20

12,44

13

12,95

13,21

14

13,45

13,72

15

14,00

14,28

16

14,40

14,69

17

14,70

14,99

18

15,05

15,35

19 en meer

15,35

15,66

IV. W 4.8.1992 OP HET HYPOTHECAIR KREDIET (ART. 7 en 14)

Nummer 36/4

Art. 7. - De rentevoet is vast of veranderlijk.

Art. 9. - § 1. Indien een veranderlijke rentevoet is bedongen, zijn de volgende regels van toepassing :

1° de rentevoet moet zowel in meer als in min schommelen;

2° de verandering van de rentevoet moet gebonden zijn aan de schommelingen van een referteïndex; deze moet worden gekozen uit een reeks referte-indexen waarvan de lijst en de berekeningswijze bepaald worden door de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de Nationale Bank van België, van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en van de Controledienst voor de Verzekeringen nadat deze de Commissie voor Verzekeringen geraadpleegd heeft;

3° de rentevoet verandert in een zelfde verhouding als de referte-index. Hij wordt in voorkomend geval afgerond tot het dichtst bijzijnde halftiende percent 's jaars;

4° de referte-index die in aanmerking moet worden genomen is deze van de tweede kalendermaand die de datum, bepaald voor de verandering van de rentevoet, voorafgaat.

§ 2. De vestigingsakte bepaalt dat de verandering van de rentevoet zowel in meer als in min beperkt wordt tot een bepaald verschil ten opzichte van de oorspronkelijke rentevoet, zonder dat dit verschil in geval van stijging van de rentevoet meer mag bedragen dan het verschil in geval van daling.

De vestigingsakte mag verder bepalen dat er geen wijziging van rentevoet is dan wanneer de wijziging in meer of min, ten aanzien van de rentevoet van de vorige periode, een bepaald minimumverschil bereikt.

§ 3. De rentevoet mag slechts veranderen bij het verstrijken van bepaalde periodes die niet minder dan één jaar mogen bedragen.

§ 4. Indien de eerste periode een kortere duur heeft dan drie jaren, mag een verhoging van de rentevoet niet tot gevolg hebben dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het tweede jaar verhoogd wordt met meer dan één procentpunt 's jaars ten opzichte van de oorspronkelijke rentevoet, noch dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het derde jaar verhoogd wordt met meer dan twee procentpunten ten opzichte van die oorspronkelijke rentevoet.

§ 5. Bij verandering van de rentevoet moet de wijziging medegedeeld worden aan de kredietnemer ten laatste op de datum dat de interesten aan de nieuwe rentevoet beginnen te lopen. In voorkomend geval moet bij die mededeling kosteloos een nieuw aflossingsplan worden gevoegd waarin de gegevens bedoeld in artikel 21, § 1 (*), zijn opgenomen voor de periode die loopt tot de volgende datum van eventuele herziening van de rentevoet. Voor de daarop volgende jaren van het contract dient enkel het te betalen bedrag aan interesten en aan kapitaalsaflossing per jaar medegedeeld te worden.

(*) Art. 21 § 1, W 4.8.1992, luidt als volgt:

"§ 1. Bij aflossing van het kapitaal moet de vestigingsakte de periodieke lasten bestaande uit de aflossingsstorting en de interesten vaststellen, evenals de tijdstippen waarop en de voorwaarden waaronder deze bedragen moeten worden betaald. Zij moet eveneens een aflossingsplan bevatten dat de samenstelling van iedere periodieke last moet geven, evenals de aanduiding van het verschuldigd blijvend saldo na iedere betaling."

§ 6. De tijdstippen, voorwaarden en modaliteiten van verandering van de rentevoet evenals de referte-index die slaat op de oorspronkelijke rentevoet moeten voorkomen in de vestigingsakte.

§ 7. Bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning de nadere regels welke voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.

§ 8. In geval van verandering van de rentevoet en wanneer er aflossing is van het kapitaal, worden de bedragen der periodieke lasten berekend aan de nieuwe rentevoet volgens de bepalingen van de vestigingsakte.

Bij gebreke aan zulke bepalingen worden de periodieke lasten berekend in functie van het verschuldigd blijvend saldo en van de overblijvende looptijd, volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd.

§ 9. In geval van verandering van de rentevoet en wanneer er geen aflossing is van het kapitaal, worden de interesten berekend aan de nieuwe rentevoet volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd.

Art. 14. - Vooraleer de kredietovereenkomst ondertekend wordt, dient de kredietgever aan de kandidaat-kredietnemer een schriftelijk aanbod over te maken dat alle contractvoorwaarden bevat en de geldigheidsduur van het aanbod vermeldt.

V. KB 11.1.1993 TOT VASTSTELLING VAN DE REFERTE-INDEXEN VOOR DE VERANDERLIJKE RENTEVOETEN INZAKE HYPOTHECAIRE KREDIETEN (BS 9.2.1993)

Nummer 36/5

Art. 1. - In dit besluit wordt bedoeld met :

de wet : de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;

de Controledienst : de Controledienst voor de Verzekeringen opgericht door de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;

de referte-index : de referte-index bedoeld in artikel 9, § 1, 4°, van de wet.

Art. 2. - Voor kredieten in Belgische of Luxemburgse franken moet worden gekozen uit de volgende lijst van referte-indexen :

A) Het gemiddelde der rendementspercentages van toepassing, op de secundaire markt, op de schatkistcertificaten op twaalf maand uitgedrukt in Belgische franken;

B) Het gemiddelde der rendementspercentages van toepassing, op de secundaire markt, op de lineaire obligaties uitgedrukt in Belgische franken en waarvan de residuele looptijd gelijk is aan twee jaar;

C) Het gemiddelde der rendementspercentages van toepassing, op de secundaire markt, op de lineaire obligaties uitgedrukt in Belgische franken en waarvan de residuele looptijd gelijk is aan drie jaar;

D) Het gemiddelde der rendementspercentages van toepassing, op de secundaire markt, op de lineaire obligaties uitgedrukt in Belgische franken en waarvan de residuele looptijd gelijk is aan vier jaar;

E) Het gemiddelde der rendementspercentages van toepassing, op de secundaire markt, op de lineaire obligaties uitgedrukt in Belgische franken en waarvan de residuele looptijd gelijk is aan vijf jaar;

Index A is gelijk aan het gemiddelde der dagelijkse rendementspercentages opgetekend gedurende de maand die eindigt op de vijftiende dag van de kalendermaand bedoeld in artikel 9, § 1, 4° van de wet.

De indexen B, C, D en E zijn ieder gelijk aan het gemiddelde van de dagelijkse rendementspercentages opgetekend gedurende de twee maanden die eindigen op de vijftiende dag van de kalendermaand bedoeld in artikel 9, § 1, 4° van de wet. Indien de optekening van een dagelijks rendementspercentage ontbreekt, wordt het ontbrekend gegeven bekomen door interpolatie tussen de nevenliggende optekeningen van bedoelde dag.

Deze gemiddelden worden door de Nationale Bank van België medegedeeld aan de Controledienst.

Art. 3. - Voor kredieten toegestaan in een andere munt dan de Belgische of Luxemburgse frank dient de kredietgever contractueel een index vast te leggen die moet voldoen aan de volgende criteria :

a) zijn vaststelling mag niet afhangen van de kredietgever;

b) zijn evolutie moet zonder tussenkomst van de kredietgever kunnen gekend zijn door de kredietnemer;

c) hij moet representatief zijn voor de evolutie van de rentevoeten op de kapitaal- en geldmarkten van de betrokken munt.

Art. 4. - Door toedoen van de Controledienst wordt de in artikel 2 bedoelde lijst van referte-indexen maandelijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, op de laatste werkdag van de kalendermaand waarop de lijst betrekking heeft, en voor de eerste keer op 28 november 1992.

Art. 5. - De referte-index die slaat op de oorspronkelijke rentevoet bedoeld in artikel 9, § 6 van de wet, is deze van de tweede kalendermaand die de datum van het in artikel 14 van de wet bedoelde aanbod voorafgaat.

Art. 6. - Onverminderd het bepaalde in artikel 4 heeft dit besluit uitwerking met ingang van 1 januari 1993.

Art. 7. - Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

VI. ALGEMEEN

A. INLEIDING

Nummer 36/6

Art. 36, WIB 92, handelt over de anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard en geldt in principe voor alle personen die een beroepswerkzaamheid uitoefenen.

Nummer 36/7

Wegens het feit dat voordelen van alle aard worden geacht een beroepsprestatie te vergoeden, worden zij steeds als eigenlijke beroepsinkomsten van de verkrijger beschouwd, ingevolge :

- art. 25, 2°, WIB 92 wat de ondernemers (exploitanten van nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen) betreft;

- art. 27, tweede lid, 2°, WIB 92, wat de beoefenaars van vrije beroepen enz. betreft;

- art. 31, tweede lid, 2°, WIB 92, wat de werknemers betreft;

- art. 32, tweede lid, 2°, WIB 92, wat de bedrijfsleiders betreft.

Wanneer het voordeel toegekend is ingevolge een beroepsband tussen de schuldenaar en de verkrijger en de inkomsten van deze laatste bedoeld zijn in art. 23, § 1, 1°, 2° of 4°, WIB 92, moet a priori worden besloten dat het voordeel als een beroepsinkomen van de verkrijger te belasten is. In elk geval kan de werkgever of de vennootschap die het voordeel heeft verleend niet zelf kiezen voor de toepassing van een bepaald belastingstelsel, namelijk het belasten van de voordelen als beroepsinkomsten (toepassing van art. 26, WIB 92) of als diverse inkomsten (toepassing van art. 90, WIB 92), daar de wet zelf de omstandigheden vastlegt waarin de voormelde bepalingen respectievelijk van toepassing zijn.

De bepalingen van art. 26, WIB 92, kunnen van toepassing zijn wanneer het bedrag van de abnormale of goedgunstige voordelen niet als beroepsinkomsten kan worden belast bij de verkrijger(s), wat het geval is wanneer de voordelen worden verkregen door bijvoorbeeld stille vennoten, gewezen vennoten, gewezen personeelsleden enz. (cf. PV nr 948, 8.3.1994, Volksv. Ghesquière, Bull. 740, blz. 1618).

B. REGELS

Nummer 36/8

Art. 36, eerste lid, WIB 92, stelt duidelijk dat anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.

Nummer 36/9

Het voordeel moet dus in principe worden vastgesteld in verhouding tot de waarde die het heeft bij de begunstigde.

In de regel is de oplossing derhalve te vinden in het antwoord op de vraag : "welk is het bedrag dat de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te verkrijgen ?".

Nummer 36/10

Bij de beoordeling van de waarde van het voordeel is de kostprijs voor de verstrekker in principe van ondergeschikt belang. In sommige gevallen zal er trouwens geen gewag kunnen gemaakt worden van een werkelijke kostprijs, doch hoogstens van een zekere winstderving.

Dit alles sluit evenwel niet uit dat de waarde van het voordeel bij de verkrijger en de hoogte van de beroepskosten (of winstderving) van de verstrekker van het voordeel soms gelijkwaardig zullen zijn (Kamer, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 323/47, blz. 17).

Nummer 36/11

Wanneer aldus de werkgever kosteloos - of tegen een verminderde prijs - koopwaren (duurzame of verbruiksgoederen) verstrekt aan zijn personeelsleden, is er een belastbaar voordeel dat in principe gelijk is aan de normale verkoopprijs ervan in de kleinhandel, in voorkomend geval verminderd met de door de werknemer betaalde prijs.

In de praktijk mag het te belasten voordeel worden verminderd tot de door de werkgever gedragen kost- of aanschaffingsprijs (in voorkomend geval verminderd met de door de werknemer betaalde prijs), wanneer de werkgever aan zijn personeelsleden kosteloos - of tegen een prijs die lager is dan de door hem gedragen kost- of aanschaffingsprijs - bepaalde gebruiksvoorwerpen verstrekt die worden vervaardigd in of verhandeld door de onderneming, voor zover het gaat om goederen voor dagelijks gebruik of om duurzame gebruiksvoorwerpen van een betrekkelijk geringe waarde (b.v. een radio, een TV, een wagen van een courant type, enz.) die dienen voor de louter persoonlijke behoeften van de werknemers en, wat duurzame gebruiksvoorwerpen betreft, de verstrekking zich niet te dikwijls herhaalt gelet op de normale gebruiksduur van die voorwerpen.

Er wordt opgemerkt dat wanneer de door de werknemer betaalde prijs van de bedoelde gebruiksvoorwerpen gelijk is aan of hoger is dan de kostprijs in hoofde van de werkgever, het uit de verstrekking voortvloeiende voordeel vrijgesteld is als sociaal voordeel (zie ook commentaar op art. 38, WIB 92).

Voorbeelden

1° Een werkgever (autoconstructeur) verstrekt om de 5 jaar aan een bediende een in de onderneming vervaardigde wagen van een courant type (kostprijs 700.000 F; normale verkoopprijs: 800.000F).

Het belastbare voordeel van alle aard bedraagt :

- bij kosteloze verstrekking : 700.000 F

- bij aankoop tegen 200.000 F : 700.000 - 200.000 = 500.000 F

- bij aankoop tegen 700.000 F : 0 F (sociaal voordeel)

2° Wanneer de bediende een sportwagen zou krijgen met een normale verkoopprijs van 1.500.000 F, wordt het belastbare voordeel als volgt bepaald:

- bij kosteloze verstrekking: 1.500.000 F

- bij aankoop tegen 1.000.000 F : 1.500.000 - 1.000.000 = 500.000 F

Nummer 36/12

Wanneer een werknemer in opdracht van zijn werkgever verplicht deelneemt aan een eetmaal, een zakenreis, enz. dan kan er slechts sprake zijn van een voordeel, wanneer de eerstgenoemde hierdoor in staat wordt gesteld een persoonlijke besparing te doen; in dergelijke gevallen moet het voordeel dan ook op basis van deze besparing worden geraamd.

Zo ook wanneer een bediende de beschikking heeft over een wagen van de firma voor zijn privé-verplaatsingen moet het er uit voortvloeiend voordeel geraamd worden en toegevoegd worden aan zijn belastbare bezoldigingen.

Nummer 36/13

Wanneer een onderneming (natuurlijke persoon of rechtspersoon) een aankoopoptie van een wagen licht in het kader van een leasingcontract en die wagen voor hetzelfde bedrag als de door haar betaalde optieprijs doorverkoopt aan een bedrijfsleider of een werknemer (of aan de echtgenoot of een verwant van een bedrijfsleider of van een werknemer) is het aldus verkregen voordeel belastbaar:

- als bezoldiging bedoeld in art. 30, WIB 92, indien het voordeel is toegekend uit hoofde of naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid van de bedrijfsleider of de werknemer;

- als een in art. 26, WIB 92, bedoeld abnormaal of goedgunstig voordeel op naam van de onderneming in de andere gevallen (zie ook 26/18.1).

Het feit dat de verkrijger van het voordeel een andere persoon is dan een bedrijfsleider of een werknemer, betekent echter niet automatisch dat het voordeel niet als bezoldiging van die laatste kan worden belast; in dezelfde gedachtegang zal het voordeel bij hem niet worden belast als bezoldiging wanneer de bedrijfsleider of de werknemer kan bewijzen dat hij het voordeel niet heeft verkregen uit hoofde of naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid.

De waarde van het voordeel bij de uiteindelijke verkrijger is gelijk aan de normale waarde van de wagen, verminderd met de door hem betaalde prijs.

C. BIJZONDERHEDEN INZAKE DE OVERDRACHT OF DE UITGIFTE DOOR EEN VENNOOTSCHAP VAN HAAR EIGEN AANDELEN TEGEN VERMINDERDE PRIJS

Nummer 36/14

Wanneer een vennootschap een aantal van haar eigen aandelen of een aantal aandelen van de vennootschap waarvan zij geacht wordt een dochter- of kleindochteronderneming te zijn in de zin van art. 1, KB 14.10.1991 tot bepaling van de begrippen moedervennootschap en dochtervennootschap voor de toepassing van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen (V 2140, Bull. 711), tegen verminderde prijs aan haar werknemers of bedrijfsleiders overdraagt, ontstaat bij de verkrijger in het jaar van de verkrijging van die aandelen een belastbaar voordeel dat als een bezoldiging in de zin van de art. 31, tweede lid, 2° of 32, tweede lid, 2°, WIB 92 moet worden aangemerkt.

Nummer 36/15

Het bepaalde in 36/14 is mutatis mutandis van toepassing wanneer de aandelen van de vennootschap aan haar werknemers of bedrijfsleiders worden overgedragen door de aandeelhouder van die vennootschap of door de aandeelhouder van de moedervennootschap van die vennootschap.

Nummer 36/16

Om de waarde van dat voordeel te bepalen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee mogelijkheden:

Eerste mogelijkheid: de aandelen zijn noch op een Belgische, noch op een buitenlandse beurs genoteerd.

In dit geval is de waarde van het voordeel gelijk aan het verschil tussen de intrinsieke waarde (berekend op basis van het netto-actief) van de verkregen aandelen en de werkelijk door de verkrijger betaalde prijs.

Tweede mogelijkheid: de aandelen zijn op een Belgische of op een buitenlandse beurs genoteerd.

De waarde van het voordeel is gelijk aan het verschil tussen de beurswaarde van de verkregen aandelen en de werkelijk door de verkrijger betaalde prijs.

In de volgende gevallen is de waarde van het voordeel evenwel gelijk aan het verschil tussen 100/120 van de beurswaarde van de verkregen aandelen en de werkelijk door de verkrijger betaalde prijs :

- wanneer de vennootschap haar eigen aandelen inkoopt en ze zodanig massaal overdraagt, dat op die aandelen een koersval op de beurs kan worden verwacht;

- wanneer de effecten - andere dan de in 36/17 bedoelde aandelen - met de toestemming van de betrokken partijen bij de verkrijgers gedurende ten minste twee jaar "onbeschikbaar" zijn gemaakt.

Nummer 36/17

Wanneer het evenwel aandelen betreft die in het kader van de bepalingen van art. 52septies van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, zoals ingevoegd door de W 18.7.1991 (BS 26.7.1991, V 2163, Bull. 715) ter gelegenheid van een kapitaalverhoging zijn uitgegeven en geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor het geheel van de personeelsleden van de vennootschap of voor het geheel van de personeelsleden van haar dochtervennootschappen en alle terzake gestelde voorwaarden zijn vervuld, moet er geen enkel belastbaar voordeel ten name van de werknemers in aanmerking worden genomen.

Voor buitenlandse vennootschappen die niet onder de bepalingen van voormeld art. 52septies vallen, wordt echter aanvaard dat het voordeel evenmin belastbaar is, mits wordt aangetoond dat de bedoelde kapitaalverhoging wordt doorgevoerd en het voordeel wordt verleend onder identiek dezelfde voorwaarden als opgesomd in art. 52septies (PV nr 1623, 19.1.1999, Volksv. Vermeulen, Bull. 799, blz. 3936).

Nummer 36/18

De belangrijkste voormelde voorwaarden kunnen als volgt worden samengevat :

- de vermindering die aan de personeelsleden wordt toegekend, mag maximaal 20 % van de normale uitgifteprijs bedragen;

- de vennootschap moet in de loop van de laatste drie boekjaren ten minste twee dividenden hebben uitgekeerd;

- het mag niet gaan om aandelen zonder stemrecht;

- het maximumbedrag van een dergelijke kapitaalverhoging die tijdens het lopend boekjaar en de vier voorgaande boekjaren heeft plaatsgehad, mag niet meer bedragen dan 20 % van het maatschappelijk kapitaal, rekening gehouden met de voorgenomen kapitaalverhoging;

- de aandelen moeten op naam zijn gesteld en kunnen niet worden overgedragen gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de inschrijving, behalve in geval van afdanking of pensionering van het personeelslid, overlijden of invaliditeit van de begunstigde of van zijn echtgenoot.

VII. VERMINDERING VAN DE BEROEPSKOSTEN

Nummer 36/19

Wanneer het voordeel geheel of gedeeltelijk een vermindering van de beroepskosten van de begunstigde tot gevolg heeft, moet het bedrag van dat voordeel integraal aan het bruto-inkomen worden toegevoegd. In de mate dat het voordeel evenwel betrekking heeft op uitgaven die, waren ze door de genieter van het voordeel zelf gedaan, de aard van beroepskosten zouden gehad hebben, mag het ermede overeenstemmende bedrag onder de beroepskosten van de genieter worden opgenomen.

Nummer 36/20

Wanneer een handelaar als publicitair of ander geschenk een duurzaam gebruiksgoed ontvangt van zijn leverancier (b.v. installatie van terrasmeubilair of een toog, al dan niet voorzien van reclame), moet de waarde van de investering bij de winst van het jaar van verkrijging worden gevoegd en mag alleen een normale afschrijving (tijdens het jaar van kosteloze verkrijging en tijdens de volgende jaren) in mindering worden gebracht.

Nummer 36/21

...

Nummer 36/22

...

Nummer 36/23

...

Nummer 36/24

...

Nummer 36/25

...

Nummer 36/26

...

Nummer 36/27

...

Nummer 36/28

...

Nummer 36/29

...

VIII. FORFAITAIRE RAMINGEN

A. ALGEMEEN

Nummer 36/30

Art. 36, tweede lid, WIB 92, verleent aan de Koning de macht regels vast te leggen om in de gevallen die Hij bepaalt de waarde van de voordelen van alle aard forfaitair te ramen; die regels zijn opgenomen in art. 18, KB/WIB 92.

De juiste raming van de in art. 18, KB/WIB 92, vermelde voordelen is immers een moeilijke en veelomvattende taak die niet in detail door de wet zelf kan geregeld worden.

Nummer 36/31

De gekozen formule -nl. het koninklijk besluit- verstrekt enerzijds aan de belastingplichtigen voldoende waarborgen voor gelijkberechtiging en maakt anderzijds een vlotte aanpassing van de reglementering aan de snel evoluerende gebruiken en pogingen tot belastingevasie mogelijk (Kamer, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 323/47, blz. 17).

Nummer 36/32

Het toepassingsgebied van art. 18, KB/WIB 92, is beperkt tot de erin vermelde voordelen van alle aard. Art. 18, § 1, KB/WIB 92, bepaalt immers dat de anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard en vermeld in de §§ 2 en 3, forfaitair worden geraamd volgens de in die paragrafen vermelde regels:

- art. 18, § 2, KB/WIB 92, stelt dat voor de voordelen waarvan de waarde wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering, de fiscaal in aanmerking te nemen waarde gelijk is aan de door die reglementering vastgestelde waarde;

- art. 18, § 3, KB/WIB 92, bevat regels die, bij gebrek aan een sociale of economische reglementering, moeten worden toegepast voor de bepaling - of forfaitaire wijze - van de in aanmerking te nemen fiscale waarde van de hierna vermelde voordelen :

1° renteloze leningen of leningen tegen verminderde rentevoet;

2° kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen;

3° kosteloze beschikking over één enkele kamer;

4° kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming;

5° kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, hoveniers, chauffeurs enz.;

6° voordelen verkregen door huispersoneel;

7° kosteloze verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf;

8° kosteloze verstrekking van sociale maaltijden;

9° persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig.

Nummer 36/33

Uit 36/32 kunnen de volgende gevolgtrekkingen worden gemaakt:

art. 18, KB/WIB 92, kan niet worden aangewend om forfaitair de waarde vast te stellen van voordelen waarvan het bedrag (in geld uitgedrukt) sterk kan schommelen van geval tot geval; hier is het de taak van de aanslagambtenaar een redelijke raming te doen rekening houdend met de algemene economie van de wet en met de feitelijke aspecten van de zaak;

2° de in art. 18, § 3, KB/WIB 92, vermelde regels voor de forfaitaire vaststelling van de waarde van de in die paragraaf opgesomde voordelen (zie 36/32, tweede gedachtestreep), mogen slechts worden toegepast bij gebrek aan een sociale of economische reglementering; wanneer een sociale of economische reglementering regels vaststelt voor het bepalen van de waarde van een toegekend voordeel, is het fiscaal bijgevolg deze laatste waarde die in aanmerking moet worden genomen en niet de waarde die zou worden bepaald overeenkomstig de in art. 18, § 3, KB/WIB 92, vermelde regels (zie ook 36/36).

B. VOORDELEN WAARVAN DE WAARDE WORDT VASTGESTELD DOOR EEN SOCIALE OF ECONOMISCHE REGLEMENTERING

1. Principes

Nummer 36/34

Wanneer de waarde van een voordeel wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering, dan is de in aanmerking te nemen waarde gelijk aan de door die reglementering vastgestelde waarde.

Aan de begrippen "sociale of economische reglementering" moet een ruime interpretatie worden gegeven.

Nummer 36/35

Wanneer een sociale of economische reglementering bestaat, moet de in 36/34 vermelde regel worden toegepast en mag de belastingplichtige voor de vaststelling van de in aanmerking te nemen waarde er, in voorkomend geval, niet voor kiezen om het belastbare voordeel te bepalen overeenkomstig art. 18, § 3, KB/WIB 92 (zie ook 36/33, 2°). Het is slechts bij ontstentenis van een sociale of economische reglementering dat de waarde van het voordeel forfaitair mag worden geraamd overeenkomstig de in art. 18, § 3, KB/WIB 92, vastgelegde regels.

2. Voorbeelden

a) Gratis huisvesting voor sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel (rijkswachters, militairen, onderwijzend personeel enz.)

Nummer 36/36

Tot een in 36/34 bedoelde reglementering behoren onder meer de bepalingen van art. 2, KB 30.11.1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel (rijkswachters, beroepsmilitairen, onderwijzend personeel enz.) [Zie Cod. Pers.DI 322.35].

Volgens die bepalingen moet de waarde van de huisvesting waarvan het bestuur het vrij gebruik aan de personeelsleden verleent ten einde hun in staat te stellen hun taak gemakkelijker te vervullen, worden vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de huisvesting, eventueel verhoogd met de waarde van "vuur" en licht, maar die waarde mag niet hoger zijn dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde wat betreft de vrije inwoning en 12,5 % van dit bedrag voor vrije inwoning, "vuur" en licht.

b) Gratis huisvesting van de conciërges van de ministeries

Nummer 36/37

Op grond van de bepalingen van art. 1, KB 29.4.1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren (BS 19.5.1965), zoals gewijzigd door KB 28.2.1979 (BS 27.3.1979), moet de waarde van de door de huisbewaarders van de Staat genoten huisvesting voor de berekening van de verschillende pensioen- of RSZ-bijdragen worden vastgesteld op 12,5 % van het gemiddelde tussen het minimum- en het maximumbedrag van de weddeschaal die aan de staatsambten met de graad van bode-kamerbewaarder is toegekend [Voor de conciërges die ten laatste op 31.12.1975 in dienst waren, blijft, bij overgangsmaatregel, de in aanmerking te nemen weddeschaal die welke aan de graad van bode-kamerbewaarder verbonden was vóór 1.1.1976 (cf. art. 3bis, KB 29.4.1965, zoals ingevoegd door art. 2, KB28.2.1979).]. Deze waarde volgt de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de kleinhandelsprijzen van het Rijk, overeenkomstig de regels bepaald in de W 1.3.1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld (art. 2, tweede lid, KB 29.4.1965, zoals gewijzigd door art. 1, KB28.2.1979) [Zie terzake Cod.Pers. DI 321.02 en DI 322.35.]

De aldus geïndexeerde waarde moet als belastbaar voordeel van die conciërges in aanmerking worden genomen.

C. ANDERE VOORDELEN

1. Voorafgaande opmerkingen

a) Toepassingsgebied

Nummer 36/38

De in art. 18, § 3, KB/WIB 92 bepaalde forfaitaire raming is van toepassing op de voordelen die worden toegestaan door een werkgever aan zijn personeelsleden (werknemers als bedoeld in art. 31, WIB 92) en door een vennootschap aan haar bedrijfsleiders (personen bedoeld in art. 32, WIB 92).

b) BTW

Nummer 36/39

De bij KB bepaalde waarde van de voordelen moet niet meer worden vermeerderd met het bedrag van de BTW die, in voorkomend geval, op die voordelen verschuldigd is door de verstrekker (PV nr. 5, 6.3.1981, Sen. Capoen, Bull. 596, blz. 1270).

In de uitzonderlijke gevallen waarin de onderneming de op de voordelen van alle aard betrekking hebbende BTW ten laste legt van de rechthebbende, wordt het in aanmerking genomen bedrag van de voordelen bepaald exclusief BTW, zodat het dit bedrag is dat de maatstaf van heffing voor de BTW vormt (PV nr. 104, 12.1.1984, Sen. Dalem, Bull. 629, blz. 1467).

2. Renteloze lening of lening tegen verminderde rentevoet

a) Principes

Nummer 36/40

Als grondregel geldt dat het belastbare voordeel wordt berekend op basis van het verschil tussen, enerzijds, de referentierentevoet die bij KB is vastgesteld per type van lening [ In principe wordt de referentierentevoet vastgesteld per jaar waarin de leningovereenkomst is gesloten; voor vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen met een veranderlijke rentevoet wordt de referentierentevoet evenwel vastgesteld op een bepaalde referte-index die maandelijks wordt bekendgemaakt (zie 36/57 e.v.).] en, anderzijds, de aan de ontlener aangerekende rentevoet, zonder rekening te houden met de eventuele renteverlaging wegens kinderlast.

De eerste term van het verschil wordt gevormd door de referentierentevoet die is vastgesteld in art. 18, § 3, 1, KB/WIB 92, rekening houdende met het type van lening.

De tweede term van het verschil is de werkelijk betaalde rente, in voorkomend geval verhoogd met de renteverlaging die bekomen is wegens kinderlast.

b) Hypothecaire leningen

Overzicht

Nummer 36/41

Met het oog op een rationele voorstelling van de te behandelen stof worden de referentierentevoeten die met betrekking tot hypothecaire leningen in aanmerking moeten worden genomen in de onderstaande volgorde besproken.

Tijdstip waarop de hypothecaire leningen worden toegestaan

In aanmerking te nemen referentierentevoet

Verwijzing naar commentaar

1° Vóór 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen :

36/42 tot 56

- Algemene regel :

Referentierentevoet van het jaar waarin de leningovereenkomst is gesloten - deze referentierentevoeten zijn opgenomen in de tabel bij art. 18, § 3, 1, b, eerste lid, KB/WIB 92

36/42 tot 48

- Uitzonderingen, met name voor :

1. in 1980 tot 1985 toegestane leningen :

2. renteloze leningen of leningen tegen verminderde rentevoet door een werkgever vóór 1.6.1984 aan leden van zijn personeel toegestaan :

In vergelijking met de eerste gedachtestreep hierboven : gunstigere vaststelling van de

referentierentevoet en/of van de berekening van de uit die leningen voortvloeiende belastbare voordelen van alle aard

36/49 tot 56

2° Vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen :

36/57 tot 73

- Leningen waarin overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen

- Oorspronkelijke referentierentevoet : referte-index die is vermeld in de leningovereenkomst; dit is de referte-index van de tweede kalendermaand die voorafgaat aan het tijdstip waarop het schriftelijke aanbod tot leningovereenkomst aan de kredietnemer is bezorgd

- Referentierentevoet na wijziging van de oorspronkelijke rentevoet : referte-index van de tweede kalendermaand die voorafgaat aan het tijdstip waarop de rentevoet volgens de bepalingen van de lening- overeenkomst zal worden gewijzigd

36/57 tot 72

- Andere dan de in 2°, eerste gedachtestreep hierboven bedoelde leningen

Idem als in 1°, eerste gedachtestreep hierboven

36/73

Algemene regel inzake het vaststellen van de referentierentevoet

Vóór 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen

Nummer 36/42

Wat de vóór 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen betreft, is de toepasselijke referentierentevoet in de regel (zie evenwel 36/49 tot 56 voor de uitzonderingen) die van het jaar waarin de leningovereenkomst is gesloten (zie tabel opgenomen in 36/Bijlage/1).

[Wat die vóór 1.1.1995 gesloten hypothecaire leningen betreft, blijft die referentierentevoet van toepassing gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst, ook wanneer daarin is bepaald dat de contractuele rentevoet bijvoorbeeld vijfjaarlijks zal worden aangepast aan de marktrente (PV nr 940, 1.3.1994, Volksv. Dewael, Bull. 740, blz. 1610 - zie evenwel 36/43 en 44), en dit in tegenstelling tot de vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen waarin overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen (zie 36/58 e.v.).]

[Deze algemene regel blijft ook van toepassing op de vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen waarin niet in een veranderlijke rentevoet overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet is voorzien (zie ook 36/73).]

Als jaar waarin de lening is gesloten moet het jaar waarin de authentieke akte voor de notaris is verleden, in aanmerking worden genomen.

Voor de leningen die vanaf 1.6.1984 toegestaan zijn, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de leningen waarvan de terugbetaling door een gemengde levensverzekering gewaarborgd is en de andere leningen.

Om het belastbare voordeel vast te stellen moet het rentevoordeel, d.w.z. het verschil tussen de referentierentevoet en de toegepaste rentevoet (zonder rekening te houden met de eventuele vermindering wegens kinderlast) worden toegepast op het nog verschuldigde kapitaal.

Nummer 36/43

De referentierentevoet die is vastgesteld in functie van het jaar waarin de hypothecaire leningovereenkomst bij notariële akte is verleden, blijft in principe ongewijzigd gedurende de gehele looptijd van de lening.

In afwijking van dit principe en op voorwaarde dat een nieuwe hypothecaire lening wordt gesloten, kan voor de berekening van het voordeel van alle aard evenwel een nieuwe referentierentevoet in aanmerking worden genomen.

Nummer 36/44

Onder bepaalde voorwaarden kan een "schuldvernieuwing" als een nieuwe hypothecaire lening worden aangemerkt.

Een schuldvernieuwing door verandering van het voorwerp (art. 1271, 1°, BW) kan als een nieuwe lening worden aangemerkt, ofwel mits de oorspronkelijke lening fundamenteel wordt gewijzigd (een wijziging van de rentevoet alleen volstaat terzake niet) ofwel mits de schuldeiser en de schuldenaar de schuldvernieuwing onbetwistbaar hebben gewild en gecontracteerd.

Opdat in geval van schuldvernieuwing de nieuwe schuld een hypothecair karakter zou hebben, is bovendien vereist:

- ofwel dat er een nieuwe hypotheek wordt gevestigd door middel van een nieuwe notariële akte en een nieuwe inschrijving op het hypotheekkantoor;

- ofwel dat de partijen overeenkomstig art. 1278, BW, uitdrukkelijk bedingen dat de hypotheek verbonden aan de oorspronkelijke lening op de nieuwe lening wordt overgebracht.

In die laatste eventualiteit moet de schuldvernieuwing bijgevolg niet het voorwerp zijn van een authentieke akte om te kunnen spreken van een hypothecaire lening.

Voor de toepassing van een nieuwe referentierentevoet kan derhalve als jaar waarin de lening is gesloten, het jaar van schuldvernieuwing, in voorkomend geval met een onderhandse akte, in aanmerking worden genomen.

Een zogeheten commerciële rentevoet kan evenwel in geen geval in aanmerking worden genomen in de plaats van de oorspronkelijk vastgestelde referentierentevoet (PV nr 851, 16.4.1997, Volksv. Smets, Bull. 780, blz. 534).

Tijdstip waarop het voordeel is verkregen

Nummer 36/45

Indien het geleende kapitaal periodiek wordt afgelost met een vast of variabel bedrag, wordt de ontlener geacht bij elke aflossing een voordeel te hebben verkregen dat wordt berekend op het vóór de aflossing nog terug te betalen kapitaal.

Indien het een lening tegen verminderde rentevoet betreft en het kapitaal ineens wordt terugbetaald op het einde van de looptijd van de lening, wordt de ontlener geacht het voordeel te hebben verkregen bij elke rentevervaldag. Het voordeel wordt berekend op het aanvangsbedrag van de lening.

Indien de lening daarentegen renteloos is toegestaan, en het kapitaal ineens wordt terugbetaald op het einde van de looptijd van de lening, wordt de ontlener geacht het voordeel te hebben verkregen bij het einde van elke kalendermaand. Het voordeel wordt berekend op het aanvangsbedrag van de lening.

Voorbeeld

Nummer 36/46

Om zijn woning te verbouwen heeft een werknemer bij zijn werkgever op 1.6.1991 een renteloze lening aangegaan, gewaarborgd door een hypotheek; de terugbetaling is niet gewaarborgd door een gemengde levensverzekering.

Bedrag van de lening : 1.200.000 F; looptijd 10 jaar.

Aflossing : 10.000 F per maand vanaf 1.7.1991.

Berekening van het voor het aj. 1997 belastbare voordeel :

- referentierentevoet : 10,25 % (zie tabel in 36/Bijlage/1);

- rentevoordeel : 10,25 % - 0 % = 10,25%.

Datum aflossing

Vóór de aflossing nog verschuldigd kapitaal

Belastbaar voordeel

1/ 1

660.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.638 F

1/ 2

650.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.552 F

1/ 3

640.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.467 F

1/ 4

630.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.381 F

1/ 5

620.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.296 F

1/ 6

610.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.210 F

1/ 7

600.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.125 F

1/ 8

590.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 5.040 F

1/ 9

580.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 4.954 F

1/10

570.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 4.869 F

1/11

560.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 4.783 F

1/12

550.000 F

x 10,25 % x 1/12 = 4.698 F

Totaal :

62.013 F

NB: Het voordeel dat verband houdt met het tijdperk lopende van 2.12.1996 tot 1.1.1997 moet worden geacht op laatstgenoemde datum te zijn verkregen en is bijgevolg belastbaar voor het aj. 1998.

Praktische berekeningswijze voor goedkope leningen

Nummer 36/47

Indien een lening tegen verminderde rentevoet (dus niet kosteloos) is toegestaan, kan het belastbare voordeel op een eenvoudiger wijze worden berekend.

Het volstaat het bedrag van de tijdens een jaar betaalde interest te vermenigvuldigen met een voordeelcoëfficiënt die aan de hand van de volgende formule wordt bepaald :

voordeelcoëfficiënt = referentierentevoet (1) - normale rentevoet (2)

toegepaste rentevoet (3)

(1) referentierentevoet : af te lezen in de tabel in 36/Bijlage/1;

(2) normale rentevoet : het vastgestelde percentage, vóór de eventuele renteverlaging voor kinderlast;

(3) toegepaste rentevoet : de werkelijk toegepaste rentevoet (dus na de eventuele renteverlaging voor kinderlast).

De voordeelcoëfficiënt wordt berekend op drie cijfers na de komma (tienduizendsten, enz., worden zonder meer weggelaten).

Voorbeeld

Nummer 36/48

Met het oog op de aankoop van een woning gaat een werknemer op 1.4.1991 bij zijn werkgever een hypothecaire lening aan van 3.000.000 F; de terugbetaling is gewaarborgd door een gemengde levensverzekering.

Het kapitaal wordt trimestrieel met 37.500 F afgelost.

De looptijd van de lening bedraagt 20 jaar; de normale rentevoet bedraagt 6 % maar de werknemer in kwestie krijgt een renteverlaging van 1 % wegens kinderlast. De rente wordt per trimester betaald.

Op 1.1.1996 betaalt de betrokkene een aflossing van 66.563 F, waarvan 37.500 F kapitaal en 29.063 F interest (2.325.000 F x 5 % x 1/4).

Op 1.4.1996 betaalt hij een aflossing van 66.094 F, waarvan 37.500 F kapitaal en 28.594 F interest (2.287.500 F x 5 % x 1/4).

Op 1.7.1996 betaalt hij een aflossing van 65.625 F waarvan 37.500 F kapitaal en 28.125 F interest (2.250.000 F x 5 % x 1/4).

Op 1.10.1996 betaalt hij een aflossing van 65.156 F waarvan 37.500 F kapitaal en 27.656 F interest (2.212.500 F x 5 % x 1/4).

Berekening van het voor het aj. 1997 belastbare voordeel :

  • voordeelcoëfficiënt :

- referentierentevoet (jaar 1991) : 10,25 %;

- normale rentevoet : 6 %

- toegepaste rentevoet : 5 % (6 % - 1 %).

- coëfficiënt : 10,25 – 6 = 0,85

5

  • bedrag van het voordeel :

- in 1996 betaalde interest : 29.063 F + 28.594 F + 28.125 F + 27.656 F = 113.438 F.

- belastbaar : 113.438 F x 0,85 = 96.422 F.

Afwijkingen van de in 36/42 bepaald regel inzake het vaststellen van de referentierentevoet

1° Overzicht

Nummer 36/49

De voor de berekening van het voordeel in aanmerking te nemen referentierentevoet moet worden vastgesteld overeenkomstig andere regels dan die welke in 36/42 zijn uiteengezet wat betreft :

- in 1980, 1981, 1982 en 1983 en in 1984 tot 31.5.1984 toegestane hypothecaire leningen;

- vanaf 1.6.1984 tot 31.12.1985 toegestane hypothecaire leningen.

Die "aangepaste" referentierentevoeten zijn van toepassing om het bedrag te berekenen van het voordeel dat - voor de jaren 1986 en volgende - voortvloeit uit tussen 1.1.1980 en 31.12.1985 toegestane hypothecaire leningen. Die aanpassing is het gevolg van de evolutie op de kapitaalmarkt in de loop van het jaar 1986 die de meeste financiële instellingen ertoe geleid heeft de rentevoeten van de vroeger toegestane hypothecaire leningen te verminderen.

2° Vanaf 1.1.1980 tot 31.5.1984 toegestane hypothecaire leningen

Nummer 36/50

In afwijking van 36/42 is de in aanmerking te nemen referentierentevoet vastgesteld op 9 % m.b.t. de van 1.1.1980 tot 31.5.1984 toegestane hypothecaire leningen (cf. art. 18, § 3, 1, b, tweede lid, 1°, KB/WIB 92) .

3° Vanaf 1.6.1984 tot 31.12.1985 toegestane hypothecaire leningen

Nummer 36/51

In afwijking van 36/42 is de in aanmerking te nemen referentierentevoet m.b.t. vanaf 1.6.1984 tot 31.12.1985 toegestane hypothecaire leningen vastgesteld op (art. 18, § 3, 1, b, tweede lid, 2°, KB/WIB 92) :

- 8 % wanneer de terugbetaling ervan gewaarborgd is door een gemengde levensverzekering;

- 9 % in de andere gevallen.

4° Renteloze leningen of leningen tegen verminderde rentevoet door een werkgever vóór 1.6.1984 aan leden van zijn personeel toegestaan

Nummer 36/52

Tot en met aj. 1984 was het voordeel dat een werknemer verkreeg omdat zijn werkgever hem, in uitvoering van sociale bepalingen die op gans het personeel van toepassing waren, een hypothecaire lening verstrekte - tegen gunstvoorwaarden - voor het bouwen, verwerven of verbouwen van een eerste woning die uitsluitend bestemd was voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en van zijn gezinsleden, vrijgesteld van belasting voor zover dat voordeel betrekking had op de eerste schijf van 3.000.000 F van de hypothecaire lening (cf. art. 41, § 2, 4°, oud WIB - zie ook 38/42 e.v.).

Nummer 36/53

Met ingang van aj. 1985 is die belastingvrijstelling afgeschaft, maar om voor de betrokken werknemers de zware gevolgen van een totale en onmiddellijke afschaffing van de vrijstelling te vermijden is een overgangsstelsel ingevoerd (cf. art. 41, § 3, W 31.7.1984).

Nummer 36/54

De thans terzake geldende bepalingen kunnen als volgt worden samengevat (voor meer details wordt verwezen naar 38/59 tot 63) :

- de belastingplichtigen die een lening hebben gesloten vanaf 1.6.1984 kunnen generlei aanspraak meer maken op belastingvrijstelling;

- voor de belastingplichtigen die vóór 1.6.1984 een leningscontract hebben gesloten, wordt de vrijstelling behouden doch slechts in de mate dat de voordelen verband houden met een aanvankelijk leningsbedrag van ten hoogste 1.500.000 F (vanaf aj. 1987).

Nummer 36/55

Vanaf aj. 1987 wordt het voordeel van alle aard m.b.t. de schijf van de hypothecaire lening die overeenstemt met het verschil tussen het bedrag van de lening en het bedrag van 1.500.000 F berekend :

- voor de leningen gesloten vóór 1.1.1980 : rekening houdende met de referentierentevoet van het jaar waarin de lening is gesloten (cf. tabel in 36/Bijlage/1);

- voor de leningen gesloten tussen 1.1.1980 en 31.5.1984 : rekening houdende met een referentierentevoet van 9 % (cf. 36/50).

Nummer 36/56

1° Op 15.2.1979, heeft een bediende een hypothecaire lening van 3.750.000 F aangegaan bij zijn werkgever om een villa te bouwen die tot woning voor zijn gezin bestemd is. De lening is toegestaan ter uitvoering van sociale maatregelen die van toepassing zijn op het gehele personeel van de onderneming en is gewaarborgd door een gemengde levensverzekering.

Het voordeel wordt voor aj. 1987 en volgende berekend als volgt :

- schijf van de lening waarvoor het voordeel is vrijgesteld : 1.500.000 F;

- schijf van de lening waarvoor het voordeel belastbaar is : 2.250.000 F;

- referentierentevoet : 8,5 % (referentierentevoet voor het jaar 1979 vastgesteld door art. 18, § 3, 1, b, eerste lid, KB/WIB 92).

2° Op 1.3.1981, heeft een bediende een hypothecaire lening van 3.600.000 F aangegaan bij zijn werkgever, om een eerste woonhuis te bouwen dat tot woning voor zijn gezin bestemd is. De lening is toegestaan ter uitvoering van sociale maatregelen die van toepassing zijn op het gehele personeel van de onderneming en is gewaarborgd door een gemengde levensverzekering.

Het voordeel wordt voor de aj. 1987 en volgende berekend als volgt :

- schijf van de lening waarvoor het voordeel is vrijgesteld : 1.500.000 F;

- schijf van de lening waarvoor het voordeel belastbaar is : 2.100.000 F;

- referentierentevoet : 9 % (referentierentevoet voor het jaar 1981 vastgesteld door art. 18, § 1, 1, b, tweede lid, 1°, KB/WIB 92).

3° Op 1.10.1984, heeft een bestuurder een lening van 3.400.000 F aangegaan bij zijn vennootschap om een woonhuis te verwerven dat tot woning voor zijn gezin bestemd is. De lening is toegekend ter uitvoering van sociale maatregelen die van toepassing zijn op het gehele personeel van de onderneming en is gewaarborgd door een gemengde levensverzekering. De rentevoet bedraagt 6 %.

Toepasselijke referentierentevoet : 8 % (referentierentevoet voor het jaar 1984 - lening aangegaan vanaf 1.6.1984 - vastgesteld door art. 18, § 3, 1, b, tweede lid, 2°, KB/WIB 92).

Inleiding

Vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen

Nummer 36/57

In overeenkomsten van hypothecaire leningen zijn steeds vaker clausules opgenomen die voorzien in de veranderlijkheid van de rentevoet. Dit werd wettelijk mogelijk gemaakt door art. 7, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet (zie 36/4).

Om rekening te houden met de situatie, is art. 18, §3, punt 1, b, tweede lid, KB/WIB 92, door art. 2, 4°, KB 6.3.1996 tot wijziging van het KB/WIB 92, aangevuld met een 3° dat inzonderheid bepaalt dat, wat de vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen betreft waarin overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet (zie 36/4) een veranderlijke rentevoet is bedongen, de in aanmerking te nemen referentierentevoet wordt vastgesteld op de referte-index die slaat op de oorspronkelijke rentevoet en die in de vestigingsakte van de lening is vermeld.

Wat de vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen betreft, moet bijgevolg een onderscheid worden gemaakt tussen :

1° de hypothecaire leningen waarin overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet (zie 36/4) een veranderlijke rentevoet is bedongen;

2° de andere hypothecaire leningen.

Hypothecaire leningen met een veranderlijke rentevoet

1° Algemeen

Nummer 36/58

Voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit de vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen waarin overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet (zie 36/4) een veranderlijke rentevoet is bedongen, gelden in feite dezelfde regels als die welke zijn uiteengezet in 36/42 tot 48 met uitzondering van het feit dat de in aanmerking te nemen referentierentevoet op een andere wijze wordt vastgesteld.

Voor die leningen wordt de in aanmerking te nemen referentierentevoet vastgesteld op de referte-index die in de vestigingsakte van de lening is vermeld.

2° Referte-index

Nummer 36/59

Art. 9, § 1, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet (zie 36/4) bepaalt inzonderheid :

- dat de verandering van de rentevoet moet gebonden zijn aan de schommelingen van een referte-index die moet worden gekozen uit een reeks referte-indexen waarvan de lijst en de berekeningswijze worden bepaald bij KB;

- dat de referte-index die in aanmerking moet worden genomen die van de tweede kalendermaand is die de datum, bepaald voor de verandering van de rentevoet, voorafgaat.

Nummer 36/60

De referte-indexen zijn vastgesteld bij art. 2, KB 11.1.1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten (BS 9.2.1993) (zie 36/5), dat bepaalt dat voor de in Belgische of Luxemburgse frank toegekende kredieten, moet worden gekozen uit de volgende lijst van referte-indexen :

- de index A die het gemiddelde der rendementspercentages weergeeft dat, op de secundaire markt, van toepassing is op de schatkistcertificaten op 12 maanden, uitgedrukt in Belgische frank;

- de indexen B, C, D en E die het gemiddelde der rendementspercentages weergeven die, op de secundaire markt, van toepassing zijn op de lineaire obligaties uitgedrukt in Belgische frank en waarvan de residuele looptijd gelijk is aan respectievelijk 2, 3, 4 en 5 jaar.

De indexen A, B, C, D en E stemmen in principe overeen met een jaarlijkse, tweejaarlijkse, driejaarlijkse, vierjaarlijkse of vijfjaarlijkse veranderbare rentevoet. De index E wordt eveneens in aanmerking genomen wanneer de verandering van de rentevoet is voorzien voor periodes van meer dan 5 jaar.

Nummer 36/61

De Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) maakt de lijsten van de referte-indexen maandelijks in het Belgisch Staatsblad bekend. Die bekendmakingen vinden plaats op de laatste werkdag van de kalendermaand waarop de lijst betrekking heeft (art. 4, KB 11.1.1993 - zie 36/5).

Deze maandelijks door de CDV bekendgemaakte referte-indexen worden jaarlijks toegevoegd aan afdeling I vanbijlage I, van het KB/WIB 92 (zie 36/2).

Nummer 36/62

De maandelijkse referte-indexen voor vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen waarin een veranderlijke rentevoet is bedongen [Zie 36/65 voor de reden waarom deze tabel teruggaat tot juli 1994.] zijn vermeld in de tabel die is opgenomen als 36/Bijlage/2.

3° Oorspronkelijke referentierentevoet

Nummer 36/63

Enerzijds bepaalt art. 9, § 6, W 4.8.1992 (zie 36/4) dat de tijdstippen, voorwaarden en modaliteiten van verandering van de rentevoet evenals de referte-index die slaat op de oorspronkelijke rentevoet, moeten voorkomen in de vestigingsakte.

Nummer 36/64

Anderzijds bepaalt art. 18, § 3, punt 1, b, tweede lid, 3°, KB/WIB 92, dat de oorspronkelijke referentierentevoet gelijk is aan de referte-index die slaat op de oorspronkelijke rentevoet en die in de vestigingsakte van de lening is vermeld. In de praktijk zal de oorspronkelijke referentierentevoet dus altijd kunnen worden bepaald door eenvoudigweg het leningcontract te raadplegen.

Nummer 36/65

Er wordt echter aangestipt dat uit de samenlezing van art. 14, W 4.8.1992 (zie 36/4) en art. 5, KB 11.1.1993 (zie36/5), voortvloeit dat de referte-index die slaat op de oorspronkelijke rentevoet die is van de tweede kalendermaand die voorafgaat aan de datum van het schriftelijke aanbod dat de kredietgever aan de kandidaat-kredietnemer moet bezorgen vooraleer de kredietovereenkomst wordt ondertekend. Dat schriftelijke aanbod moet alle contractvoorwaarden bevatten en de geldigheidsduur van het aanbod vermelden; in de praktijk bedraagt deze geldigheidsduur meestal 3 maanden.

Het is om die reden dat de in 36/Bijlage/2 opgenomen tabel teruggaat tot juli 1994 niettegenstaande het feit dat de hier besproken regels slechts van toepassing zijn op de leningen die vanaf 1.1.1995 zijn gesloten.

Voorbeeld

Nummer 36/66

Indien voor een in januari 1995 gesloten hypothecaire lening met een veranderlijke rentevoet het aanbod in oktober 1994 is opgesteld, is het de referentierentevoet van augustus 1994 die in aanmerking wordt genomen. Wanneer de rentevoet driejaarlijks kan worden gewijzigd (index C), bedraagt de oorspronkelijke referentierentevoet bijgevolg 6,849.

4° Referentierentevoet na wijziging van de oorspronkelijke rentevoet

Nummer 36/67

Art. 18, § 3, punt 1, b, tweede lid, 3°, KB/WIB 92, bepaalt dat bij elke latere aanpassing van de rentevoet van de lening, de referentierentevoet gelijk is aan de referte-index die volgens de bepalingen in de vestigingsakte voor die aanpassing in aanmerking moet worden genomen.

Nummer 36/68

Art. 9, § 1, 4°, W 4.8.1992 (zie 36/4) verduidelijkt dat de referte-index die in aanmerking moet worden genomen die is van de tweede kalendermaand die de datum, bepaald voor de verandering van de rentevoet, voorafgaat.

Voorbeeld

Nummer 36/69

Indien, overeenkomstig de bepalingen van de vestigingsakte van een na 1 januari 1995 gesloten lening met veranderlijke rentevoet, de interestvoet in april van een bepaald jaar wijzigt, zal de nieuwe rentevoet die vanaf die maand in aanmerking moet worden genomen de rentevoet zijn van de maand februari van hetzelfde jaar die overeenstemt met de index A, B, C, D of E die in de akte voorkomt.

5° Praktische werkwijze voor het vaststellen van de referentierentevoet

Nummer 36/70

De oorspronkelijke referentierentevoet is de referte-index die is vermeld in het leningcontract.

In geval van twijfel kan deze worden gecontroleerd aan de hand van de in 36/Bijlage/2 opgenomen tabel: naargelang het gaat om een leningcontract waarvan de rentevoet jaarlijks, tweejaarlijks, driejaarlijks, vierjaarlijks of vijfjaarlijks kan worden aangepast moet de bedoelde referte-index immers respectievelijk overeenstemmen met index A, B, C, D of E (*) van de tweede kalendermaand die voorafgaat aan het tijdstip waarop het (verplichte) schriftelijke aanbod tot leningcontract door de kredietgever aan de kredietnemer werd bezorgd.

Na wijziging van de oorspronkelijke rentevoet is, naargelang het gaat om een leningcontract waarvan de rentevoet jaarlijks, tweejaarlijks, driejaarlijks, vierjaarlijks of vijfjaarlijks kan worden gewijzigd, de in aanmerking te nemen referte-index respectievelijk de index A, B, C, D of E (*) van de tweede kalendermaand die voorafgaat aan het tijdstip waarop de rentevoet volgens de bepalingen van het leningcontract zal worden gewijzigd.

(*) De index E wordt niet alleen in aanmerking genomen wanneer de rentevoet vijfjaarlijks wordt aangepast maar ook wanneer de verandering van de rentevoet is voorzien voor periodes van meer dan 5 jaar.

Algemeen voorbeeld

Nummer 36/71

Op 1.2.1995 wordt een contract van hypothecaire lening gesloten waarin is bepaald dat de rentevoet jaarlijks met ingang van de maand februari zal worden gewijzigd. Het schriftelijke aanbod met betrekking tot dit leningcontract werd op 15.12.1994 aan de kredietnemer bezorgd.

De oorspronkelijke referentierentevoet is de index A van de maand oktober 1994. Deze bedraagt 6,391 (zie tabel in 36/Bijlage/2) en moet worden in aanmerking genomen voor de berekening van het belastbare voordeel dat uit deze lening voortvloeit gedurende de periode van 1.2.1995 tot en met 31.1.1996.

Voor elke daaropvolgende periode van één jaar die telkens start op 1.2 moet de in aanmerking te nemen referentierentevoet worden vastgesteld op de index A van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar. Voor de periode die loopt van 1.2.1996 tot 31.1.1997 is dit bijgevolg de index A van de maand december 1995; deze bedraagt 4,076 (zie tabel in 36/Bijlage/2).

6° Berekening van het belastbare voordeel van alle aard

Nummer 36/72

Wanneer de in aanmerking te nemen referentierentevoet volgens de hierboven uiteengezette werkwijze is vastgesteld, kan het belastbare voordeel van alle aard dat voortvloeit uit vanaf 1.1.1995 toegestane hypothecaire leningen waarin overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen, worden berekend volgens de gebruikelijke regels (zie 36/42/e.v.).

Andere hypothecaire leningen

Nummer 36/73

Voor andere hypothecaire leningen die vanaf 1.1.1995 worden toegestaan en waarin niet is voorzien in een veranderlijke rentevoet overeenkomstig art. 9, W 4.8.1992 op het hypothecair krediet, blijven de in 36/42 tot 48 uiteengezette regels volledig van toepassing, zowel wat betreft de vaststelling van de in aanmerking te nemen referentierentevoet als wat betreft de berekening van het belastbare voordeel van alle aard.

De toepasselijke rentevoet (nl. de rentevoet van het jaar waarin de leningovereenkomst is gesloten) is vermeld in de tabel opgenomen in 36/Bijlage/3).

c) Niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd

Algemeen

Nummer 36/74

Onder "maandelijks lastenpercentage" wordt het percentage aan lasten (in hoofdzaak interesten) verstaan dat, volgens de techniek eigen aan de afbetalingskredieten (verkoop op afbetaling, lening op afbetaling en persoonlijke lening op afbetaling) iedere maand wordt toegepast op het aanvangsbedrag van het krediet en dit ongeacht de stand van aflossing.

Voorbeeld

Een afbetalingskrediet van 50.000 F over 24 maand geeft aanleiding tot 24 aflossingen van 2.533 F.

Elke aflossing bestaat uit 2.083 F kapitaal (50.000 F/24) en 450 F "lasten", wat overeenstemt met een maandelijks lastenpercentage van

450 x 100 = 0,90 %.

50.000

Het reële lastenpercentage drukt daarentegen de verhouding uit tussen diezelfde lasten en het krediet waarover men werkelijk heeft beschikt, krediet dat in werkelijkheid geleidelijk vermindert door de gedane terugbetalingen. Aldus wordt gesproken van een reëel jaarlijks lastenpercentage en van een reëel maandelijks lastenpercentage.

Het reële jaarlijks lastenpercentage (i) kan worden berekend met de formule :

i = p x 24 x n

n + 1

waarin :

i = reëel jaarlijks lastenpercentage;

p = maandelijks lastenpercentage;

n = terugbetalingstermijn in maanden.

Nummer 36/75

Voor niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd geldt de referentierentevoet van het jaar waarin de leningovereenkomst gesloten is en wordt die referentierentevoet vastgesteld :

- ofwel op basis van het in 36/Bijlage/4 voor het desbetreffende jaar aangegeven maandelijks lastenpercentage, waarbij voor de vanaf 1 januari 1986 gesloten leningen onderscheid wordt gemaakt tussen de leningen gesloten om de aankoop van een wagen te financieren en de andere ;

- ofwel op basis van het reële jaarlijks lastenpercentage voor het desbetreffende jaar (zie 36/74).

Nummer 36/76

De in 36/45 opgenomen regels zijn terzake eveneens van toepassing.

Nummer 36/77

Indien een afbetalingskrediet tegen verminderde rentevoet (dus niet kosteloos) is toegestaan en de gevorderde interest wordt berekend op grond van een maandelijks lastenpercentage (steeds toegepast op de totale lening), wordt het belastbare voordeel bekomen door het bedrag van de tijdens een jaar betaalde interest te vermenigvuldigen met een voordeelcoëfficiënt die aan de hand van de volgende formule wordt bepaald :

Voordeelcoëfficiënt=

bij KB bepaald maandelijks lastenpercentage (x) - normaal maandelijks lastenpercentage (xx)

toegepast maandelijks lastenpercentage (xxx)

(x) Maandelijks lastenpercentage : af te lezen in de tabel in 36/Bijlage/4;

(xx) Normaal maandelijks lastenpercentage : het percentage dat wordt gevorderd vóór de eventuele renteverlaging wegens kinderlast.

(xxx) Toegepast maandelijks lastenpercentage : het werkelijk toegepaste lastenpercentage (dus na de eventuele renteverlaging wegens kinderlast).

De voordeelcoëfficiënt wordt berekend op drie cijfers na de komma (tienduizendsten, enz., worden zonder meer weggelaten).

Nummer 36/78

1° Een werknemer gaat in maart 1996 bij zijn werkgever een persoonlijke lening aan om meubels te kopen van 200.000 F, terugbetaalbaar vanaf april 1996.

Looptijd van de lening : 9 maanden; maandelijkse aflossing : 22.622 F; toegepast maandelijks lastenpercentage : 0,20 %.

Berekening van het voor aj. 1997 belastbare voordeel :

- voordeelcoëfficiënt :

- maandelijks lastenpercentage : 0,35 % (zie tabel in 36/Bijlage/4);

- normaal maandelijks lastenpercentage (in dit geval werkelijk toegepast) : 0,20 %;

- voordeelcoëfficiënt : 0,35 - 0,20= 0,75

0,20

- bedrag van het voordeel :

- bedrag van de tijdens het jaar 1996 betaalde interest :

(22.622 F x 9) - 200.000 F = 3.598 F;

- belastbaar : 3.598 F x 0,75 = 2.699 F.

Nummer 36/79

2° Een kredietinstelling staat einde 1993 aan een van haar werknemers een lening toe van 180.000 F, terugbetaalbaar in 36 maandelijkse schijven van 5.540 F vanaf januari 1994; het normaal maandelijks lastenpercentage bedraagt 0,35 %, maar het betrokken personeelslid verkrijgt een renteverlaging van 0,05 % wegens kinderlast.

De lening werd gesloten om de aankoop van een wagen te financieren.

De terugbetalingen en aflossingen worden door de werkgever als volgt geboekt :

Betaalde sommen

Afgelost kapitaal

Betaalde interest

1994

66.480 F

(5.540 x 12)

60.000 F

(5.000 F x 12)

6.480 F

(540 F x 12)

1995

66.480 F

60.000 F

6.480 F

1996

66.480 F

60.000 F

6.480 F

Totaal

199.440 F

180.000 F

19.440 F

Berekening van het jaarlijks belastbare voordeel.

  • voordeelcoëfficiënt :

- maandelijks lastenpercentage : 0,42 % (zie tabel in 36/Bijlage/4);

- normaal maandelijks lastenpercentage = 0,35 %;

- toegepast maandelijks lastenpercentage = 0,30 %;

- voordeelcoëfficiënt : 0,42 - 0,35= 0,233

0,30

  • voor ieder van de aj. 1995, 1996 en 1997 belastbaar voordeel : 6.480 F x 0,233 = 1.510 F.

Nummer 36/80

Indien andere niet-hypothecaire leningen dan afbetalingskredieten tegen verminderde rentevoet (dus niet kosteloos) zijn toegestaan, wordt het belastbare voordeel bekomen door het bedrag van de tijdens een jaar betaalde interest te vermenigvuldigen met een voordeelcoëfficiënt die aan de hand van de volgende formule wordt bepaald :

Voordeelcoëfficiënt =

bij KB bepaald maandelijks lastenpercentage (x) - normaal maandelijks lastenpercentage (xx)

toegepast maandelijks lastenpercentage (xxx)

Maandelijks lastenpercentage : af te lezen in de tabel in 36/Bijlage/4;

(xx) Normaal maandelijks lastenpercentage : het percentage dat wordt gevorderd vóór de eventuele renteverlaging wegens kinderlast.

(xxx) Toegepast maandelijks lastenpercentage : het werkelijk toegepaste lastenpercentage (dus na de eventuele renteverlaging wegens kinderlast).

De voordeelcoëfficiënt wordt berekend op drie cijfers na de komma (tienduizendsten, enz., worden zonder meer weggelaten).

Nummer 36/81

Een vennootschap staat op 15.5.1996 aan haar directeur een niet-hypothecaire lening toe van 300.000 F aan 5 % per jaar, die bestemd is voor de financiering van verfraaiingswerken aan zijn huis.

Er werd geen renteverlaging toegestaan wegens kinderlast.

Die lening is terugbetaalbaar vanaf 15.8.1996 in drie vaste trimestriële betalingen van 102.510 F volgens de hierna vermelde aflossingstabel :

Datum betaling

Interest

Kapitaal

Vóór de aflossing nog verschuldigd kapitaal

15.8.1996

3.750 F

98.760 F

300.000 F

15.11.1996

2.515 F

99.995 F

201.240 F

15.2.1997

1.265 F

101.245 F

101.245 F

Berekening van het voor aj. 1997 belastbare voordeel :

1° Berekening van het reële jaarlijks lastenpercentage :

0,35 % x 24 x 9= 7,56 %

9 + 1

2° Voordeelcoëfficiënt :

7,56 % - 5 % = 0,512

5 %

3° Belastbaar voordeel voor aj. 1997 :

(3.750 F + 2.515 F) x 0,512 = 3.208 F

Renteloze leningen

Nummer 36/82

Het belastbare voordeel wordt bekomen door het rentevoordeel (reëel lastenpercentage volgens het jaar waarin het contract is gesloten) toe te passen op het vóór elke aflossing nog verschuldigde saldo.

Het reële (jaarlijks) lastenpercentage wordt bekomen volgens de formule bepaald in 36/74 (percent dat, gelet op het jaar waarin de overeenkomst werd aangegaan, geldt voor het aanvangsbedrag van de lening) en in voorkomend geval gedeeld door 12,4 of 2 indien het ontleend bedrag maandelijks, trimestrieel of semestrieel wordt terugbetaald.

Nummer 36/83

Een vennootschap staat op 3.1.1995 aan een van haar vennoten een renteloze lening toe van 270.000 F, die bestemd is om de aankoop van een plezierboot te financieren en die terugbetaalbaar is vanaf 31.1.1995 in 18 maandelijkse schijven van 15.000 F.

Berekening van het belastbare voordeel:

1° reëel jaarlijks lastenpercentage:

0,40 % x 24 x 18 = 9,094 %

19

2° maandelijks lastenpercentage:

9,094 % = 0,757

12

Vervaldag

Voor de vervaldag uitstaand saldo

Belastbaar voordeel (in frank)

jan. 95

270.000 F

270.000 F x 0,757 % = 2.044 F

febr. 95

255.000 F

255.000 F x 0,757 % = 1.930 F

maart 95

240.000 F

240.000 F x 0,757 % = 1.817 F

april 95

225.000 F

225.000 F x 0,757 % = 1.703 F

mei 95

210.000 F

210.000 F x 0,757 % = 1.590 F

juni 95

195.000 F

195.000 F x 0,757 % = 1.476 F

juli 95

180.000 F

180.000 F x 0,757 % = 1.363 F

aug. 95

165.000 F

165.000 F x 0,757 % = 1.249 F

sept. 95

150.000 F

150.000 F x 0,757 % = 1.136 F

okt. 95

135.000 F

135.000 F x 0,757 % = 1.022 F

nov. 95

120.000 F

120.000 F x 0,757 % = 908 F

dec. 95

105.000 F

105.000 F x 0,757 % = 795 F

Totaal : 17.033 F

jan. 96

90.000 F

90.000 F x 0,757 % = 681 F

febr. 96

75.000 F

75.000 F x 0,757 % = 568 F

maart 96

60.000 F

60.000 F x 0,757 % = 454 F

april 96

45.000 F

45.000 F x 0,757 % = 341 F

mei 96

30.000 F

30.000 F x 0,757 % = 227 F

juni 96

15.000 F

15.000 F x 0,757 % = 114 F

Totaal : 2.385 F

- voor aj. 1996 belastbaar voordeel : 17.033 F

- voor aj. 1997 belastbaar voordeel : 2.385 F

d) Niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd

Bedoelde leningen

Nummer 36/84

Hier worden de gevallen bedoeld waarin krediet (in ruime zin) wordt verschaft, zonder in de overeenkomst uitdrukkelijk het (de) tijdstip(pen) te bedingen waarop de terugbetaling (in eenmaal of volgens een aflossingsplan) zal moeten gebeuren. Het betreft inzonderheid de kaskredieten en de lopende rekeningen van bedrijfsleiders (1) .

(1) Lees "werkende vennoten en bestuurders" i.p.v. "bedrijfsleiders" wat de vóór 1.1.1997 toegekende voordelen betreft.

Berekening van het belastbare voordeel

Nummer 36/85

Daar dergelijke kredieten, in de regel, de evolutie van de geldmarkt volgen, werd beslist het voordeel niet te bepalen op basis van de normale rente op de geldmarkt bij het opnemen van het krediet; dit houdt in dat het voordeel tijdens de duur van het krediet kan schommelen.

Bovendien moeten de door de ontlener betaalde interesten in aanmerking worden genomen vóór de eventuele verlaging ervan wegens kinderlast.

Betreft het een kosteloos krediet, dan wordt het voordeel berekend op jaarbasis, rekening houdend met de in 36/Bijlage/5 opgenomen referentierentevoeten die vermeld zijn tegenover het jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt.

Nummer 36/86

Indien de stand van het krediet tijdens het jaar wijzigingen heeft ondergaan, dan wordt het voordeel berekend door de rente per maand (zie tabel opgenomen in 36/Bijlage/6) toe te passen op de gemiddelde stand van het krediet.

Die rente per maand wordt bekomen door, voor het overeenstemmende jaar, de referentierentevoet in de in 36/Bijlage/5 opgenomen tabel te delen door 12. Het aldus bekomen resultaat wordt afgerond op 3 cijfers na de komma, waarbij de volgende decimalen zonder meer worden weggelaten.

De gemiddelde stand van het krediet wordt bekomen door de som van het krediet op de eerste en op de laatste van de maand te delen door twee.

Van de op deze wijze berekende interest wordt, in voorkomend geval, de interest afgetrokken die de ontlener over dezelfde periode betaald heeft.

Bijzonderheden in verband met de lopende rekeningen van bedrijfsleiders

Nummer 36/87

Indien het voordeel betrekking heeft op lopende rekeningen van bedrijfsleiders [Lees "werkende vennoten en bestuurders" i.p.v. "bedrijfsleiders" wat de vóór 1.1.1997 toegekende voordelen betreft.] verzet er zich, in normale gevallen, niets tegen dat het wordt berekend door de rente op jaarbasis toe te passen op de gemiddelde stand van de rekening die wordt bekomen door de som van het krediet op de eerste en laatste dag van het boekjaar te delen door 2. Die werkwijze mag nochtans niet worden aanvaard wanneer de lopende rekeningen abnormale schommelingen tijdens het boekjaar hebben ondergaan.

Nummer 36/88

Tot en met aj. 1993 werd aangenomen dat ten name van een werkend vennoot (lees "bedrijfsleider" wat de vanaf 1.1.1997 toegekende voordelen betreft) geen voordeel moest worden belast in de mate dat de aldus verkregen voorschotten werden aangezuiverd door de bij de eerstvolgende algemene vergadering uit de winst van het afgesloten boekjaar toegekende bezoldigingen (PV nr 1, 13.10.1970, Volksv. Hannotte, Bull. 481, blz. 97 en PV nr 1, 19.2.1979, Sen. Lutgen, Bull. 573, blz. 761 - zie ook PV nr 558, 9.12.1993, Sen. Hatry, Bull. 738, blz. 1156).

Nummer 36/89

Met ingang van aj. 1994 is de in 36/88 vermelde afwijking, inzonderheid ingevolge de wijzigingen die art. 1, W 28.7.1992 houdende fiscale en financiële bepalingen heeft gebracht aan art. 18, WIB 92, evenwel niet meer gerechtvaardigd (PV nr 16, 25.3.1992, Sen. Capoen, Bull. 731, blz. 2833).

Dit heeft tot gevolg dat art. 36, WIB 92, en art. 18, § 3, 1, d, KB/WIB 92, met ingang vanaj. 1994 onverkort moeten worden toegepast m.b.t. de door de werkende vennoten en bestuurders (lees: "bedrijfsleiders" wat de vanaf 1.1.1997 toegekende voordelen betreft) via het debet van de rekening-courant opgenomen voorschotten. Vanaf aj. 1994 moet derhalve eveneens een voordeel worden belast in het geval de door werkende vennoten of bestuurders (lees: "bedrijfsleiders" wat de vanaf 1.1.1997 toegekende voordelen betreft) tijdens een bepaald boekjaar via de rekening-courant opgenomen voorschotten op bezoldigingen en/of dividenden worden gecompenseerd met de bij de daaropvolgende algemene vergadering gedane toekenningen.

In de mate dat de via het debet van de rekening-courant opgenomen voorschotten op bezoldigingen werden aangezuiverd met de bij de algemene vergadering toegekende bezoldigingen, werd voorheen meestal een praktijk toegepast die er in bestond het voordeel van alle aard te berekenen door de rente op jaarbasis toe te passen op de gemiddelde stand van de rekening-courant, die wordt bekomen door de som van het krediet op de eerste dag en de laatste dag van het boekjaar, in voorkomend geval verminderd met de bij de desbetreffende algemene vergadering toegekende bezoldigingen, te delen door 2. Die werkwijze mag, in zover aan de in 36/87 gestelde strikt na te leven voorwaarde is voldaan (nl. dat die werkwijze slechts mag worden aanvaard wanneer de desbetreffende rekening-courant geen abnormale schommelingen heeft ondergaan), bij voortduur worden toegepast, met dien verstande evenwel dat vanaf aj. 1994 bij de vaststellingen van de gemiddelde stand van de rekening-courant de bij de algemene vergadering gedane toekenningen (bezoldigingen en/of dividenden) niet in mindering mogen worden gebracht.

Voorbeeld

Nummer 36/90

De lopende rekening van de bedrijfsleider (gedelegeerde bestuurder) in een vennootschap vertoonde op 31.12.1994 een debetsaldo van 635.000 F.

In de loop van het jaar 1995 bleef de stand van deze rekening ongewijzigd.

In de loop van het jaar 1996 werden de volgende verrichtingen gedaan:

- 5.4.1996 : opneming van 100.000 F;

- 7.4.1996 : opneming van 325.000 F;

- 15.4.1996 : terugbetaling van 100.000 F;

- 18.7.1996 : terugbetaling van 175.000 F;

- 20.7.1996 : terugbetaling van 515.000 F;

- 30.7.1996 : opneming van 30.000 F.

Berekening van het belastbare voordeel:

- aj. 1996

635.000 F x 8,25 % [Zie tabel in 36/Bijlage/5.] = 52.388 F;

- aj. 1997

- periode van 1.1.1996 tot 31.3.1996 :

635.000 F x 0,604 % [Zie 36/Bijlage/6.] x 3 = 11.506 F

- periode van 1.4.1996 tot 30.4.1996 :

- stand van de rekening op :

1.4.1996 : 635.000 F

30.4.1996 : 960.000 F

1.595.000 F : 2 = 797.500 F

797.500 F x 0,604 % [Zie 36/Bijlage/6.] = 4.817 F

- periode van 1.5.1996 tot 30.6.1996 :

960.000 F x 0,604 % [Zie 36/Bijlage/6.] x 2 = 11.597 F

- periode van 1.7.1996 tot 31.7.1996 :

- stand van de rekening op :

1.7.1996 : 960.000 F

31.7.1996 : 300.000 F

1.260.000 F : 2 = 630.000

F630.000 F x 0,604 % [Zie 36/Bijlage/6.] = 3.805 F

- periode van 1.8.1996 tot 31.12.1996 :

300.000 F x 0,604 % [Zie 36/Bijlage/6.] x 5 = 9.060 F

Belastbaar : 40.785 F

e) Slotbemerking

Nummer 36/91

Om praktische redenen werd beslist dat het voordeel van een goedkope of renteloze lening niet op het loonfiche moet worden vermeld wanneer het bedrag ervan per jaar geen 500 F bereikt.

3. Kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen

a) Inleiding

Nummer 36/92

Art. 18, § 3, punt 2, KB/WIB 92, betreft de raming van het voordeel dat voorkomt uit de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen. De hierna besproken tekst van art. 18, § 3, punt 2, KB/WIB 92, is die welke is ontstaan na de vervanging ervan door art. 2, 5°, KB 18.2.1994 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt van kadastrale inkomens en de forfaitaire raming van de anders dan in geld behaalde voordelen van alle aard (V 2294 - Bull. 737). Die tekst (zie 36/2) is van toepassing op de vanaf 1.1.1994 toegekende voordelen.

Het voormelde KB heeft inzonderheid de berekeningswijze gewijzigd van het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de kosteloze beschikking van gebouwde onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen die door een rechtspersoon ter beschikking worden gesteld.

b) Voor de berekening van het voordeel in aanmerking te nemen KI

Nummer 36/93

Bij de vaststelling van het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, speelt het KI in de meeste gevallen een grote rol.

Het in aanmerking te nemen KI is het KI dat door de Administratie van het Kadaster is genotificeerd, zelfs indien tegen dit KI een bezwaar zou zijn ingediend waaromtrent nog geen uitspraak is gedaan. Wanneer dit bezwaar naderhand geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, moet een verbeterde loonfiche worden opgemaakt. Het KI moet evenwel geïndexeerd worden rekening houdende met de coëfficiënt die van toepassing is voor het desbetreffende jaar.

Nummer 36/94

Wanneer geen afzonderlijk KI is toegekend aan een kosteloos ter beschikking gesteld onroerend goed of een gedeelte ervan (b.v. privatieve lokalen en gebouwde en/of ongebouwde aanhorigheden, betrokken en/of gebruikt door huisbewaarders, bewakers, bedienden, directeurs enz.), kunnen, ofwel de verkrijger van het voordeel, ofwel de verstrekker (eigenaar of huurder van het onroerend goed), ofwel nog beiden samen, de diensten van het Kadaster om de mededeling verzoeken van het (gedeeltelijk) KI met betrekking tot het bedoelde goed of gedeelte ervan.

Een dergelijke aanvraag mag ook worden ingediend wanneer aan een onroerend goed of gedeelte ervan, dat toebehoort aan een openbare instelling maar gratis ter beschikking wordt gesteld van bepaalde personen (b.v. een postontvanger) (nog) geen KI werd toegekend.

De Administratie van het Kadaster gaat dan over tot:

- de officieuze schifting van het aan een privaat of openbaar gebouw toegekende globale KI;

- de vaststelling van een globaal KI (en de officieuze schifting ervan) van een onroerend goed dat op grond van art. 253, 2° of 3°, WIB 92 [In voorkomend geval gewijzigd door decreten of ordonnanties van de Gewesten.], of van andere bijzondere wetsbepalingen van OV is vrijgesteld.

Zij stelt eveneens het fictief KI vast (referentie 1.1.1975) betreffende de kosteloos ter beschikking gestelde privatieve lokalen (inzonderheid conciërgewoningen) die deel uitmaken van een gebouw dat in onverdeeldheid aan verschillende personen toebehoort (zie art. 577bis, BW) en waarvoor een akte tot vaststelling van de juridische toestand van de samenstellende delen behoorlijk is geregistreerd.

Nummer 36/95

De kosteloze huisvesting die de gemeente of de kerkfabriek aan bedienaars van een erkende eredienst verleent, is voor deze laatsten een voordeel van alle aard dat hun wegens hun ambt wordt toegestaan.

Het bij de berekening van het voordeel in aanmerking te nemen KI is in dit geval het geïndexeerde KI van het onroerend goed of gedeelte ervan dat door de bedienaar van de eredienst wordt betrokken. De gedeelten van het goed die niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt (vergaderlokalen, wachtplaats enz.) worden hierbij evenwel buiten beschouwing gelaten (PV nr 177, 26.5.1982, Volksv. Kelchtermans, Bull. 610, blz. 2585).

c) Algemene regel

Nummer 36/96

Het voordeel wordt, in principe, forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het geïndexeerde KI (zie 36/93 tot 95 inzake het in aanmerking te nemen KI) van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed dat kosteloos wordt betrokken, naargelang het een gebouwd of ongebouwd onroerend goed betreft.

Die regel was vroeger algemeen van toepassing maar geldt voor de bepaling van het vanaf 1.1.1994 toegekende voordeel dat voortvloeit uit de kosteloze beschikking van gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan alleen nog voor de onroerende goederen of gedeelten ervan die door een natuurlijke persoon ter beschikking worden gesteld.

d) Gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan die door een rechtspersoon kosteloos ter beschikking worden gesteld

Principe

Nummer 36/97

Voor de gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan die door rechtspersonen kosteloos ter beschikking van de verkrijger worden gesteld, verschilt de berekeningswijze van het vanaf 1.1.1994 toegekende voordeel [Voor de berekeningswijze van het vóór 1.1.1994 toegekende voordeel geldt de regel die in 36/96 is uiteengezet.] naargelang het niet-geïndexeerde KI al dan niet 30.000 F te boven gaat.

Nummer 36/98

...

Notie "rechtspersoon"

Nummer 36/99

Onder "rechtspersoon" moet worden verstaan, enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling naar Belgisch of buitenlands recht, die rechtspersoonlijkheid bezit, ongeacht of ze een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard.

Nummer 36/100

Deze notie omvat bijgevolg :

1° de binnen- en buitenlandse vennootschappen als bedoeld in art. 2, § 2, WIB 92 [Het in 36/97 uiteengezette principe is eveneens van toepassing in het geval waarin een vennootschap een onroerend goed heeft ingebracht of verworven dat in feite als privé-woning wordt gebruikt door een bedrijfsleider.];

2° lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten (art. 2, § 2, 1°, tweede lid en 29, § 2, WIB 92);

3° de gemeentespaarkassen als bedoeld in art. 179, WIB 92;

4° de rechtspersonen die overeenkomstig art. 220, WIB 92, aan de RPB zijn onderworpen, namelijk:

- de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de openbare kerkelijke instellingen;

- de rechtspersonen die ingevolge art. 180, WIB 92, niet aan de Ven.B zijn onderworpen;

- de rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge de art. 181 en 182, WIB 92, niet aan de Ven.B zijn onderworpen;

- de rechtspersonen die overeenkomstig art. 227, 2° en 3°, WIB 92, aan de BNI zijn onderworpen.

Gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan waarvan het niet-geïndexeerde KI 30.000 F niet te boven gaat

Nummer 36/101

Wanneer het niet-geïndexeerde KI van een gebouwd onroerend goed of gedeelte van een onroerend goed dat kosteloos door een rechtspersoon ter beschikking wordt gesteld kleiner is dan of gelijk is aan 30.000 F, is het voordeel in principe gelijk aan 100/60 van het geïndexeerde KI, vermenigvuldigd met 1,25, m.a.w. 25/12 van het geïndexeerde KI (zie evenwel 36/121 tot 127 en 36/130).

Gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan waarvan het niet-geïndexeerde KI 30.000 F te boven gaat

Principe

Nummer 36/102

Wanneer het niet-geïndexeerde KI van een onroerend goed of gedeelte van een onroerend goed groter is dan 30.000 F, is het voordeel in principe gelijk aan 100/60 van het geïndexeerde KI, vermenigvuldigd met 2, m.a.w. 10/3 van het geïndexeerde KI.

Huurwaarde

Nummer 36/103

Het KB 18.2.1994 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens en de forfaitaire raming van de anders dan in geld behaalde voordelen van alle aard, had een uitdrukkelijke afwijking ingevoerd op de forfaitaire raming van het voordeel verbonden aan de beschikking over een woning, door in art. 18, § 3, punt 2, KB/WIB 92, te bepalen dat voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan met een KI van meer dan 30.000 F, die door een rechtspersoon ter beschikking zijn gesteld, het voordeel niet lager mocht zijn dan de huurwaarde van het onroerend goed. Die maatregel was van toepassing op de voordelen van alle aard die vanaf 1.1.1994 werden toegekend.

Nummer 36/104

...

Nummer 36/105

Met zijn arrest van 16.2.1996, nr 58.169, inzake Hürner, heeft de Raad van State evenwel in art. 18, § 3, punt 2, tweede lid, b, KB/WIB 92, de woorden "waarbij dat voordeel niet lager mag zijn dan de huurwaarde van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed", die werden ingevoegd ingevolge de wijzigingen aangebracht door het KB 18.2.1994, nietig verklaard.

Nummer 36/106

In het kader van het antwoord dat hij heeft gegeven op PV nr 209 van 27.12.1995 gesteld door Volksvertegenwoordiger Dufour (Bull. 762, blz. 1305), heeft de Minister van Financiën dan ook gesteld "dat elke vergelijking ten opzichte van de gemiddelde huurwaarde vandaag niet relevant is voor de bepaling van het forfaitair voordeel dat voortvloeit uit het kosteloos ter beschikking stellen van een woning".

Daaruit kan worden besloten dat, in de huidige stand van zaken, het in aanmerking te nemen belastbare voordeel steeds gelijk is aan 10/3 van het geïndexeerde KI wanneer het gaat om gebouwde onroerende goederen of gedeelten ervan met een niet-geïndexeerd KI dat groter is dan 30.000 F en dat door een rechtspersoon kosteloos ter beschikking wordt gesteld.

Nummer 36/107

...

Nummer 36/108

...

Nummer 36/109

...

Nummer 36/110

...

Nummer 36/111

...

Nummer 36/112

...

Nummer 36/113

...

Nummer 36/114

...

Nummer 36/115

...

Nummer 36/116

...

Nummer 36/117

...

e) Woongelegenheid die de persoonlijke behoeften van de betrekker te boven gaat

Nummer 36/118

Wanneer iemand verplicht is een woning te betrekken waarvan de belangrijkheid duidelijk zijn persoonlijke behoeften, rekening houdend met zijn maatschappelijke stand en de samenstelling van zijn gezin, te boven gaat, moet het voordeel worden berekend op basis van het geïndexeerde KI van een gebouwd onroerend goed dat aan de werkelijke behoeften van de betrekker beantwoordt.

Nummer 36/119

...

Nummer 36/120

...

f) Onroerende goederen of gedeelten ervan die gedurende een gedeelte van het jaar ter beschikking zijn gesteld

Nummer 36/121

Indien onroerende goederen of gedeelten ervan slechts gedurende een gedeelte van het jaar ter beschikking worden gesteld, moet het belastbare bedrag in functie van het aantal maanden van het gebruik of de bewoning worden vastgesteld.

Nummer 36/122

Indien de terbeschikkingstelling niet op de eerste dag van de maand plaatsvindt, wordt die maand slechts in aanmerking genomen voor de berekening van het voordeel wanneer het onroerend goed op de 16de van de maand in gebruik is genomen. Dezelfde regel is van toepassing voor de maand tijdens welke de terbeschikkingstelling ophoudt, wanneer die gebeurtenis niet op de laatste dag van de maand plaatsvindt.

Nummer 36/123

Het spreekt voor zich dat men steeds moet uitgaan van het volledige niet-geïndexeerde KI om te bepalen of het ter beschikking gestelde onroerend goed, een KI heeft dat 30.000 F te boven gaat of niet.

Voorbeelden

Nummer 36/124

Een vennootschap stelt een woning met een niet-geïndexeerd KI van 28.000 F ter beschikking van één van haar werknemers, vanaf 7.3.1997.

Geïndexeerd KI op jaarbasis (na afronding):

28.000 F x 1,2084 = 33.800 F.

Bedrag van het belastbare voordeel voor aj. 1998:

33.800 F x 25/12 x 10/12 = 58.681 F.

Nummer 36/125

Zelfde voorbeeld als in 36/124, maar het niet-geïndexeerde KI bedraagt 36.000 F.

Geïndexeerd KI op jaarbasis (na afronding):

36.000 F x 1,2084 = 43.500 F.

Bedrag van het belastbare voordeel voor aj. 1998:

43.500 F x 10/3 x 10/12 = 120.833 F.

g) Wijziging van het KI gedurende het jaar

Nummer 36/126

Indien het KI van een gebouwd onroerend goed gedurende het jaar ten gevolge van hernieuwingswerken wordt gewijzigd, moet met dit nieuwe KI rekening worden gehouden vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de voltooiing van de werken. In die omstandigheden, moeten de waarderingsregels die gelden voor een niet-geïndexeerd KI tot 30.000 F en van meer dan 30.000 F dan ook pro rata temporis worden toegepast om het totale belastbare voordeel van alle aard vast te stellen (PV nr 228, 16.1.1996, Volksv. Taverniers, Bull. 761, blz. 1177).

Voorbeeld

Nummer 36/127

Ingevolge op 25.4.1997 beëindigde verbouwingswerken wordt het niet-geïndexeerde KI van een woning, die een vennootschap aan één van haar bedrijfsleiders ter beschikking stelt van 28.000 F op 39.400 F gebracht. Het totale belastbare voordeel wordt als volgt vastgesteld:

1° Niet-geïndexeerd KI van 28.000 F:

voordeel:

- op jaarbasis na indexering afgerond KI :

28.000 F x 1,2084 = 33.800 F;

33.800 F x 25/12 = 70.417 F;

- voor 4 maanden (tot 30.4.1997):

70.417 F x 4/12 = 23.472 F;

2° Niet-geïndexeerd KI van 39.400 F:

voordeel:

- op jaarbasis na indexering afgerond KI:

39.400 x 1,2084 = 47.600 F;

47.600 x 10/3 = 158.667 F;

- voor 8 maanden (vanaf 1.5.1997):

158.667 F x 8/12 = 105.778 F;

3° totaal belastbaar voordeel:

23.472 F + 105.778 F = 129.250 F

Nummer 36/128

Indien het niet-geïndexeerde KI, zowel vóór als na de verbouwingen, hoger is dan 30.000 F, moet het voordeel, voor elk van de beide periodes, zoals in 2° van het in 36/127 opgenomen voorbeeld worden berekend.

h) Gemeubileerde woning

Nummer 36/129

Het belastbare voordeel wegens de terbeschikkingstelling van een onroerend goed moet steeds met 2/3 worden verhoogd wanneer het een gemeubileerde woning betreft, welke berekeningswijze ook in aanmerking is genomen om dat voordeel vast te stellen.

Het belastbare voordeel is dan gelijk aan:

- 100/60 x 5/3 of 100/36 van het geïndexeerde KI van de ter beschikking gestelde woning (of gedeelte daarvan) in het in 36/96 bedoelde geval;

- 100/60 x 1,25 x 5/3 of 125/36 van het geïndexeerde KI van de ter beschikking gestelde woning (of gedeelte daarvan) in het in 36/101 bedoelde geval;

- 100/60 x 2 x 5/3 of 200/36 van het geïndexeerde KI van de ter beschikking gestelde woning (of gedeelte daarvan) in het in 36/102 bedoelde geval.

i) Bijdrage van de verkrijger van het voordeel in de kostprijs ervan

Nummer 36/130

Wanneer een onroerend goed ter beschikking wordt gesteld van een verkrijger tegen een bijdrage in de kostprijs van het voordeel, moet het belastbare voordeel in principe steeds worden berekend op basis van de kosteloze beschikking en moet daarvan vervolgens de bijdrage van de verkrijger worden afgetrokken. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het onroerend goed tegen een abnormaal lage huurprijs ter beschikking wordt gesteld (zie evenwel 36/132).

j) In het buitenland gelegen onroerend goed

Nummer 36/131

Wanneer een in het buitenland gelegen onroerend goed kosteloos ter beschikking wordt gesteld, wordt het belastbare voordeel geacht gelijk te zijn aan de vermoedelijke huurwaarde, in voorkomend geval verminderd met de bijdrage van de verkrijger van het voordeel in de kostprijs ervan.

k) Door de werkgever of de vennootschap ten laste genomen huurprijs

Nummer 36/132

Wanneer een personeelslid of een bedrijfsleider het door hem betrokken onroerend goed zelf in huur heeft genomen, doch de werkgever of de vennootschap de huurprijs ervan ten laste neemt, kent deze laatste hem een geldelijk voordeel toe, dat derhalve niet onder de toepassing valt van art. 18, KB/WIB 92, en belastbaar is ten belope van het integraal bedrag van die huurprijs.

4. Kosteloze beschikking over één enkele kamer

Nummer 36/133

Het voordeel dat voortvloeit uit de kosteloze beschikking over een gemeubileerde kamer, met inbegrip van verwarming, verlichting en gebruik van water voor huishoudelijke doeleinden, wordt vastgesteld op 30 F per dag of 10.800 F per jaar.

Het voordeel dat voortvloeit uit het kosteloos gebruik van een telefoon werd niet forfaitair bepaald en moet derhalve in elk geval afzonderlijk worden geraamd, rekening houdend met de feitelijke aspecten van de zaak.

5. Kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming

Nummer 36/134

Voor leidinggevend personeel en bedrijfsleiders [Art. 18, § 3, punt 4, KB/WIB 92, is aangevuld door art. 2,6°, KB 18.2.1994 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens en de forfaitaire raming van de anders dan in geld behaalde voordelen van alle aard (V 2294 - Bull. 737) in die zin dat, wat betreft de vanaf 1.1.1993 toegestane voordelen, de forfaitaire bedragen van toepassing zijn die gelden voor het leidinggevend personeel eveneens van toepassing zijn op bestuurders en werkende vennoten.

Art. 1, KB 20.5.1997 tot wijziging van het KB/WIB 92 (V 2509 - Bull. 774) heeft het begrip "bestuurders en werkende vennoten" waarvan sprake in art. 18, § 3, 4, a, KB/WIB 92, vervangen door het begrip "bedrijfsleiders". Die wijziging is van toepassing op de vanaf 1.1.1997 toegekende voordelen van alle aard.] wordt het voordeel geraamd op:

- 48.000 F per jaar voor verwarming;

- 24.000 F per jaar voor elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming.

Voor andere verkrijgers wordt het voordeel geraamd op:

- 24.000 F per jaar voor verwarming

- 12.000 F per jaar voor elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming.

Worden beschouwd als leidinggevend personeel, de personeelsleden die niet verkiesbaar zijn als afgevaardigde van het personeel in de ondernemingsraad en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.

Dit leidinggevend personeel wordt in art. 26, KB 18.10.1978 (BS 14.11.1978) als volgt omschreven:

"Zijn leidinggevend personeel, de personen belast met het dagelijks beheer van de onderneming, die gemachtigd zijn om de werkgever te vertegenwoordigen en te verbinden, alsmede de personeelsleden, onmiddellijk ondergeschikt aan die personen, wanneer zij eveneens opdrachten van dagelijks beheer in hun geheel vervullen".

Nummer 36/135

De waarde van het voordeel dat voortvloeit uit de kosteloze verstrekking van verwarming en voor elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming, moet overeenkomstig de in 36/134 vermelde regels worden vastgesteld, ongeacht het werkelijke verbruik (PV nr 635, 12.7.1993, Volksv. de Clippele, Bull. 733, blz. 3538).

6. Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, tuiniers, chauffeurs enz.

Nummer 36/136

Het jaarlijkse voordeel wordt geraamd op 240.000 F per werkman, dienstmeisje, werkster enz., die voltijds tewerkgesteld zijn.

7. Voordelen verkregen door huispersoneel

Nummer 36/137

De waarde van de door huispersoneel verkregen voordelen wordt, naargelang de aard van het voordeel vastgesteld op de bedragen die vermeld zijn in de in 36/Bijlage/7 opgenomen tabel.

Nummer 36/138

Wanneer de betrokkenen de beschikking hebben over meerdere woonvertrekken, wordt het belastbare voordeel vastgesteld zoals uiteengezet sub 3 (zie 36/92 e.v.).

8. Kosteloze verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf

Nummer 36/139

Het voordeel wordt forfaitair geraamd op 100 F per dag daadwerkelijke vaart of per daadwerkelijke werkdag.

9. Kosteloze verstrekking van sociale maaltijden

Nummer 36/140

Voor de maaltijden die kosteloos of tegen verminderde prijs worden verstrekt, dienen de in 36/ Bijlage/7, 1° tot 3°, vermelde bedragen, in voorkomend geval verminderd met de bijdrage van de verkrijgers, als grondslag voor de raming van de voordelen. Voor een middagmaal moet het voordeel derhalve op 44 F (min de eventuele bijdrage van de verkrijger) worden bepaald.

Voor een middagmaal bestaande uit soep en boterhammen met toespijs mag het voordeel op 34 F (min de eventuele bijdrage van de verkrijger) worden geraamd.

De waarde van een broodmaaltijd mag gelijkgesteld worden met die van een ontbijt (d.w.z. 22 F).

Inzake restaurantchecks, maaltijdchecks, maaltijdtickets enz., wordt verwezen naar de commentaar op art. 38, WIB 92.

10. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig

a) Algemeen

Nummer 36/141

Het voordeel dat voortvloeit uit het persoonlijke gebruik van een voertuig dat de werkgever of de vennootschap kosteloos ter beschikking stelt van een werknemer of een bedrijfsleider [Zie voetnoot (1) bij 36/84] is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers, vermenigvuldigd met het voordeel in frank per afgelegde kilometer dat, rekening houdende met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting, is aangegeven in de tabellen in 36/Bijlage/8, Bijlage/9 of Bijlage/10. Dit voordeel in frank per afgelegde kilometer wordt geïndexeerd.

Wat de vanaf 1.1.1993 toegekende voordelen betreft, mag het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers voor een jaar evenwel niet lager zijn dan 5.000.

Nummer 36/142

Het in 36/141 bedoelde voordeel wordt, in voorkomend geval, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van het voordeel in de kosten (b.v. de verbruikte brandstof, de verzekeringspremie inzake burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de verhoging van die premie ingevolge een ongeval) (toepassing van art. 18, § 4, KB/WIB 92).

Het voordeel waarvan sprake mag echter niet worden verminderd met de volgende kosten die in voorkomend geval door de verkrijger van het voordeel zijn betaald of gedragen:

- het bedrag van de franchise tot dekking van de schade aan het voertuig;

- de verzekeringspremie voor stoffelijke schade aan het voertuig, alsmede de verhoging van die premie ingevolge een ongeval.

b) Persoonlijk gebruik

Begrip

Nummer 36/143

Het persoonlijke gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde wagen door een werknemer of een bedrijfsleider slaat zowel op het traject van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling of naar de zetel van de vennootschap en terug als op de andere privé-verplaatsingen. Dergelijke andere privé-verplaatsingen zijn verplaatsingen om privé-aankopen te doen, tijdens de weekends, om op vakantie te gaan enz. Het is hierbij zonder belang dat die andere privé-verplaatsingen worden gedaan door de werknemer of bedrijfsleider zelf, dan wel door zijn echtgenoot, kinderen, kleinkinderen enz. (PV nr 571, 24.9.1996, Volksv. Daems, Bull. 770, blz. 801).

Daarentegen moet het gebruik door handelsreizigers, - vertegenwoordigers enz. van een wagen van hun werkgever om zich rechtstreeks van hun woonplaats naar de clientèle te begeven niet als een belastbaar voordeel worden beschouwd.

In dezelfde zin moet het gebruik van de wagen die kosteloos ter beschikking van een verzekeringsinspecteur met buitendienst wordt gesteld om zich van zijn woonplaats te begeven naar de veranderlijke plaats van tewerkstelling waar de buitendienst wordt verricht, niet als persoonlijk gebruik worden aangemerkt (cf. Antwerpen, 25.5.1993, Polley A., niet gepubliceerd).

Inzake het persoonlijke gebruik van voertuigen van openbare diensten door titularissen van openbare ambten, mandaten en betrekkingen wordt verwezen naar de terzake (vanaf aj. 1999 geldende) bijzondere richtlijnen die zijn opgenomen in 36/169 tot 183.

Nummer 36/144

Uit 36/143, eerste lid, volgt dat het gebruik van een firmawagen tussen de woonplaats en een vaste plaats van tewerkstelling aanleiding geeft tot een belastbaar voordeel. Of een plaats van tewerkstelling een vaste plaats van tewerkstelling is, moet worden beoordeeld aan de hand van het geheel van feitelijke en juridische omstandigheden die eigen zijn aan elk geval afzonderlijk, zoals de bepalingen van de arbeidsovereenkomst, andere contractuele en reglementaire bepalingen met betrekking tot de beroepswerkzaamheid van de werknemer, zijn taak- en functieomschrijving, de frequentie en de regelmaat van zijn verplaatsingen naar eenzelfde plaats van tewerkstelling, de duur die hij op die plaats wordt ingezet enz. Het feit alleen dat een werknemer zich niet gedurende een aantal opeenvolgende dagen naar eenzelfde kantoor moet begeven, volstaat bijgevolg niet om te besluiten dat dit kantoor geen vaste plaats van tewerkstelling zou zijn. De beoordeling van de voormelde omstandigheden gebeurt in de eerste plaats door de lokale aanslagambtenaren in het kader van de regularisatie van de fiscale toestand van de betrokken belastingplichtigen (PV nr 693, 6.1.1997, Volksv. Didden, Bull. 772, blz. 1323).

Het voorgaande is mutatis mutandis van toepassing op het gebruik van een voertuig dat door een vennootschap ter beschikking van een bedrijfsleider wordt gesteld. Aldus moet bijvoorbeeld de verplaatsing door een geneesheer tussen de woonplaats (die, in voorkomend geval, samenvalt met de zetel van de vennootschap waarin hij zaakvoerder is) en de kliniek om er zijn beroepswerkzaamheid uit te oefenen, als een woon-werkverplaatsing worden aangemerkt; het gebruik van een firmawagen voor die verplaatsing geeft dan ook aanleiding tot het belasten van een voordeel van alle aard bij de bedrijfsleider (PV nr 794, 28.2.1997, Volksv. Tavernier, Bull. 774, blz. 1865).

Verantwoording

Nummer 36/145

Het belasten van het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik van een firmawagen om zich van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling of naar de zetel van de vennootschap te begeven, vindt zijn verantwoording in het feit dat de betrokkene (personeelslid of bedrijfsleider) hierdoor een besparing op zijn beroepskosten verwezenlijkt.

Fiches

Nummer 36/146

Wat werknemers betreft, moet het bedrag van het belastbare voordeel m.b.t. het woon-werkverkeer worden vermeld in vak 13, c en d (tegenover kenletter "V") van de loonfiche 281.10. Dat bedrag moet niet worden opgenomen in vak 9, c (voordelen van alle aard) van datzelfde fiche.

Wanneer echter voor de raming van het voordeel van alle aard voor het gebruik van een voertuig het minimum van 5.000 km van toepassing is, moet het voordeel als volgt worden vastgesteld en vermeld:

- in vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"): op basis van de werkelijk voor woon-werkverplaatsingen afgelegde kilometers;

- in vak 9, c: op basis van 5.000 km verminderd met de werkelijk voor woon-werkverplaatsingen afgelegde kilometers.

Dat voordeel (samengeteld met de eventuele vergoedingen die de betrokkene van zijn werkgever ontvangt als terugbetaling van andere reiskosten van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling) is echter vrijgesteld ten belope van maximum 5.000 F op grond van art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92, wanneer de betrokken werknemer ofwel aanspraak maakt op de aftrek van de forfaitaire beroepskosten (art. 51, WIB 92) ofwel de aftrek van zijn werkelijke beroepskosten vraagt en regelmatig gebruik maakt van het gemeenschappelijk openbaar vervoer.

Het bedrag van het belastbare voordeel m.b.t. het overige persoonlijke gebruik van een firmawagen moet in vak 9, c (voordelen van alle aard) van de fiche 281.10 worden vermeld.

Wat bedrijfsleiders betreft, moet het totale bedrag van het belastbare voordeel worden vermeld in vak 7, c (voordelen van alle aard) van de fiche 281.20. Terzake is de in art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92 vermelde vrijstelling niet van toepassing.

Beroepskosten

Nummer 36/147

De beroepskosten i.v.m. het gebruik van een firmawagen voor het woon-werkverkeer worden forfaitair op 6 F per afgelegde kilometer bepaald (cf. art. 66, vierde lid, WIB 92) ook wanneer een hoger of lager bedrag per km wordt belast als voordeel [Van toepassing vanaf aj. 1993.].

Nummer 36/148

Indien de belastingplichtige vrede neemt met de toepassing van de forfaitaire beroepskosten, wordt het bedrag van het belastbare voordeel geacht daarin te zijn begrepen.

c) Belastbaar voordeel per afgelegde kilometer

Basisbedrag - Geïndexeerd bedrag

Nummer 36/149

Het belastbare voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers, vermenigvuldigd met het (geïndexeerde) bedrag van het voordeel in BEF per afgelegde kilometer dat, rekening houdende met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting, is aangegeven - naargelang het jaar waarin het voordeel is toegekend - in de tabellen opgenomen als 36/Bijlage/8, Bijlage/9 of Bijlage/10.

Met betrekking tot de vanaf 1.1.1998 toegekende voordelen bevat de als 36/Bijlage/10 opgenomen tabel de in aanmerking te nemen basisbedragen en geïndexeerde bedragen (die bedragen zijn respectievelijk opgenomen in kolom 2 en kolom 3) [Die tabel is ook van toepassing voor de berekening van de in 1999 verkregen voordelen omwille van het feit dat de spilindex in de loop van het jaar 1998 niet overschreden is.].

Indexatieregels

Nummer 36/150

Het geïndexeerde bedrag van het voordeel wordt vastgelegd bij de aanvang van het jaar voor het volledige jaar waarbij rekening wordt gehouden, enerzijds met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting en, anderzijds, met de meest recente indexaanpassing. Voor het jaar 1997 is er evenwel een bijzondere regeling : het voordeel is berekend in verhouding tot het gemiddelde van de indexaanpassingen van dat jaar (zie 36/Bijlage/9).

Nummer 36/151

De basisbedragen opgenomen in kolom 2 van de tabel in 36/Bijlage/10 worden gekoppeld aan de spilindex 99,14. De geïndexeerde bedragen zijn van toepassing vanaf 1.1. van het jaar dat volgt op dat waarin de spilindex is overschreden.

Het geïndexeerde bedrag wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste, naargelang het cijfer van het duizendste al of niet 5 bereikt.

d) Minimum aantal kilometers

Algemeen

Nummer 36/152

Wat betreft de met ingang van 1.1.1993 toegekende voordelen moet, voor de berekening van het belastbare voordeel dat voortvloeit uit het persoonlijke gebruik (zie 36/143), van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig, op jaarbasis ten minste 5.000 km in aanmerking worden genomen (art. 18, § 3, punt 9, tweede lid, KB/WIB 92, zoals ingevoegd door art. 2, 4°, KB 22.10.1993 tot wijziging van het KB/WIB 92 (V 2273 - Bull. 733).

Doel

Nummer 36/153

De in 36/152 opgenomen maatregel strekt ertoe bepaalde vastgestelde misbruiken te bestrijden die erin bestaan dat bij de berekening van het belastbare voordeel van alle aard bij belastingplichtigen die wegens hun beroepswerkzaamheid over een voertuig beschikken het aantal voor persoonlijke doeleinden afgelegde kilometers wordt onderschat.

Betrokken belastingplichtigen

Nummer 36/154

De desbetreffende maatregel is inzonderheid van toepassing op werknemers (arbeiders, bedienden, kaderleden, ambtenaren - zie terzake ook PV 323, 23.3.1993, Sen. Happart, Bull. 730, blz. 2388) en bedrijfsleiders, maar heeft ook een weerslag op de berekening van de te verwerpen kosten van zelfstandigen (bedoeld zijn de verkrijgers van winst en baten) die voor privé-redenen een voertuig gebruiken waarvan de kosten volledig of grotendeels van hun beroepsinkomsten worden afgetrokken. Het feit dat het bij zelfstandigen hun eigen wagen betreft, doet hieraan geen afbreuk (zie PV nr 648, 28.2.1994, Sen. Dalem, Bull. 740, blz. 1608 en PV nr 961, 14.3.1994, Volksv. Defeyt, Bull. 741, blz. 2048).

Betrokken voertuigen

Nummer 36/155

De betrokken voertuigen zijn personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, zowel nieuw als tweedehands, met uitsluiting van andere verplaatsingsmiddelen (motorfietsen, fietsen enz.).

Vaststelling van het minimum aantal kilometers

Nummer 36/156

De in 36/152 vermelde maatregel bepaalt dat het aan te rekenen aantal kilometers voor een jaar niet lager dan 5.000 mag zijn.

Dit betekent dat dit minimum dus slechts ten volle van toepassing is indien de belastingplichtige gedurende 12 maanden een voertuig ter beschikking heeft gehad. Het zou volkomen onredelijk zijn om voor het jaar 1997 bij voorbeeld 5.000 km in aanmerking te nemen bij een werknemer die pas vanaf 1.12.1997 is tewerkgesteld of die het voertuig van zijn werkgever slechts vanaf die datum heeft mogen gebruiken.

Hieruit volgt dat het minimum aantal km, in voorkomen geval, pro rata temporis moet worden verminderd (b.v. voor 3 maanden zal men 5.000 km/4 = 1.250 km in aanmerking nemen).

Nummer 36/157

Voor het overige is het minimum van 5.000 km per jaar een formele en onweerlegbare grens waarvan, welke ook de ingeroepen omstandigheden zijn, niet kan worden afgeweken (zie ook PV nr 377, 19.1.1993, Volks. Van den Eynde, Bull. 727, blz. 1349).

Die grens moet per verkrijger en niet per wagen worden beoordeeld. Die grens is inzonderheid van toepassing:

- wanneer de verkrijger achtereenvolgens de beschikking over verschillende voertuigen heeft gehad (zie 36/164);

- wanneer minder dan 5.000 km gebruik aanleiding heeft gegeven tot deelname in de kosten door de verkrijger van het voordeel (zie 36/166);

Nummer 36/158

Wanneer de verkrijger van het voordeel in de loop van een bepaald jaar twee (of meerdere) voertuigen met verschillende fiscale kracht heeft gebruikt, moet het belastbare voordeel worden berekend door het minimum van 5.000 km in voorkomend geval om te delen over de verschillende perioden van gebruik (zie 36/164).

Nummer 36/159

Wanneer onweerlegbaar blijkt dat een belastingplichtige alleen voor zijn beroepsverplaatsingen over een voertuig beschikt (b.v. in dienst van de onderneming of voor de uitoefening van zijn functie, - zie terzake ook de voorbeelden in PV nr 1030, 12.9.1997, Volksv. D'Hondt, Bull. 781, blz. 720 en MPV, 16.10.1997, Volksv. Schoeters, Bull. 780, blz. 577), waarmee hij geen woon-werkverplaatsingen en andere verplaatsingen voor persoonlijke doeleinden aflegt, is de grens van 5.000 km per jaar vanzelfsprekend niet van toepassing, vermits bij hem geen enkel voordeel van alle aard in aanmerking moet worden genomen.

e) Geval waarin geen voordeel wordt belast

Nummer 36/160

Het louter toevallige gebruik door een personeelslid van een voertuig van de werkgever voor een korte privé-verplaatsing, wordt als een niet-belastbaar sociaal voordeel aangemerkt (zie 38/27, 13°). In dit geval is de minimumgrens van 5.000 km op jaarbasis bijgevolg niet van toepassing.

f) Voorbeelden

Nummer 36/161

1° Een vennootschap stelt aan een van haar kaderleden een wagen van 10 PK ter beschikking die hij tegen een forfaitaire vergoeding van 4 F/km ook tot persoonlijk gebruik mag aanwenden.

In 1998 heeft de betrokkene in totaal 50.000 km afgelegd waarvan 33.000 km in dienstverband. Hij verzoekt om de aftrek van zijn forfaitaire beroepskosten (art. 51, WIB 92).

Voor de overige 17.000 km (persoonlijk gebruik - met inbegrip van 6.000 km verplaatsingen van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling) heeft hij aan de vennootschap een vergoeding van 68.000 F (zijnde 17.000 x 4 F) betaald.

Berekening van het belastbare voordeel :

- belastbaar vermogen : 10 PK

- voor persoonlijk gebruik gereden kilometers : 17.000

- belastbaar : 17.000 km x 10,71 F/km = 182.070 F

- door de verkrijger betaalde vergoeding : 17.000 km x 4 F/km = - 68.000 F

114.070 F

- vrijstelling (zie 36/146) : - 5.000 F

- belastbaar voordeel : 109.070 F

- fiche 281.10 :

vak 9, c (voordelen van alle aard) : 40.260 F (1)

vak 13, c en d (tegenover kenletter "V") : 73.810 F (2)

(1) - 6000 km x 10,71 F/km = 64.260 F

- 6000 km x 4 F/km : - 24.000 F

40.260 F

(2)

- 11.000 km x 10,71 F/km = 117.810 F

- 11.000 km x 4 F/km : - 44.000 F

73.810 F

Nummer 36/162

2° Een vennootschap stelt een wagen van 14 PK ter beschikking van een bedrijfsleider. In 1998 heeft de betrokkene 40.000 km afgelegd waarvan :

- 22.000 km voor dienstverplaatsingen;

- 10.000 km voor de verplaatsingen van zijn woonplaats naar de zetel van de vennootschap;

- 8.000 km voor andere persoonlijke doeleinden.

Berekening van het belastbare voordeel :

- belastbaar vermogen : 14 PK

- afgelegde kilometers voor persoonlijke doeleinden :

10.000 km + 8.000 km = 18.000 km

- belastbaar :

1° verplaatsingen woonplaats-zetel vennootschap :

10.000 km x 13,72 F/km = 137.200 F

2° verplaatsingen voor ander persoonlijk gebruik :

8.000 km x 13,72 F/km = 109.760 F

- fiche 281.20 :

vak 7, c (voordelen van alle aard) : 246.960 F

- beroepskosten : indien de bedrijfsleider zijn werkelijke beroepskosten aftrekt, mag hij er - naast zijn andere bewezen kosten - een bedrag in opnemen van 10.000 km x 6 F/km = 60.000 F.

Nummer 36/163

3° Een bediende die zijn werkelijke beroepskosten aantoont, beweert dat hij in 1998 slechts 4.500 km voor persoonlijke doeleinden heeft afgelegd (nl. 3.000 km verplaatsingen tussen de woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling en 1.500 km andere privé-verplaatsingen) met een wagen die hem gedurende het ganse jaar door zijn werkgever ter beschikking is gesteld en waarvan de belastbare kracht 10 PK bedraagt.

Belastbaar voordeel van alle aard:

5.000 km x 10,71 F/km = 53.550 F.

Fiche 281.10:

- vak 9, c (voordelen van alle aard): 2.000 km x 10,71 F/km : 21.420 F;

- vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"): 3.000 km x 10,71 F/km = 32.130 F.

Nummer 36/164

4° Een bediende die zijn werkelijke beroepskosten aantoont, heeft voor de eerste 4 maanden van het jaar 1998 de beschikking gehad over een wagen van 9 PK. Gedurende het tweede gedeelte van het jaar, had hij de beschikking over een wagen van 10 PK. Hij beweert dat hij in dat jaar met die twee wagens in totaal slechts 4.500 km voor woon-werkverplaatsingen heeft afgelegd.

Het mininum van 5.000 km moet worden omgedeeld over de 2 perioden van het jaar:

eerste periode : 5.000 km x 4/12 = 1.667 km;

tweede periode : 5.000 km x 8/12 = 3.333 km.

Belastbaar voordeel van alle aard:

1.667 km x 9,69 F/km = 16.153 F

3.333 km x 10,71 F/km = 35.696 F

Totaal : 51.849 F

Fiche 281.10

- vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"): 51.849 F

Nummer 36/165

5° Zelfde gegevens als in 3° maar de betrokkene heeft ten belope van 4.500 km x 3 F/km = 13.500 F bijgedragen in de kosten van de wagen.

Belastbaar voordeel van alle aard :

53.550 F - 13.500 F = 40.050 F.

Fiche 281.10:

- vak 9, c (voordelen van alle aard):

21.420 F - 4.500 F (1.500 km x 3 F/km) = 16.920 F;

vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"):

32.130 F - 9.000 F (3.000 km x 3 F/km) = 23.130 F.

Nummer 36/166

6° Zelfde gegevens als in 3°, maar de kosten van de 4.500 km die voor persoonlijk gebruik zijn afgelegd, zijn ten belope van 10,71 F per km door de betrokkene terugbetaald, zijnde 4.500 km x 10,71 F/km = 48.195 F.

Er moet toch een belastbaar voordeel van alle aard in aanmerking worden genomen van:

53.550 F - 48.195 F = 5.355 F.

Fiche 281.10:

- vak 9, c (voordelen van alle aard): 5.355 F.

Nummer 36/167

7° Een handelsvertegenwoordiger zonder vaste plaats van tewerkstelling heeft in 1998 3.500 km andere privé-verplaatsingen afgelegd met een firmawagen (10 PK).

Belastbaar voordeel: 5.000 km x 10,71 F/km = 53.550 F.

Fiche 281.10:

vak 9, c (voordelen van alle aard) : 53.550 F.

Nummer 36/168

8° Een bediende die aanspraak maakt op de aftrek van zijn forfaitaire beroepskosten, heeft in 1998 de kosteloze beschikking over een firmawagen (12 PK) die hij alleen gebruikt voor de verplaatsingen tussen zijn woonplaats en zijn kantoor.

a) De werkelijk afgelegde afstand voor woon-werkverkeer bedraagt 6.000 km:

Belastbaar voordeel : 6.000 km x 12,44 F/km =

74.640 F - 5.000 F (vrijstelling - zie 36/146) = 69.640 F.

Fiche 281.10:

vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"): 74.640 F.

b) De werkelijk afgelegde afstand voor woon-werkverkeer bedraagt 4.750 km:

Belastbaar voordeel : 5.000 km x 12,44 F/km =

62.200 F - 5.000 F (vrijstelling - zie 36/146) = 57.200 F.

Fiche 281.10 :

- vak 9, c (voordelen van alle aard):

250 km x 12,44 F/km = 3.110 F;

- vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"):

4.750 km x 12,44 F/km = 59.090 F.

g) Waardering van de voordelen van alle aard die voortvloeien uit het persoonlijke gebruik van voertuigen van openbare diensten door titularissen van openbare ambten, mandaten en betrekkingen

Inleiding

Nummer 36/169

De in 36/171 tot 183 uiteengezette richtlijnen hebben betrekking op de waardering van de voordelen van alle aard die voortvloeien uit het persoonlijke gebruik van voertuigen van openbare diensten. Die richtlijnen gelden voor de titularissen van openbare ambten, mandaten of betrekkingen. Zij hebben inzonderheid betrekking op het onderscheid tussen het persoonlijke en het functionele gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld dienstvoertuig, al dan niet met bestuurder, en op het vermelden van de voordelen van alle aard op de loonfiches 281.10 en de samenvattende opgaven 325.10.

Die richtlijnen zijn van toepassing vanaf aj. 1999.

Algemeen

Nummer 36/170

De bedoelde richtlijnen zijn de volgende:

1° het voordeel behaald uit het persoonlijke gebruik van voertuigen van openbare diensten wordt forfaitair geraamd overeenkomstig de bepalingen van art. 36, tweede lid, WIB 92, en art. 18, § 3, punt 9, KB/WIB 92;

2° het functionele gebruik van kosteloos ter beschikking gestelde dienstwagens, al dan niet met bestuurder, wordt niet beschouwd als een voordeel van alle aard in zoverre dat gebruik verband houdt met verplaatsingen gedaan uit hoofde van de functie van de betrokken belastingplichtige, inbegrepen de verplaatsingen die vertrekken uit of eindigen in zijn woonplaats;

3° het louter toevallige gebruik van een dienstwagen voor een korte verplaatsing is vrijgesteld als sociaal voordeel (zie ook 36/160 en 38/27, 13°);

4° wat de leden van de ministeriële kabinetten betreft, zal de Minister of zijn gedelegeerde, ongeacht het personeelsstatuut waarin de betrokkene is tewerkgesteld, voor ieder lid dat de beschikking heeft gehad over een kabinetswagen een individuele fiche 281.10 opmaken waarop het belastbare voordeel van alle aard wegens het persoonlijke gebruik van de kabinetswagen wordt vermeld. Daartoe attesteert de Minister of zijn gedelegeerde, op individuele basis, jaarlijks het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers, d.w.z. de verplaatsingen voor persoonlijk woon-werkverkeer of voor persoonlijk verkeer tijdens weekends of verlofperiodes. Deze fiche zal naar het bevoegde Doc.C-BV worden toegezonden. Tevens zal de Minister of zijn gedelegeerde een jaarlijkse opgave meedelen aan het Hoofdbestuur met de identiteit van de gebruikers van de kabinetswagens en het bedrag van het weerhouden belastbare voordeel;

5° de Ministers zullen zelf aan de hand van de voormelde regels het voordeel van alle aard in hun aangifte in de PB vermelden.

Doel

Nummer 36/171

De in 36/170 opgesomde richtlijnen verschillen wezenlijk niet van de algemene richtlijnen die zijn uiteengezet in 36/141 e.v. en gelden voor werknemers of bedrijfsleiders die persoonlijk een voertuig gebruiken dat hen kosteloos of tegen een bijdrage door hun werkgever of vennootschap ter beschikking is gesteld. De hier bedoelde richtlijnen beogen alleen een eenvormige toepassing van de berekening van het belastbare voordeel van alle aard bij titularissen van openbare ambten, mandaten of betrekkingen die voor persoonlijke doeleinden kilometers afleggen met voertuigen van openbare diensten, rekening gehouden met de specifieke omstandigheden waarin zij een dienstvoertuig gebruiken.

Betrokken belastingplichtigen

Nummer 36/172

De richtlijnen zijn van toepassing op de titularissen van ambten, mandaten of betrekkingen en op ambtenaren en personeelsleden van openbare overheden, inzonderheid van de federale overheid en van de overheden van gemeenschappen, gemeenschapscommissies, gewesten, provincies, agglomeratie en gemeenten. Bedoeld zijn dus onder meer ministers, ambtenaren-generaal, kabinetsleden, gouverneurs, bestendige afgevaardigden, burgemeesters, schepenen, enz.

Betrokken voertuigen

Nummer 36/173

De betrokken voertuigen zijn personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, zowel nieuw als tweedehands, die worden gebruikt voor een openbare dienst van de voormelde overheden, namelijk voor diensten die plaatsvinden in het algemeen belang van de burgers en die van nut zijn voor de maatschappij (zie evenwel 36/174).

Vaststelling van het voordeel van alle aard

Nummer 36/174

Alhoewel de voormelde notie "openbare dienst" in principe een privé-gebruik van het voertuig uitsluit, moet er voor de gebruiker in de praktijk toch een onderscheid worden gemaakt tussen persoonlijk gebruik, functioneel gebruik en louter toevallig gebruik van voertuigen van openbare diensten.

Nummer 36/175

Het louter toevallige gebruik van een dienstwagen voor een korte privé-verplaatsing, wordt bij voortduur als een niet-belastbaar sociaal voordeel aangemerkt (zie 36/160 en 38/27, 13°).

Nummer 36/176

Het functionele gebruik van een dienstvoertuig geeft evenmin aanleiding tot belastingheffing voor zover het gaat om verplaatsingen gedaan uit hoofde van de functie van de betrokken belastingplichtige, met inbegrip van de dienstverplaatsingen die vertrekken uit of eindigen in zijn woonplaats.

Wat de verplaatsingen van en naar de woonplaats betreft, worden terzake alleen de verplaatsingen die eindigen in, respectievelijk vertrekken uit een niet-vaste plaats van tewerkstelling (bijvoorbeeld een congres, een occasionele of niet-periodieke vergadering enz.) als dienstverplaatsing of functioneel gebruik aangemerkt.

Nummer 36/177

De verplaatsingen tussen de woonplaats en een vaste plaats van tewerkstelling (zoals de standplaats of het kabinet) worden daarentegen niet als functioneel gebruik beschouwd, maar als persoonlijk woon-werkverkeer waarvoor een voordeel van alle aard in aanmerking moet worden genomen (zie 36/178).

Nummer 36/178

Het persoonlijke gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld dienstvoertuig geeft aanleiding tot een belastbaar voordeel van alle aard.

Het persoonlijke gebruik van een dienstvoertuig slaat zowel op de verplaatsingen tussen de woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling (het zogenaamd persoonlijke woon-werkverkeer) als op de andere privé-verplaatsingen (verplaatsingen om privé-aankopen te doen, tijdens de weekends, om op vakantie te gaan enz.).

Nummer 36/179

Het belastbare voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers (zie inzonderheid 36/177 en 178), met een minimum van 5.000 per jaar, vermenigvuldigd met het bedrag per afgelegde kilometer dat, rekening houdend met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting aangegeven is in de tabel in 36/Bijlage/10.

Voor die berekening wordt verwezen naar de in 36/149 e.v. opgenomen algemene richtlijnen, met dien verstande dat de hier bedoelde richtlijnen slechts van toepassing zijn vanaf aj. 1999 (zie ook 36/170).

Opmerking

Nummer 36/180

Het persoonlijke gebruik van een dienstvoertuig voor andere verplaatsingen dan het traject tussen de woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling houdt bovendien in dat die voertuigen aanleiding geven tot verkeersbelasting aangezien zij dan niet meer uitsluitend voor een openbare dienst worden aangewend (zie nrs 7 tot 9, circ. 28.10.1996, nr Ci.A.7/482.245, Bull. 766, blz. 2479).

Loonfiche en aangifte PB

Nummer 36/181

De schuldenaar van de aan de BV onderworpen voordelen van alle aard die voortvloeien uit het persoonlijke gebruik van een dienstvoertuig moet het bedrag van die belastbare voordelen vermelden op een individuele fiche 281.10, respectievelijk in vak 9, litt. c en e (tegenover kenletter "T") en in vak 13, c en d (tegenover kenletter "V"), naargelang die voordelen niet of wel op het woon-werkverkeer met een dienstwagen betrekking hebben, en op een samenvattende opgave 325.10 (zie ook 36/146).

Bijzonderheden

Nummer 36/182

De voordelen van alle aard die voor de leden van de ministeriële kabinetten voortvloeien uit het persoonlijk gebruik van een dienstvoertuig, worden door de Minister of zijn gedelegeerde meegedeeld:

- enerzijds, aan het bevoegde Doc.C-BV door middel van een individuele fiche 281.10 en een samenvattende opgave 325.10 (zie 36/181), en;

- anderzijds aan het Hoofdbestuur door middel van een jaarlijkse opgave met vermelding van de identiteit van de gebruikers van de kabinetswagens en het bedrag van het in aanmerking te nemen belastbare voordeel.

Nummer 36/183

De voordelen van alle aard die voor de Ministers voortvloeien uit het persoonlijke gebruik van een dienstvoertuig worden door de Ministers zelf in hun aangifte in de PB vermeld.

11. Vermindering van het voordeel met de bijdrage van de verkrijger

Nummer 36/184

Art. 18, § 4, KB/WIB 92, bepaalt dat in art. 18, § 3, punten 2 tot 9, KB/WIB 92, vermelde gevallen en wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, het in aanmerking te nemen voordeel datgene is dat is vastgesteld overeenkomstig art. 18, § 3, punten 2 tot 9, KB/WIB 92, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel.

Nummer 36/185

Uit 36/184 volgt dat, wanneer zij niet kosteloos worden toegestaan, de overeenkomstig 36/92 tot 183 bedoelde forfaitaire ramingen van die voordelen worden verminderd met de bijdrage van de verkrijger ervan.

Nummer 36/186

De in 36/185 vermelde regel is van toepassing voor :

1° de beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen (zie 36/92 e.v. en inzonderheid 36/130 en 131);

2° de beschikking over één enkele kamer (zie 36/133);

3° de verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming (zie 36/134 en 135);

4° de beschikking over dienstboden, huispersoneel, tuiniers, chauffeurs enz. (zie 36/136);

5° de voordelen verkregen door huispersoneel (zie 36/137 en 138);

6° de verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf (zie 36/139);

7° de verstrekking van sociale maaltijden (zie 36/140);

8° het persoonlijke gebruik van een ter beschikking gesteld voertuig (zie 36/141 e.v. en inzonderheid 36/142).

Nummer 36/187

Diezelfde regel is echter als dusdanig niet van toepassing voor de berekening van het voordeel dat voortvloeit uit tegen verminderde rentevoet (en dus niet kosteloos) toegestane leningen (zie inzonderheid 36/40, 47, 48, 52, 58, 77, 80, 85 en 86).

REFERENTIERENTEVOET VOOR DE VÓÓR 1.1.1995 TOEGESTANE HYPOTHECAIRE LENINGEN

Nummer 36/Bijlage/1

Jaar waarin de

leningsovereenkomst is gesloten

In aanmerking te nemen referentie-rentevoet

Leningen waarvan de

terugbetaling door een gemengde

levensverzekering is gewaarborgd

Andere leningen

pct.

1950 en 1951

5,50

1952 en 1953

5,75

1954 tot 1956

5,50

1957

5,75

1958

6,00

1959 en 1960

5,50

1961 en 1962

5,75

1963

5,25

1964

5,50

1965 en 1966

6,25

1967

6,50

1968

7,25

1969

7,50

1970

8,00

1971

8,75

1972

7,00

1973

6,75

1974

7,50

1975

9,00

1976 en 1977

8,75

1978 en 1979

8,50

1980

9,50

1981

12,00

1982

13,50

1983

11,50

1984 (tot 31.5.1984)

11,50

1984 (vanaf 1.6.1984)

10,75

11,75

1985

9,50

9,75

1986

7,50

7,50

1987

7,25

7,25

1988

7,25

7,00

1989

7,25

7,00

1990

9,50

9,25

1991

10,25

10,25

1992

9,25

8,25

1993

8

7,65

1994

7,25

7,10

MAANDELIJKSE REFERTE-INDEXEN VOOR HYPOTHECAIRE LENINGEN, TOEGESTAAN VANAF 1.1.1995, WAARIN EEN VERANDERLIJKE RENTEVOET IS BEDONGEN.


Nummer 36/Bijlage/2

Periode

Publicatie in BS

Index A

Index B

Index C

Index D

Index E

Juli 1994

30.7.1994

5,979

6,295

6,600

6,937

7,165

Augustus 1994

31.8.1994

5,958

6,564

6,849

7,125

7,299

September 1994

30.9.1994

6,293

6,897

7,225

7,476

7,612

Oktober 1994

29.10.1994

6,391

7,207

7,599

7,849

7,960

November 1994

30.11.1994

6,068

7,177

7,577

7,850

7,941

December 1994

31.12.1994

5,989

7,055

7,369

7,675

7,773

Januari 1995

31.1.1995

6,153

7,102

7,360

7,681

7,808

Februari 1995

28.2.1995

6,234

7,141

7,409

7,725

7,868

Maart 1995

31.3.1995

6,454

7,143

7,417

7,660

7,793

April 1995

29.4.1995

6,210

6,976

7,242

7,413

7,565

Mei 1995

31.5.1995

6,047

6,620

6,891

7,067

7,257

Juni 1995

30.6.1995

5,533

6,073

6,350

6,580

6,811

Juli 1995

29.7.1995

5,057

5,650

5,931

6,220

6,543

Augustus 1995

31.8.1995

4,826

5,442

5,762

6,062

6,467

September 1995

30.9.1995

4,629

5,159

5,523

5,827

6,273

Oktober 1995

31.10.1995

4,460

4,881

5,259

5,599

6,109

November 1995

30.11.1995

4,345

4,674

5,110

5,440

5,958

December 1995

30.12.1995

4,076

4,452

5,008

5,316

5,744

Januari 1996

31.1.1996

3,782

4,186

4,790

5,152

5,544

Februari 1996

29.2.1996

3,486

3,921

4,534

4,977

5,347

Maart 1996

30.3.1996

3,334

4,008

4,643

5,148

5,445

April 1996

30.4.1996

3,356

4,159

4,821

5,383

5,644

Mei 1996

31.5.1996

3,306

3,990

4,662

5,257

5,540

Juni 1996

29.6.1996

3,266

3,849

4,517

5,130

5,412

Juli 1996

31.7.1996

4,439

4,057

4,657

5,295

5,544

Augustus 1996

31.8.1996

3,578

4,203

4,703

5,370

5,612

September 1996

28.9.1996

3,480

4,020

4,489

5,185

5,442

Oktober 1996

31.10.1996

3,262

3,695

4,164

4,899

5,151

November 1996

30.11.1996

3,157

3,557

3,944

4,669

4,905

December 1996

31.12.1996

3,153

3,597

3,940

4,549

4,770

Januari 1997

31.1.1997

3,151

3,552

3,969

4,465

4,790

Februari 1997

28.2.1997

3,115

3,454

3,937

4,347

4,795

Maart 1997

29.3.1997

3,200

3,530

3,984

4,308

4,719

April 1997

30.4.1997

3,394

3,745

4,194

4,497

4,871

Mei 1997

31.5.1997

3,420

3,770

4,252

4,563

4,952

Juni 1997

28.6.1997

3,378

3,682

4,155

4,464

4,862

Juli 1997

31.7.1997

3,376

3,619

4,108

4,382

4,752

Augustus 1997

30.8.1997

3,478

3,689

4,180

4,384

4,705

September 1997

30.9.1997

3,697

3,908

4,370

4,538

4,824

Oktober 1997

31.10.1997

3,866

4,083

4,523

4,667

4,930

November 1997

29.11.1997

4,074

4,326

4,734

4,846

5,094

December 1997

31.12.1997

4,169

4,478

4,808

4,912

5,158

Januari 1998

31.1.1998

4,019

4,348

4,602

4,758

4,957

Februari 1998

28.2.1998

3,821

4,150

4,371

4,602

4,733

Maart 1998

31.3.1998

3,733

4,069

4,263

4,498

4,606

April 1998

30.4.1998

3,777

4,095

4,264

4,469

4,559

Mei 1998

30.5.1998

3,889

4,182

4,352

4,540

4,616

Juni 1998

30.6.1998

3,932

4,197

4,371

4,557

4,636

Juli 1998

31.7.1998

3,891

4,129

4,279

4,448

4,535

Augustus 1998

29.8.1998

3,849

4,069

4,183

4,334

4,424

September 1998

30.9.1998

3,729

3,858

3,943

4,073

4,159

Oktober 1998

31.10.1998

3,569

3,610

3,674

3,802

3,884

November 1998

28.11.1998

3,478

3,512

3,568

3,732

3,840

December 1998

31.12.1998

3,391

3,416

3,465

3,645

3,800

REFERENTIERENTEVOET VOOR DE VANAF 1.1.1995 TOEGESTANE HYPOTHECAIRE LENINGEN

Nummer 36/Bijlage/3

In aanmerking te nemen referentievoet

Jaar waarin de

leningovereenkomst is gesloten

Leningen waarvan de terugbetaling door een gemengde levensverzekering is gewaarborgd

Andere leningen

1995

7

6,75

1996

6,50

1997

6,00

1998

5,75

REFERENTIERENTEVOET VOOR NIET-HYPOTHECAIRE LENINGEN MET VASTE LOOPTIJD

Nummer 36/Bijlage/4

Maandelijks lastenpercentage
Jaar waarin de leningovereenkomst is gesloten Leningen om de aankoop van een wagen te financieren Andere leningen
1985 0,62 0,62
1986 0,44 0,49
1987 0,40 0,49
1988 0,38 0,46
1989 0,38 0,46
1990 0,45 0,54
1991 0,55 0,60
1992 0,46 0,46
1993 0,42 0,48
1994 0,40 0,47
1995 0,35 0,40
1996 0,30 0,35
1997 0,25 0,30
1998 0,25 0,35

REFERENTIERENTEVOET OP JAARBASIS VOOR NIET-HYPOTHECAIRE LENINGEN ZONDER WELBEPAALDE LOOPTIJD

Nummer 36/Bijlage/5

Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt In aanmerking te nemen referentierentevoet
pct.
1981 11
1982 13
1983 13
1984 13
1985 12
1986 9,75
1987 8,75
1988 8,25
1989 9,50
1990 12,75
1991 12,75
1992 12
1993 10,50
1994 9,25
1995 8,25
1996 7,25
1997 7,00
1998 7,25

REFERENTIERENTEVOET OP MAANDBASIS VOOR NIET-HYPOTHECAIRE LENINGEN ZONDER WELBEPAALDE LOOPTIJD

Nummer 36/Bijlage/6

Jaar

Pct

1981

0,916

1982

1,083

1983

1,083

1984

1,083

1985

1

1986

0,812

1987

0,729

1988

0,687

1989

0,791

1990

1,062

1991

1,062

1992

1

1993

0,875

1994

0,770

1995

0,687

1996

0,604

1997

0,583

1998

0,604

VOORDELEN VERKREGEN DOOR HUISPERSONEEL

Nummer 36/Bijlage/7

Waarde van de voordelen
Aard van de voordelen Per dag Per jaar
1° eerste maaltijd (ontbijt) 22 F 7.920 F
2° tweede maaltijd (hoofdmaaltijd) 44 F 15.840 F
3° derde maaltijd (avondmaal) 34 F 12.240 F
4° huisvesting, verwarming, verlichting (kosteloze beschikking over één enkele gemeubileerde kamer) 30 F 10.800 F
Totaal 130 F 46.800 F

TABEL VAN DE TOT EN MET 31.12.1996 IN AANMERKING TE NEMEN BEDRAGEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET VOORDEEL VAN ALLE AARD VOORTVLOEIEND UIT HET PERSOONLIJKE GEBRUIK VAN EEN KOSTELOOS TER BESCHIKKING GESTELD VOERTUIG

Nummer 36/Bijlage/8

Belastbare kracht in PK Voordeel in F per afgelegde kilometer
4 5,3
5 6,2
6 6,9
7 7,6
8 8,3
9 9,0
10 10,0
11 10,9
12 11,6
13 12,3
14 12,8
15 13,3
16 13,7
17 14,0
18 14,3
19 en meer 14,6

TABEL VAN DE VOOR HET JAAR 1997 IN AANMERKING TE NEMEN BEDRAGEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET VOORDEEL VAN ALLE AARD VOORTVLOEIEND UIT HET PERSOONLIJKE GEBRUIK VAN EEN KOSTELOOS TER BESCHIKKING GESTELD VOERTUIG

Nummer 36/Bijlage/9

Belastbare kracht in PK

Voordeel in F per afgelegde kilometer

4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19 en meer

5,48
6,41
7,11
7,84
8,57
9,30
10,30
11,26
11,96
12,69
13,19
13,72
14,12
14,42
14,75
15,05

TABEL VAN DE VOOR DE JAREN 1998 EN 1999 IN AANMERKING TE NEMEN BEDRAGEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET VOORDEEL VAN ALLE AARD VOORTVLOEIEND UIT HET PERSOONLIJKE GEBRUIK VAN EEN KOSTELOOS TER BESCHIKKING GESTELD VOERTUIG

Nummer 36/Bijlage/10

Belastbare kracht in PK

Voordeel in BEF per afgelegde kilometer




(1)

Basisbedrag


(2)

Geïndexeerd
bedrag

(3)

4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19 en meer

5,60
6,55
7,25
8,00
8,75
9,50
10,50
11,50
12,20
12,95
13,45
14,00
14,40
14,70
15,05
15,35

5,71
6,68
7,40
8,16
8,93
9,69
10,71
11,73
12,44
13,21
13,72
14,28
14,69
14,99
15,35
15,66