Commentaar van art. 19, WIB 92
19/0 | |
19/1-36 | |
19/1 | |
19/2-21.15 | |
19/21.16-21.17 | |
19/22-33 | |
19/34-36 | |
19/37-39 | |
19/40-53 | |
19/40-41 | |
19/42 | |
19/43 | |
D. Belastbaar inkomen van kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten | 19/44-53 |
V. Inkomsten uit sommige aandelen betaald of toegekend door beleggingsvennootschappen | 19/54-56 |
19/54 | |
19/55-56 |
Nummer 19/0
Art. 19 (1). - § 1. Interest omvat :
[(1) De huidige tekst van art. 19, WIB 92, is van toepassing :
- op de vanaf 14.4.1999 uitgeleende aandelen wat betreft § 1, 1°;
- op de vanaf 7.4.1995 uitgegeven aandelen en onderschreven contracten wat betreft §,1, 3° en 4°, § 2, eerste lid en § 4, tweede lid;
- met ingang van 10.8.1992 wat betreft § 3;
- op de vanaf 7.5.1993 gesloten contracten wat betreft § 4, eerste lid.]
1° interest, premies en alle andere opbrengsten van leningen en gelddeposito's, van leningen van aandelen en van elke andere schuldvordering van dezelfde aard;
2° de in artikel 10, § 2, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend, met uitzondering van het in die termijnen begrepen gedeelte dat dient om het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan, volledig weer samen te stellen;
3° de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende levensverzekeringscontracten die de belastingplichtige individueel heeft gesloten, wanneer het gaat om :
a) hetzij contracten die een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan, overeenkomstig de artikelen 145/1 tot 145/20, geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot een belastingvermindering voor het lange termijnsparen;
b) hetzij contracten die verbonden zijn aan één of verschillende beleggingsfondsen wanneer bij hun inschrijving verbintenissen worden aangegaan die wat betreft hun duur en hun bedrag of hun rendementsvoet bepaald zijn;
4° de inkomsten uit aandelen betaald of toegekend door beleggingsvennootschappen, en gehaald uit de gehele of gedeeltelijke verdeling van hun maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van hun eigen aandelen, wanneer bij het openbaar aanbod in België van de aandelen verbintenissen werden aangegaan die, wat het terugbetalingsbedrag of de rendementsvoet ervan betreft, bepaald waren en wanneer die verbintenissen betrekking hebben op een periode kleiner dan of gelijk aan acht jaar.
§ 2. Met betrekking tot vastrentende effecten of in § 1, 4°, vermelde aandelen omvatten de inkomsten iedere som die boven de uitgifteprijs wordt betaald of toegekend, ongeacht of de toekenning plaatsheeft op de bij overeenkomst vastgestelde vervaldag.
Die inkomsten zijn ten name van elke opeenvolgende houder van de effecten belastbaar in verhouding tot het tijdperk waarin hij houder is geweest.
§ 3. Met betrekking tot gelddeposito's, omvatten de inkomsten de opbrengsten uit verrichtingen tot afstand, uit welken hoofde ook, door de ene partij van een som geld aan de tegenpartij waarbij deze laatste tegenover de eerste de verbintenis aangaat om op een vooraf bepaalde datum of gedurende een overeengekomen periode een hogere som geld terug te geven waarvan het bedrag bij de aanvang is overeengekomen. De inkomsten stemmen overeen met het verschil tussen die twee bedragen ongeacht de wijze van berekening en vaststelling.
§ 4. Met betrekking tot kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten vermeld in § 1, 3°, stemmen de inkomsten overeen met het verschil tussen, enerzijds de betaalde of toegekende bedragen met uitsluiting van de overeenkomstig artikel 40 vrijgestelde deelnemingen in de winst, en, anderzijds, het totaal van de gestorte premies.
Het belastbare bedrag van de inkomsten vermeld in § 1, 3°, a, mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie van de interesten tegen 4,75 pct. per jaar, berekend op het totale bedrag van de gestorte premies.
Nummer 19/1
Overeenkomstig art. 19, § 1, 1°, WIB 92, zoals gewijzigd door art. 45, W 10.3.1999 (V 2680 - Bull. 793), omvat "interest" : interest, premies en alle andere opbrengsten van leningen en gelddeposito's, van leningen van aandelen en van elke andere schuldvordering van dezelfde aard. Die begrippen worden hierna uiteengezet.
Terzake wordt aangestipt dat de inkomsten van roerende goederen en kapitalen echter als beroepsinkomsten worden aangemerkt, wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten (art. 37, WIB 92).
B. INKOMSTEN VAN LENINGEN EN GELDDEPOSITO'S
1. Inkomsten van leningen
a) Algemeen
Nummer 19/2
Zijn inzonderheid bedoeld : alle inkomsten van verhandelbare effecten die een lening of een schuldvordering vertegenwoordigen die interest opbrengt of wordt uitgegeven met een disconto, en dit ongeacht hun vorm (effecten aan toonder, aan order of op naam of gedematerialiseerde effecten die alleen op rekening zijn ingeschreven), hun looptijd (op korte, middellange of lange termijn) en hun benaming (obligatie, thesauriebewijs, kasbon, zerobon enz.).
Terzake worden dus de inkomsten van al dan niet vastrentende effecten beoogd; voor meer bijzonderheden m.b.t. het begrip "vastrentende effecten" wordt verwezen naar 2/18 tot 33. Er wordt opgemerkt dat de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract, eveneens als vastrentende effecten worden aangemerkt (art. 2, § 4, WIB 92, zoals aangevuld door art. 2, W 20.3.1996).
b) Inkomsten van obligaties
Nummer 19/3
Inkomsten van "obligaties" zijn de interest, premies en alle andere opbrengsten van die effecten, ongeacht de regels volgens welke de inkomsten worden bepaald en toegekend (in specie, in effecten of in enige andere vorm), alsmede iedere som die boven de uitgifteprijs wordt betaald, ongeacht of de toekenning plaatsheeft op de bij overeenkomst vastgestelde vervaldag (zie ook 19/8 en volgende).
In art. 19, § 1, 1°, WIB 92, beoogde interest is dus :
- het gehele bedrag van de interest die aan winstdelende obligaties wordt toegekend;
- de uitgiftepremies (verschil tussen de nominale waarde van het effect en zijn uitgifteprijs);
- de terugbetalingspremies (verschil tussen de terugbetalingswaarde en de nominale waarde van de obligatie);
- de interest ontvangen in de vorm van nieuwe obligaties (de uitreiking van nieuwe obligaties aan de obligatiehouders ter vertegenwoordiging van vervallen interest, wordt gelijkgesteld met de toekenning van die interest, waarvan het bedrag overeenstemt met de nominale waarde van de uitgereikte obligaties; er wordt opgemerkt dat de afgifte van een eenvoudige schuldbekentenis aan de obligatiehouders geen toekenning van interest zou zijn);
- de premies betaald ter gelegenheid van een leninguitgifte en bestaande in een aanvullende rente voor de obligaties waarop vóór een bepaalde datum was ingetekend. Ter zake heeft het Hof van Cassatie bij arrest van 25.4.1967, inzake VZW "Royal Waterloo Golf Club" (Pas. 1967, I, 1008 tot 1011, Bull.454, blz. 1403) gevonnist dat de bewoordingen van art. 14, § 1, eerste lid, 3°, b, SWIB (thans art. 19, § 1, 1°, WIB 92) in de ruimste betekenis zijn opgevat en alle opbrengsten ter vergoeding van kapitalen geleend aan natuurlijke of rechtspersonen bedoelen, ongeacht de wijze waarop de contracterende partijen die het verlenen van een uitgiftepremie op het oog hadden, bij overeenkomst de toekenningsvoorwaarden van de verleende renten hebben vastgesteld met inachtneming van het ogenblik waarop de intekening op in de vorm van een obligatieuitgifte uitgeschreven lening plaatsheeft.
Nummer 19/4
Bij "geïndexeerde" obligatieleningen, d.w.z. bij obligatieleningen waarvan de uitgiftevoorwaarden een op het indexcijfer van de consumptieprijzen steunende beschermingsclausule voor de obligatiehouder bevatten, moet het gedeelte van het aan de obligatiehouder terugbetaalde bedrag dat het nominale kapitaal overtreft ingevolge de toepassing van de indexclausule, met een terugbetalingspremie worden gelijkgesteld.
Nummer 19/5
Wat de in goudfrank, in ecu's of in vreemde deviezen uitgegeven obligaties betreft :
- moeten de uitgifte- en terugbetalingspremies worden berekend door het excedent - uitgedrukt in goudfrank, in ecu's of in vreemde munt - van de terugbetalingsprijs op de emissieprijs in Belgische franken om te zetten tegen de wisselkoers op het ogenblik van de betaling of de toekenning van die premies (datum van terugbetaling van de obligaties) (voor een obligatie van 1.000 gulden, tegen 980 gulden uitgegeven en terugbetaalbaar tegen 1.020 gulden op 1.8.2000, bedraagt de premie 40 gulden, om te zetten in Belgische franken tegen de wisselkoers op 1.8.2000);
- moet geen belastbare premie in aanmerking worden genomen wanneer de terugbetalingsprijs in vreemde munt overeenstemt met de uitgifteprijs in vreemde munt, zelfs indien de obligatiehouder bij de terugbetaling een baat behaalt wegens het koersverschil op de beschouwde munt.
Nummer 19/6
Er wordt ook opgemerkt dat loten van effecten van leningen (het verschil tussen de terugbetalingswaarde van de door loting uitgetrokken effecten en hun nominale waarde) geen als dusdanig belastbare inkomsten van roerende goederen en kapitalen zijn (zie art. 21, 4°, WIB 92), maar diverse inkomsten van roerende aard als bedoeld in art. 90, 6°, WIB 92.
Anderdeels omvatten de inkomsten van roerende goederen en kapitalen overeenkomstig art. 21, 3°, WIB 92, evenmin de inkomsten uit Belgische overheidsfondsen en uit leningen van voormalig Belgisch Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting.
c) Inkomsten van vastgoedcertificaten
Nummer 19/7
Als in art. 19, § 1, 1°, WIB 92, bedoelde "interest", moeten eveneens worden aangemerkt, de inkomsten die worden toegekend aan houders van "vastgoedcertificaten" ter vertegenwoordiging van de rechten van vordering op de inkomsten, op de opbrengsten en op de realisatiewaarde van één of meer bij de uitgifte van de certificaten bepaalde onroerende goederen (waarvan de opbrengst onder de houders van de certificaten wordt verdeeld).
Die inkomsten omvatten de eventuele realisatiewaarde die, met betrekking tot het nog niet terugbetaalde deel van de inschrijvingsprijs van de "vastgoedcertificaten", zou zijn verwezenlijkt bij de verkoop van de onroerende goederen en onder de houders van de certificaten zou worden verdeeld.
Daarentegen moet niet als inkomsten worden beschouwd, het deel van de huuropbrengsten dat wordt gebruikt voor de terugbetaling van het vooraf overeengekomen deel van de inschrijvingsprijs van de certificaten.
d) Belastbaar inkomen van vastrentende effecten
Principes
Nummer 19/8
De inkomsten van vastrentende effecten omvatten, benevens de interest van eventuele coupons, iedere som die boven de uitgifteprijs wordt betaald of toegekend, ongeacht of de toekenning al dan niet plaatsheeft op de bij overeenkomst vastgestelde vervaldag.
Bovendien zal bij het vaststellen van het inkomen bij elke opeenvolgende houder slechts rekening worden gehouden met het gedeelte dat overeenstemt met de bezitsduur van de effecten. Overigens wordt ook de verrekening van de erop betrekking hebbende RV tot die bezitsduur beperkt (voor meer bijzonderheden inzake het bedrag van de verrekenbare RV : zie 276/22 tot 27).
Dit betekent dat bij aankoop of verkoop van effecten tussen twee vervaldagen, of vóór de vervaldag wanneer de interest wordt gekapitaliseerd (hierna eenvoudigweg "tussentijdse verhandelingen" genoemd), elke houder belastbaar is op het gedeelte van de inkomsten dat betrekking heeft op het tijdperk gedurende hetwelk hij de effecten in zijn bezit heeft gehad. Deze inkomsten worden naar gelang het geval geacht te zijn toegekend bij de toekenning of betaalbaarstelling van de interest op de vervaldag van de coupon, bij de tussentijdse verhandeling (verkoop) van het effect of bij de terugbetaling of inkoop van het effect.
Niettemin is de RV slechts verschuldigd op de vervaldag (vervaldag van de coupon of eindvervaldag) of op het ogenblik van de vervroegde terugbetaling of inkoop van het effect door de emittent. Bij tussentijdse verhandelingen is in de regel op dat ogenblik nog geen RV verschuldigd op de gelopen prorata interesten (zie commentaar op art. 261, WIB 92).
Bij de berekening van het prorata-inkomen moet een onderscheid worden gemaakt naargelang het effecten betreft waarvan de inkomsten niet, dan wel gekapitaliseerd worden.
Effecten waarvan de inkomsten niet gekapitaliseerd worden
Principe
Nummer 19/9
Het verlopen rente-prorata moet lineair worden berekend in verhouding tot de bezitsduur (zie voorbeeld 1 in 19/20).
Wanneer het buitenlandse effecten betreft, wordt het aldus in vreemde valuta bepaalde inkomen in Belgische franken omgezet naar de wisselkoers bij de verkoop (art. 17, § 2, WIB 92).
Bijzonder geval : terugbetalingspremie van Staatsleningen en leningen van het Wegenfonds
Nummer 19/10
Verscheidene KB betreffende de uitgifte van bepaalde Staatsleningen en leningen van het Wegenfonds behouden aan de emittent het recht voor om op vastgestelde data en tegen betaling van een terugbetalingspremie, de nog af te lossen obligaties van die leningen vervroegd terug te betalen ("call"-recht).
In 19/13 is de lijst van de leningen opgenomen waarvoor het "call"-recht werd uitgeoefend.
De terugbetalingspremies met betrekking tot die leningen moeten worden gerangschikt onder de interest van vastrentende effecten.
Nummer 19/11
Er werd beslist dat de bedoelde terugbetalingspremies moeten worden geacht betrekking te hebben op de laatste periode waarvoor interest werd toegekend of betaalbaargesteld of, anders gezegd, op de periode die begrepen is tussen de laatste aan de vervroegde terugbetaling voorafgaande vervaldag van de inkomsten en de datum van die terugbetaling.
Uit die beslissing volgt dat de premies een belastbaar inkomen vormen ten name van elke opeenvolgende houder van de effecten tijdens de laatste periode waaraan de interest van de bedoelde leningen verbonden is, en zulks in verhouding tot de duur waarin hij gedurende diezelfde periode houder is geweest (art. 19, § 2, tweede lid, WIB 92).
Nummer 19/12
De RV die betrekking heeft op de bedoelde terugbetalingspremies is verrekenbaar in dezelfde verhouding als bepaald in 19/11, tweede lid (zie 276/26 en 27).
Nummer 19/13
Lijst van de vervroegd terugbetaalde leningen
(a) | (b) | (c) | (d) | (e) | (f) |
23137 | 8 % 1987-1995, 2e reeks | Staat | 15.6.1993 | 1 % | 25 % |
24046 | 8,25 % 1989-1997, 2e reeks | Staat | 23.6.1993 | 2,75 % | 25 % |
23440 | 7,75 % 1988-1996, 2e reeks | Staat | 1.7.1993 | 1,50 % | 25 % |
23541 | 8 % 1988-1995 | Staat | 19.9.1993 | 1,25 % | 25,75 % |
24147 | 8,25 % 1989-1996 | Staat | 16.10.1993 | 2 % | 25,75 % |
23238 | 8 % 1988-1996 | Staat | 8.1.1994 | 1 % | 25,75 % |
23743 | 8 % 1989-1997 | Staat | 10.2.1994 | 2 % | 25,75 % |
43951 | 8 % 1987-1995 | Wegenfonds | 12.2.1994 | 0,50 % | 25,75 % |
44052 | 7,75 % 1988-1996 | Wegenfonds | 2.3.1994 | 1 % | 25,75 % |
24450 | 10 % 1990-1997 verenigde | Staat | 15.3.1994 | 2,25 % | 13,39 % |
24248 | 9,50 % 1989-1998 | Staat | 22.3.1994 | 3 % | 25,75 % |
23844 | 8,25 1989-1997 | Staat | 24.3.1994 | 2 % | 25,75 % |
23036 | 8 % 1987-1995 | Staat | 6.4.1994 | 0,50 % | 25,75 % |
23339 | 7,75 % 1988-1996 | Staat | 29.4.1994 | 1 % | 25,75 % |
25056 | 9,25 % 1991-1998 | Staat | 14.3.1995 | 1,5 % | 13,39 % |
(a) codenummer van de lening vermeld in de Prijscourant opgemaakt door de Administratie van de BTW, registratie en domeinen
(b) benaming van de lening
(c) emittent
(d) datum van de vervroegde terugbetaling
(e) percentage van de terugbetalingspremie (het bedrag van de premie wordt bekomen door de nominale waarde van de terugbetaalde effecten te vermenigvuldigen met het percentage van de premie)
(f) aanslagvoet van de in principe toepasselijke RV
Effecten waarvan de inkomsten gekapitaliseerd worden en effecten met disconto
Nummer 19/14
Het roerend inkomen van een effect waarvan de inkomsten gekapitaliseerd worden en van een effect met disconto (hierna kapitalisatie- of zerobon genoemd) omvat elk bedrag dat de emittent op de vervaldag (of bij de vervroegde inkoop) boven de oorspronkelijke inschrijvingsprijs zal uitkeren.
Dit inkomen is ten name van elke opeenvolgende houder belastbaar in verhouding tot de bezitsduur van het effect.
Nummer 19/15
Bij tussentijdse verhandeling van kapitalisatie- of zerobons moet het als roerend inkomen te beschouwen verlopen renteprorata actuarieel in verhouding tot de bezitsduur worden berekend. Het aldus bepaalde inkomen kan reeds van bij de uitgifte onveranderlijk worden vastgesteld aan de hand van een kapitalisatieplan tegen samengestelde interest.
Voor het opstellen van dit kapitalisatieplan kan gebruik worden gemaakt van de volgende formule :
P = V / (1 + i) n of i = ( V / P ) 1/n - 1, waarbij
p = de oorspronkelijke inschrijvingsprijs
V= de terugbetalingsprijs
n= de looptijd in jaren (en fracties van jaren)
i = het rendement
Uit deze formule kan, rekening houdend met P, V en n als gekende gegevens, het rendement "i" worden afgeleid, dat op zijn beurt toelaat het voormelde kapitalisatieplan op te stellen (zie voorbeeld 2 in 19/21).
Nummer 19/16
Praktisch gezien kunnen de taxatiediensten deze onbekende vrij eenvoudig berekenen aan de hand van de MS-WORKS software op hun PC. Het volstaat immers om in een werkblad de spreadsheetformule "= Rente (Toekomstige waarde; Huidige waarde; Termijn)" in te brengen, waarbij :
"Toekomstige waarde" overeenstemt met de terugbetalingsprijs, "Huidige waarde" met de inschrijvingsprijs, en "Termijn" met de looptijd in jaren.
Nummer 19/17
Het aldus afgeleide inkomen stijgt naarmate het desbetreffende effect dichter bij de eindvervaldag komt en geeft het werkelijk vastrentend inkomen weer. Dit inkomen moet ten name van elke opeenvolgende houder als een roerend inkomen worden aangemerkt. Externe factoren, zoals rating, marktrente, wisselkoers, valuta enz. worden ten name van die verschillende houders buiten beschouwing gelaten. Deze laatste factoren kunnen er de oorzaak van zijn dat de prorata-interest verschillend is van het verwezenlijkte inkomen. Het verschil moet alsdan worden aangemerkt ofwel als een niet-roerend inkomen (meerwaarde), ofwel als een kost (minderwaarde) die hun eigen fiscale regeling ondergaan.
Nummer 19/18
Aangezien de in 19/15 vermelde formule uitgaat van een kapitalisatie per jaar, moet bij tussentijdse verhandeling van kapitalisatie- of zerobons voor de berekening van het inkomen m.b.t. jaargedeelten, de lineaire proratering als bedoeld in 19/9 worden toegepast.
Nummer 19/19
Wanneer het buitenlandse effecten betreft wordt het overeenkomstig 19/14 tot 18 in vreemde valuta bepaalde inkomen in Belgische franken omgezet naar de wisselkoers bij de verkoop.
Voorbeelden
Voorbeeld 1
Nummer 19/20
Een binnenlandse vennootschap koopt op vervaldag 15.10.1998, na coupon, een Belgische obligatie uitgegeven op 15.10.1997 met een nominale waarde van 50.000F en een rente van 4,25 %, tegen 51.000 F. Op 15.9.1999 verkoopt zij deze obligatie tegen 53.000 F netto.
Het roerend inkomen dat zij aldus verkrijgt is als volgt samengesteld:
- bruto-interest : 50.000 F x 4,25 % x 335/365 = 1.950 F
- bedrag van de overeenstemmende RV : 1.950 F x 15 % = - 293 F
- netto roerend inkomen : 1.657 F
Het totale inkomen is gelijk aan :
(53.000 F + 293 F) - 51.000 F = 2.293 F
Dit inkomen omvat :
- belastbaar roerend inkomen (inbegrepen 293 F verrekenbare RV) : 1.950 F
- niet-roerend inkomen (meerwaarde) : 343 F
Voorbeeld 2
Nummer 19/21
1. Gegevens
Op 1 april van het jaar n wordt een buitenlandse zerobon uitgegeven met de volgende karakteristieken :
- valuta = USD;
- inschrijvingsprijs : P = 9.855 USD per effect;
- terugbetalingsprijs : V = 20.000 USD per effect;
- looptijd : n = 8 jaar;
- wisselkoers bij inschrijving = 33,80 BEF.
2. Kapitalisatieplan
- De wiskundige formule voor de berekening van het rendement
1/n
i = ( V / P) - 1
geeft na invulling van de cijfergegevens de volgende vergelijking :
i = ( 20.000 / 9.855) 1/8 - 1
De uitwerking van deze vergelijking geeft een rendement van 9,25%; immers de invulling van de desbetreffende gegevens en bedragen (d.i. "= Rente (20000;9855;8)") in de spreadsheetformule bedoeld in 19/16, levert een rendement "i" op van 0,0925006 of afgerond 9,25 %.
- Het kapitalisatieplan ziet er dan ook als volgt uit :
1.4 van de jaren | berekeningen | gekapitaliseerde waarde in USD |
n | - | 9.855 |
n+1 | 9.855 x 1,0925 | 10.767 |
n+2 | 9.855 x (1,0925)2 | 11.762 |
n+3 | 9.855 x (1,0925)3 | 12.851 |
n+4 | 9.855 x (1,0925)4 | 14.039 |
n+5 | 9.855 x (1,0925)5 | 15.338 |
n+6 | 9.855 x (1,0925)6 | 16.757 |
n+7 | 9.855 x (1,0925)7 | 18.307 |
n+8 | 9.855 x (1,0925)8 | 20.000 |
3. Bepaling van het roerend inkomen
a) Op 1.8. (n + 3) verkoopt A aan B (A en B zijn natuurlijke personen), 100 effecten die A van bij de inschrijving bezat, tegen de globale prijs van 45.800.000 BEF. De wisselkoers van de USD op die dag bedraagt 34,50BEF.
Bepaling van het resultaat gerealiseerd bij de verkoop
1° Roerend inkomen
- gekapitaliseerde waarde op 1.4. (n + 3) : 12.851 USD
- roerend inkomen van de periode
1.4. tot 31.7 (n + 3) :
(14.039 USD - 12.851 USD) x 122/365 = + 397,08 USD
- totaal : 13.248,08 USD
- inschrijvingsprijs : - 9.855 USD
- verschil : 3.393,08 USD
- wisselkoers van de USD bij verkoop : x 34,50 F/USD
- roerend inkomen per effect : 117.061,26 F
- 100 effecten : x 100
- totaal roerend inkomen : 11.706.126 F
2° Niet-roerend resultaat
- verkoopprijs : 45.800.000 F
- aanschaffingsprijs :
(9.855 USD x 33,80 F/USD x 100) = - 33.309.900 F
- verschil : 12.490.100 F
- roerend inkomen : - 11.706.126 F
- niet-roerend resultaat (meerwaarde) : 783.974 F
b) Op 1.2. (n + 6) verkoopt B op zijn beurt de 100 effecten aan een buitenlandse vennootschap voor de prijs van 16.500 USD per effect. De wisselkoers van de USD bedraagt 33,10 BEF.
Bepaling van het resultaat gerealiseerd bij de verkoop
1° Roerend inkomen
- gekapitaliseerde waarde op 1.4. (n + 5) : 15.338 USD
- roerende inkomen van de periode 1.4. (n + 5) tot 1.2. (n + 6) :
(16.757 USD - 15.338 USD) x 306/365 = 1.189,63 USD
- totaal : 16.527,63 USD
- gekapitaliseerde waarde op 1.8. (n + 3) : - 13.248,08 USD
- verschil : 3.279,55 USD
- wisselkoers bij verkoop :
x 33,10 F/USD
- roerend inkomen per effect : 108.553,11 F
- 100 effecten : x 100
- totaal roerend inkomen : 10.855.311 F
2° Niet-roerend resultaat
- verkoopprijs :
16.500 USD x 33,10 F/USD x 100 = 54.615.000 F
- aanschaffingsprijs : - 45.800.000 F
- verschil : 8.815.000 F
- roerend inkomen : - 10.855.311 F
- niet-roerend resultaat (minderwaarde) : 2.040.311 F
2. Inkomsten van gelddeposito's
a) Algemeen
Nummer 19/21.1
Oorspronkelijk beoogde het begrip "inkomsten van gelddeposito's" voornamelijk de inkomsten van deposito's van geldsommen, terugbetaalbaar op zicht, op termijn of met opzegging (met uitsluiting van deposito's van effecten of andere roerende waarden) :
- die in België of in het buitenland waren geplaatst;
- in Belgische franken of in buitenlandse deviezen;
- in kredietinstellingen of bij alle andere natuurlijke of rechtspersonen;
- die door de bewaarnemers in rekening (op zicht, op termijn of met opzegging) of op depositoboekjes of in andere gelijkaardige vormen werden aangenomen.
Nummer 19/21.2
Thans worden door dat begrip alle financiële verrichtingen beoogd die ertoe strekken aan een belastingplichtige, die over liquide middelen beschikt, een vooraf overeengekomen inkomen te verschaffen dat bij de vervaldag in een andere vorm dan interest, in de normale betekenis van het woord, wordt toegekend.
Nummer 19/21.3
Art. 19, § 3, WIB 92, zoals ingevoegd door art. 2, W 28.7.1992 (V 2185 - Bull. 719), stelt inderdaad dat de inkomsten, met betrekking tot gelddeposito's, de opbrengsten omvatten uit verrichtingen tot afstand, uit welken hoofde ook, door de ene partij van een som geld aan de tegenpartij waarbij deze laatste tegenover de eerste de verbintenis aangaat om op een vooraf bepaalde datum of gedurende een overeengekomen periode een hogere som geld terug te geven waarvan het bedrag bij de aanvang is overeengekomen. In de praktijk beoogt die bepaling de verrichtingen waar omzeggens geen risico aan verbonden is, waarbij de ene partij aan de andere een som geld afstaat en waarbij deze laatste tegenover de eerste de verbintenis aangaat om op een vooraf bepaalde datum of gedurende een overeengekomen periode een hogere som dan de oorspronkelijke som terug te geven.
Nummer 19/21.4
Het is evenwel evident dat het niet altijd eenvoudig is om uit te maken of een financiële verrichting al dan niet een risico inhoudt, gelet op het feit dat er, bijvoorbeeld op de futuresmarkt, steeds nieuwe producten opduiken.
In dit verband heeft de Minister van Financiën er tijdens de parlementaire besprekingen, die aan de goedkeuring van de W 28.7.1992 voorafgingen, op gewezen dat er steeds een feitelijke beoordeling nodig zal zijn, aangezien de wettekst niet alle mogelijk beoogde verrichtingen kan omschrijven, al was het maar omdat er voortdurend nieuwe varianten bedacht worden. De fundamentele vraag is derhalve te weten of de verwezenlijkte meerwaarden van tevoren bedacht zijn of niet. Wanneer het om een op voorhand vastgelegde verrichting gaat, spreekt het voor zich dat de verwezenlijkte meerwaarde in feite een belastbaar roerend inkomen is (Kamer, buitengewone zitting 1991-1992, Stuk 444/9, blz. 105).
Nummer 19/21.5
Tijdens diezelfde besprekingen werd de vraag gesteld of de maatregel ook van toepassing is wanneer de tegenpartij zich ertoe verbindt aan de debiteur een rente uit te keren die lager ligt dan de marktrente. De Minister van Financiën heeft daarop bevestigend geantwoord, aangezien het hier ook om een op voorhand vastgelegde verbintenis gaat (Kamer, buitengewone zitting 1991-1992, Stuk 444/9, blz. 106).
Nummer 19/21.6
Het huidige begrip "gelddeposito's" beoogt in feite de swaps in deviezen of in goud, de verrichtingen van cessie en retrocessie en de opties op converteerbare deposito's, alhoewel de tekst opzettelijk ruim is gesteld, zodat de bepaling ook op alle varianten van die formules van toepassing is (Kamer, buitengewone zitting 1991-1992, Stuk 444/9, blz. 104).
b) Swap
Principes
Nummer 19/21.7
In het Engels betekent het werkwoord "to swap" "ruilen". In de financiële wereld heeft de swap, die verschillende vormen kan aannemen, een bijzondere betekenis waaronder een reeks termijnverrichtingen schuil gaat.
Eén van de doelstellingen van de swaptechniek is het dekken van wisselkoersrisico's bij termijnverrichtingen en één van haar kenmerken bestaat er precies in dat het eindresultaat van de verrichting op voorhand niet met zekerheid kan worden vastgesteld (het enige waarvan men zeker is, is dat alles in het werk is gesteld om eventuele schade te beperken); dat gebruik van de swaptechniek laat niet toe een winst of een meerwaarde te verwezenlijken waarvan het bedrag vooraf is vastgesteld (Kamer, buitengewone zitting 1991-1992, Stuk 444/9, blz. 105).
Onechte swap
Nummer 19/21.8
In bepaalde verrichtingen waaraan particulieren in het kader van het beheer van hun privé-vermogen deelnemen (zie 19/1, tweede lid, wanneer er aanwending is voor beroepsdoeleinden) wordt er alleen naar gestreefd een winstgevende belegging te doen waarvan de opbrengst niet als dusdanig zichtbaar is, met als doel ze aan de belasting te onttrekken.
Nummer 19/21.9
Volgens het Verslag dat namens de Commissie voor de Financiën van de Kamer is uitgebracht bestaat de voor fiscale doeleinden gebruikte swaptechniek erin dat voor een bedrag waarover de spaarder beschikt bijvoorbeeld goud wordt aangekocht, waarbij wordt overeengekomen dat de verkoper het goud na verloop van tijd zal terugkopen voor een bedrag dat lichtjes hoger is dan de oorspronkelijke prijs. Het verschil stemt eigenlijk overeen met de bruto-interest op het bedrag dat voor de aankoop van het goud heeft gediend. De "belegger" beschikt als bewijsstuk over een aankoopborderel van goud voor een bedrag van X F en over een verkoopborderel van goud voor een bedrag van Y F, bedrag dat eigenlijk overeenstemt met het bedrag van X F verhoogd met de interesten over de looptijd van de termijnverrichting (Kamer, buitengewone zitting 1991-1992, Stuk 444/9, blz. 104).
Bij dergelijke handelwijze is het duidelijk dat de goudverhandeling puur fictief is daar de belegger op geen enkel ogenblik in het bezit van het edel metaal komt. Zij strekt er alleen toe de vergoeding van de belegging in Belgische frank te vermommen als een zogezegde meerwaarde op termijnverrichtingen in goud. In dit geval bestaat er dan ook niet de minste twijfel dat de aldus verwezenlijkte opbrengst onder de toepassing van art. 19, § 3, WIB 92, valt.
c) Omwisselbare deposito's
Nummer 19/21.10
De techniek van de omwisselbare deposito's is in feite een variant van de onechte swaps (zie 19/21.8). De spaarder stort een bepaald bedrag bij een bank. Er is geen enkele directe vergoeding voorzien. De belegger kan evenwel, krachtens een bepaling in de overeenkomst, het bedrag in Belgische franken omwisselen in bijvoorbeeld dollars. De daarbij gehanteerde wisselkoers is van weinig belang. Tegelijk verleent de belegger aan de bank een aankooprecht op termijn voor dezelfde dollars tegen de vastgestelde koers voor de omwisseling, tegen betaling door de bank van een optiepremie die bij de oorspronkelijke storting wordt gevoegd. De optiepremie stemt eigenlijk overeen met de verschuldigde interest voor het deposito over de looptijd van de termijnverrichting (Kamer, buitengewone zitting 1991-1992, Stuk 444/9, blz. 104).
Bepaalde financiële instellingen hadden er zich op toegelegd om aan de gemiddelde belegger een hoger rendement te bieden dan een gewoon termijndeposito. Via de terbeschikkingstelling van relatief belangrijke fondsen (doorgaans ten minste één miljoen BF), werd de cliënt geacht tegen contante betaling vreemde valuta met een lage interestvoet aan te kopen (bijvoorbeeld Hongkong), die hij vervolgens als deposito plaatste. Om elk wisselkoersrisico uit te schakelen, kocht de financiële instelling terzelfdertijd op termijn het bedrag van het deposito en van de nog te lopen interesten terug. Op de vervaldag ontving de cliënt dan, enerzijds, de interesten waarop de RV in beginsel was ingehouden en, anderzijds, de bij de verkoop van de deviezen verwezenlijkte winst waarop natuurlijk geen enkele inhouding was verricht. Daar de termijnrentevoeten slechts de differentiëlen zijn van de interestvoeten, compenseerde de cliënt dus op voordelige wijze een eerder lage, doch belastbare, interest met een als niet belastbaar aangemerkte winst op deviezen.
Nummer 19/21.11
Zulke hierboven omschreven technieken vallen thans in het toepassingsveld van art. 19, § 3, WIB 92, wat de belastingplichtigen betreft die handelen binnen het kader van het beheer van hun privé-vermogen (zie 19/1, tweede lid, wanneer er aanwending voor beroepsdoeleinden is).
d) Verrichtingen van cessie en retrocessie
Nummer 19/21.12
De techniek van de zogenaamde "cessie en retrocessieverrichting" bestaat erin dat de partijen, onder het voorwendsel van een dubbele effectenverkoop (bijvoorbeeld van obligaties), overgaan :
- enerzijds, tot de contante verkoop van effecten door de ene aan de andere;
- anderzijds, gelijktijdig maar in omgekeerde richting, tot de terugkoop op termijn van effecten met dezelfde kenmerken, voor een bedrag dat overeenstemt met de prijs van de contante verkoop, verhoogd met een interest.
Samengevat ontdoet één van de partijen zich voorlopig van haar effecten door ze ter beschikking van de andere partij te stellen, met de verplichting evenwel voor deze laatste om op de overeengekomen vervaldag dezelfde effecten terug te geven of ten minste effecten met dezelfde kenmerken in de plaats te geven, verhoogd uiteraard met een "vergoeding" die in werkelijkheid overeenstemt met de interest die de eerstvernoemde partij zou verkregen hebben indien zij de tegenwaarde van de effecten op een termijnrekening had geplaatst.
Nummer 19/21.13
Die kunstgreep, die in feite dient om de toekenning van een beleggingsopbrengst te verdoezelen, valt thans onder de toepassing van art. 19, § 3, WIB 92, wat de belastingplichtigen betreft die handelen binnen het kader van het beheer van hun privé-vermogen (zie 19/1, tweede lid, wanneer er aanwending voor beroepsdoeleinden is).
e) Belastbaar inkomen van gelddeposito's
Nummer 19/21.14
Art. 19, § 3, in fine, WIB 92, preciseert dat het belastbare inkomen, ongeacht de wijze van berekening en vaststelling, overeenstemt met het verschil tussen :
- enerzijds, de som die door de tweede partij uiteindelijk aan de eerste partij is terugbetaald;
- anderzijds, de som die oorspronkelijk door de eerste partij aan de tweede partij is afgestaan.
Om het belastbare bedrag vast te stellen, moet derhalve het resultaat van de verschillende financiële stromen tussen de partijen worden bepaald, met dien verstande dat van zodra de terugbetalingen meer bedragen dan de oorspronkelijke afgestane bedragen, elke toekenning een belastbaar inkomen uitmaakt.
Nummer 19/21.15
Er wordt aangestipt dat ingevolge art. 21, 5°, WIB 92, de eerste schijf van 50.000 F (2) per jaar van inkomsten van spaardeposito's als bedoeld in die bepaling niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen wordt aangemerkt (zie 21/10 tot 14).
[(2) Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92 (zie 178/2 en 178/Bijlage/1).]
C. INKOMSTEN VAN LENINGEN VAN AANDELEN
1. Algemeen
Nummer 19/21.16
De lening van aandelen is een verrichting waarbij een partij (de lener) aan een andere partij (de ontlener) aandelen leent voor een bepaalde periode onder beding voor de ontlener aan de lener bij het verstrijken van die periode aandelen terug te geven met identieke kenmerken, evenwel zonder overeenstemming van het nummer (Kamer, gewone zitting 1998-1999, Stuk 1928/1-1929/1, blz. 6).
2. Belastbaar inkomen van leningen van aandelen
Nummer 19/21.17
Bij de lening van aandelen wordt in de regel ten gunste van de lener een commissieloon bepaald ten laste van de ontlener. Die vergoeding moet worden aangemerkt als interest in de zin van art. 19, § 1, 1°, WIB 92, wanneer de verrichting gebeurt door belastingplichtigen die handelen in het kader van het beheer van hun privé-vermogen (zie 19/1, tweede lid, wanneer er aanwending voor beroepsdoeleinden is).
D. INKOMSTEN VAN ANDERE SCHULDVORDERINGEN VAN DEZELFDE AARD
1. Algemeen
Nummer 19/22
Art. 19, § 1, 1°, WIB 92, beoogt niet alleen de interest, premies en alle andere opbrengsten van leningen en gelddeposito's, maar ook de interest enz., ongeacht de benaming, van schuldvorderingen van dezelfde aard, zonder dat moet worden nagegaan of de leningen in België of in het buitenland zijn geplaatst, of het chirografaire of hypothecaire schuldvorderingen, handelsvorderingen enz. of leningen van roerende goederen betreft.
Nummer 19/23
Aldus is b.v. in art. 19, § 1, 1°, WIB 92, bedoelde "interest" :
- de niet als dividenden te herkwalificeren interest die een vennootschap toekent op voorschotten die haar zijn toegestaan (zie in dezelfde zin Cass., 26.10.1937, "Charbonnages de Bonne Espérance", Pas. 1937, I, 316);
- de vergoeding, geldend als rente, die een vennootschap aan een andere vennootschap toekent wegens het feit dat ze bestendig over het creditsaldo van de rekening tussen haar en die vennootschap kon beschikken (Cass., 9.6.1970, NV "Hagrofina", Bull. 488, blz. 1561);
- de interest van een lening die een in België gevestigde vennootschap in het buitenland heeft aangegaan bij een aldaar gevestigde bank, zelfs wanneer de betaling van de interest in het buitenland zou geschieden met fondsen waarover de ontlenende vennootschap in het buitenland zou beschikken (Cass., 26.10.1937, hierboven vermeld);
- de nalatigheidsinteresten die als schadevergoeding door een vennootschap, wegens wanbetaling op de vervaldag, boven de normale interest van de ontleende kapitalen aan een van haar schuldeisers worden betaald ingevolge een uitdrukkelijk, doch zonder gerechtelijke interventie, tussen de schuldenaar en de schuldeiser gesloten akkoord (er is gevonnist dat die interesten naar hun aard niet verschillen van de normale interest bedongen in de leningovereenkomst zelf : Brussel, 9.11.1937, NV"Briqueteries nationales de Steene", Bull. 129, blz. 233; zie ook 19/25 tot 28 hierna);
- bij "geïndexeerde" geldleningen, d.w.z. bij geldleningen waarvan het contract een op het indexcijfer van de consumptieprijzen steunende beschermingsclausule voor de geldschieter omvat, het gedeelte van het aan de geldschieter terugbetaalde bedrag dat het nominale kapitaal overtreft; dit gedeelte moet worden beschouwd als de opbrengst van een geldlening of van een aangewend kapitaal, als bedoeld in art. 11, eerste lid, WIB - thans bedoeld in art. 19, § 1, 1°, WIB 92 (Cass., 12.11.1975, Vereyen Paul, Bull. 552, blz. 1302; Cass., 26.5.1994, NV "Fonderies et Poêleries de Charleroi", Fiscale Jurisprudentie, 94/170);
- sommige interesten die aan leveranciers of schuldeisers zijn toegekend wegens laattijdige betaling van leveringen of van effecten (zie evenwel 19/25 tot 28 hierna);
- de vergoedingen toegekend uit hoofde van de uitlening van effecten (PVnr.10, 20.3.1992, Sen. Goovaerts, Bull. 722, blz. 3419).
Nummer 19/24
Wanneer een werkend vennoot van een personenvennootschap een lening heeft aangegaan om aandeelhouder van die vennootschap te worden of om zijn deelneming te verhogen en hij als vergoeding voor die lening een gedeelte van zijn aandeel in de winst van die vennootschap moet afstaan aan zijn geldschieter, dan is dat gedeelte voor deze laatste een interest als bedoeld in art. 19, § 1, 1°, WIB 92.
2. Nalatigheidsinteresten
Nummer 19/25
Luidens de bewoordingen van het arrest van 12.11.1975 van het Hof van Cassatie inzake Paul Vereyen (Bull. 552, blz. 1302) :
- zijn de bepalingen van art. 11, 1e zinsdeel, WIB, zomede de bepalingen van 1° en 3°, b, van hetzelfde artikel (thans art. 19, § 1, 1°, WIB 92), in de ruimste betekenis opgevat; zij willen als inkomsten en opbrengsten van roerende goederen en kapitalen beschouwen alle opbrengsten van kapitalen die zijn aangewend ten voordele van natuurlijke personen en vennootschappen, ongeacht de wijze waarop de partijen bij overeenkomst de toekenningsvoorwaarden van de aan de aangewende kapitalen verbonden opbrengsten hebben vastgesteld;
- moeten de in art. 11, 1°, WIB, voorkomende bewoordingen "andere schuldvorderingen wegens geldleningen" evenmin in enge zin worden verstaan; zij beogen ook gelijkaardige schuldvorderingen, en namelijk niet alleen die welke voortkomen uit geldleningen stricto sensu, maar ook die welke voortvloeien uit geldplaatsingen waardoor zoals bij geldleningen een rente of een opbrengst wordt gerealiseerd.
Nummer 19/26
Rekening houdend met de in 19/25 vermelde rechtspraak moeten, bij de beoordeling of de interest die wegens de beweerde laattijdige betaling van de leveringen of effecten gevorderd wordt, al dan niet moet worden aangemerkt als interest als bedoeld in art. 19, § 1, 1°, WIB 92, de volgende regels worden toegepast.
Naar analogie met het bepaalde in verband met gerechtelijke interesten (zie 19/29), moet men aannemen dat de in het vorige lid bedoelde interest niet belastbaar is wanneer hij het herstel vertegenwoordigt van de "bijzondere schade" die wordt ondergaan door diegene die de betaling van zijn levering of van een effect niet verkrijgt binnen de met de schuldenaar oorspronkelijk overeengekomen termijn.
Aldus wordt bijvoorbeeld niet bedoeld in art. 19, § 1, 1°, WIB 92, de interest die eisbaar is ingevolge de toepassing van de algemene verkoopclausules die gelden voor alle klanten van de betrokken onderneming.
Men mag aannemen dat dit ook het geval is met de nalatigheidsinteresten die een onderneming ontvangt wanneer zij met handelsoogmerken en op eenvoudige aanvraag van de klant een aanvullende betalingstermijn toestaat, mits die termijnen doorgaans worden toegestaan en niet abnormaal lang zijn.
Nummer 19/27
In de geest van hetgeen voorafgaat moet men besluiten dat de bepalingen van art. 19, § 1, 1°, WIB 92, onder andere toepassing vinden in de volgende gevallen :
1° wanneer een leverancier aan een welbepaalde klant voor een belangrijk bedrag en tegen betaling van interest over een betrekkelijk lange termijn, een uitstel van betaling toestaat dat in zijn onderneming en in zijn bedrijfssector niet gebruikelijk is;
2° wanneer contractuele interest wordt toegestaan aan de verkoper van een roerend of onroerend goed wegens de uitgestelde of gespreide betaling van de verkoopprijs.
Nummer 19/28
Er is gevonnist dat :
- wanneer uit de briefwisseling met zijn klant blijkt dat een leverancier een openstaande schuld zelf een lening noemt, dat hij voor de betaling van dat bedrag zeer lange termijnen toestaat terwijl de leveringen van latere datum wel binnen een normale termijn worden betaald, en dat er niet regelmatig werd aangedrongen op betaling van de schuld, maar veeleer op betaling van de interesten die dan nog hoger zijn dan de op factuur geëiste nalatigheidsinteresten, mag de administratie terecht de betaalde interesten aanzien als interesten welke onder de toepassing van art. 11, WIB (thans art. 19, § 1, 1°, WIB 92) vallen (Gent, 26.5.1987, PVBA E., Bull. 694, blz. 1410);
- de administratie op juiste wijze de interesten, die een in België gevestigde vennootschap aan een buitenlandse leverancier heeft betaald wegens de laattijdige betaling van de gedane leveringen van goederen, heeft aangemerkt als roerende inkomsten en onderworpen aan de RV; alle beschikbare elementen tonen immers aan dat het in feite een werkelijke financieringsovereenkomst betreft die in gemeen overleg is besloten door de twee vennootschappen, waartussen trouwens een nauwe band van verwantschap bestaat, met het doel de in België gevestigde vennootschap toe te laten over de goedkoopste vorm van financiering te beschikken (Antwerpen, 22.4.1991, NV "S.V.D.P.S.", Algemeen Fiscaal Tijdschrift, januari 1992, blz.33).
3. Niet in art. 19, § 1, 1°, WIB 92, bedoelde inkomsten
Nummer 19/29
Daarentegen zijn in art. 19, § 1, 1°, WIB 92, inzonderheid niet beoogd:
- gerechtelijke interesten (er is gevonnist dat die interesten bestemd zijn om de bijzondere schade te vergoeden die berokkend is door het verwijl in de betaling van het gerechtelijk gelaste herstel; dat zij eigenlijk een kapitaal vormen, onderscheiden van de hoofdsom, dat veranderlijk is in zijn bedrag en niet met een verrijking van de schuldeiser, maar met het herstel van een bijzondere schade overeenstemt; dat de betaling ervan aan de benadeelde niet meer winst verschaft dan de storting van de hoofdvergoeding : Cass., 3.11.1930, NV "Armement Deppe", Bull. 45, blz. 39);
- sommen die een klant aan zijn leverancier stort als terugbetaling van discontokosten van bankaccepten;
- door een klant aan zijn leverancier contractueel betaalde interest als tegenwaarde van de bankinterest die deze laatste draagt wegens de kredieten voor financiering van de bestelling;
- vernieuwings- en discontokosten van een handelseffect (er is gevonnist dat de vernieuwing van een handelseffect slechts de aan de schuldenaar verleende betalingstermijn verlengt, verlenging waarvan de houder van het effect de voor hem bezwarende gevolgen slechts kan verzachten door het te verdisconteren en door de uit die vernieuwing en het disconto voortvloeiende kosten door zijn debiteur te doen dragen; dat dit disconto dus het vermogen van de houder van het effect, noch dat van de schuldenaar verhoogt, daar de winst van de discontoverrichting aan de discontonemer toekomt : Brussel, 27.5.1936, NV "Etablissements Bowden", Bull. 111 blz. 375; 30.11.1936, "SA pour l'exploitation d'autos-chenilles", Bull. 123, blz. 358). Er wordt opgemerkt dat, volgens de doctrine, de discontoverrichting niet als een leencontract kan worden bestempeld; dat het veeleer een contract "sui generis" betreft, verwant met de cessie van een schuldvordering (zie : "Les Novelles -Droit bancaire- V° Escompte", nrs 1 tot 22, blz. 452 e.v.) en dat dienvolgens het disconto niet de aard heeft van een inkomen van schuldvorderingen, maar dat het voor de discontonemer een beroepsinkomen is;
- interest, toegestaan aan klanten die hun facturen vóór de vervaldag betalen en berekend tegen de discontovoet, op basis van het aantal dagen begrepen tussen de datum van betaling en de vervaldag van de facturen;
- wachtinteresten die begrepen zijn in de verkoopprijs van onroerende goederen die via gerechtelijke weg zijn verworven of in onteigeningsvergoedingen voor onroerende goederen (zie 47/93, littera a, 3°);
- moratoriuminteresten door de Staat toegekend ter uitvoering van art. 418, WIB 92, in geval van terugbetaling van ten onrechte geïnde belastingen, alsmede interesten van dezelfde aard die een lagere overheid of overheidsinstellingen ter uitvoering van bepalingen, analoog aan die van art. 418, WIB 92, toekennen in geval van terugbetaling van enigerlei ten onrechte geïnde taks of bijdrage.
Nummer 19/30
...
Nummer 19/31
...
Nummer 19/32
...
Nummer 19/33
...
Nummer 19/34
Als bijzondere omstandigheden obligatiehouders ertoe brengen aan de emitterende vennootschap de coupons van die obligaties af te geven zonder de tegenwaarde ervan te ontvangen en aldus definitief afzien van elk recht op de inkomsten uit die coupons, mogen die inkomsten niet worden beschouwd als toegekend aan de belanghebbende belastingplichtigen en zijn ze derhalve niet belastbaar; dezelfde regel geldt voor de interest van andere schuldvorderingen die de schuldeisers definitief zouden verzaken.
Indien echter, wegens de tijdelijk moeilijke financiële toestand van zijn schuldenaar of om enige andere reden, een schuldeiser ervan afziet de interest waarop hij normaal recht heeft op de vervaldag te incasseren, moet deze interest worden geacht aan de schuldeiser te zijn toegekend van zodra hij in de geschriften van de schuldenaar op het credit van een rekening van de schuldeiser geboekt is.
Nummer 19/35
Wanneer de schuldeiser van een vennootschap zijn schuldvordering in hoofdsom en interest, bij de vennootschapschuldenares inbrengt tegen afgifte van aandelen van die vennootschap, moet worden geacht dat twee verrichtingen hebben plaatsgevonden :
- eerst overhandiging aan de schuldeiser van de sommen die hem verschuldigd waren en derhalve toekenning van de interest die begrepen is in zijn totale schuldvordering (indien de schuldeiser zijn schuldvordering heeft kunnen inbrengen, is het omdat hij er de effectieve beschikking over gehad heeft);
- vervolgens inbreng van de schuldvordering als deelneming in de vorming van het kapitaal van de vennootschapschuldenares.
Wel te verstaan is alleen de waarde van de aandelen die worden toegekend als "interest" een als dusdanig belastbaar inkomen.
Nummer 19/36
Zoals voor de dividenden (zie 18/17, tweede gedachtestreep, 18/20 en 18/23), wordt de uitreiking, ter vertegenwoordiging van interest, van effecten die renderend kunnen zijn (obligaties, certificaten enz.), met de toekenning van interest gelijkgesteld.
III. TERMIJNEN VOORTKOMEND VAN OVEREENKOMSTEN WAARBIJ EEN RECHT VAN GEBRUIK VAN GEBOUWDE ONROERENDE GOEDEREN WORDT VERLEEND (ONROERENDE LEASING)
Nummer 19/37
Overeenkomstig art. 19, § 1, 2°, WIB 92, omvat "interest", de bedragen die worden verkregen voor het verlenen van een recht van gebruik van (in België of in het buitenland gelegen) gebouwde onroerende goederen, ingevolge een niet opzegbare overeenkomst van erfpacht of van opstal of van een gelijkaardig onroerend recht, op voorwaarde dat :
1° de bij overeenkomst bepaalde termijnen het de eigenaar mogelijk maken het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan, volledig weer samen te stellen en de rentelast en andere kosten van de verrichting te dekken;
2° de eigendom van het gebouw bij het einde van de overeenkomst van rechtswege op de gebruiker overgaat of de overeenkomst een aankoopoptie voor de gebruiker bevat.
De in art. 19, § 1, 2°, WIB 92, bedoelde "interest" omvat evenwel niet het in die termijnen begrepen gedeelte dat dient om het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan, volledig weer samen te stellen.
Nummer 19/38
De bepalingen van art. 19, § 1, 2°, WIB 92, zijn inzonderheid van toepassing op de termijnen van onroerende leasingcontracten die in feite overeenkomsten zijn waarbij een recht van erfpacht met aankoopoptie bij het verstrijken van de overeenkomst wordt verleend.
In dat geval worden de periodiek betaalbare erfpachttermijnen zodanig berekend dat zij zowel de afschrijving van de kostprijs van het gebouw als de financiële lasten van de verrichting omvatten (waarbij de optieprijs in het algemeen overeenstemt met de waarde van de grond waarop het gebouw is opgericht).
De verrichtingen van onroerende leasing worden op fiscaal vlak dus als gewone financieringsverrichtingen behandeld zoals ook het geval is in de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.
Nummer 19/39
Art. 19, § 1, 2°, WIB 92, betreft ook de termijnen van contracten van concessie van een recht van opstal, gepaard met een verkoop met uitgestelde eigendomsoverdracht van de eigendom, als bepaald in 61/250 tot 254.
IV. INKOMSTEN BEGREPEN IN KAPITALEN EN AFKOOPWAARDEN BETREFFENDE SOMMIGE LEVENSVERZEKERINGSCONTRACTEN
Nummer 19/40
Krachtens art. 19, § 1, 3°, WIB 92, omvat interest de inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende sommige levensverzekeringscontracten die de belastingplichtige individueel heeft gesloten. De terzake bedoelde contracten zijn die welke :
- ofwel een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot een belastingvermindering voor het lange termijnsparen overeenkomstig de art. 145/1 tot 145/20, WIB 92 en art. 19, § 1, 3°, a, WIB 92);
- ofwel verbonden zijn aan één of verschillende beleggingsfondsen wanneer bij hun inschrijving verbintenissen worden aangegaan die wat betreft hun duur en hun bedrag of hun rendementsvoet bepaald zijn (art. 19, § 1, 3°, b, WIB 92).
Nummer 19/41
Die bepaling beoogt dus niet :
- de kapitalen en afkoopwaarden die worden uitgekeerd bij overlijden;
- de groepsverzekeringscontracten.
B. CONTRACTEN DIE EEN GEWAARBORGD RENDEMENT BEPALEN
Nummer 19/42
In art. 19, § 1, 3°, a, WIB 92, worden de contracten bedoeld :
- die een gewaarborgd rendement bepalen, wat betekent dat de verzekeringsnemer bij het sluiten van het contract de contractuele waarborg van het rendement van zijn belegging heeft;
- waarvan geen enkele van de gestorte premies daadwerkelijk aanleiding heeft gegeven tot de in de art. 145/1 tot 145/20, WIB 92, bedoelde belastingvermindering voor het lange termijnsparen of, in voorkomend geval, het bouwsparen;
Voor de pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten waarvan ten minste één van de premies tot dergelijke vermindering aanleiding heeft gegeven, bestaat er reeds een specifiek belastingstelsel, namelijk :
- ofwel taxatie in de PB (zie 34/8 tot 12);
- ofwel onderwerping aan de indirecte taks op het lange termijnsparen (zie art. 184 van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen).
C. CONTRACTEN DIE VERBONDEN ZIJN AAN BELEGGINGSFONDSEN
Nummer 19/43
In art. 19, § 1, 3°, b, WIB 92, worden de contracten bedoeld die verbonden zijn aan één of meer beleggingsfondsen wanneer die contracten aan de onderschrijver een vast rendement aanbieden (Kamer, gewone zitting 1995-1996, Stuk 312/1, blz 2).
D. BELASTBAAR INKOMEN VAN KAPITALEN EN AFKOOPWAARDEN VAN LEVENSVERZEKERINGSCONTRACTEN
1. Algemeen
Nummer 19/44
Art. 19, § 4, WIB 92, bepaalt dat, met betrekking tot kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in art. 19, § 1, 3°, WIB 92, de inkomsten overeenstemmen met het verschil tussen :
- enerzijds, de betaalde of toegekende bedragen, met uitsluiting van de deelnemingen in de winst die overeenkomstig art. 40, WIB 92 (3), vrijgesteld zijn;
- en anderzijds, het totaal van de gestorte premies.
Wanneer er bij de ondertekening van het contract een eenmalige premie betaald wordt, en er tijdens de duur van het contract geen enkele afkoopwaarde of ermede gelijkgesteld voorschot is uitgekeerd, kan dus gesteld worden dat er in de regel belastbare materie ontstaat zodra de door de verzekeringsonderneming aan de begunstigde toegekende sommen (deelnemingen in de winst niet inbegrepen) het bedrag van die éénmalige premie overtreffen.
[(3) Art. 40, WIB 92, luidt als volgt : "Deelnemingen in de winst ter zake van levensverzekeringscontracten zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die contracten voortvloeiende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend".]
Nummer 19/45
Onder gestorte premies moet verstaan worden, de premies tegen hun nominale waarde, m.a.w. niet verminderd met de winstdeelneming die in voorkomend geval door de verzekeringsonderneming aan particulieren in de vorm van een korting is toegekend (Senaat, zitting 1992-1993, Memorie van Toelichting, Stuk 762-1, blz. 5).
2. Belastbaar minimum
Nummer 19/46
Om te vermijden dat een gedeelte van het gewaarborgde rendement tot een vrijgestelde deelneming in de winst wordt omgevormd, bepaalt art. 19, § 4, tweede lid, WIB 92, dat het overeenkomstig 19/44 vastgestelde belastbare bedrag van het inkomen niet lager mag zijn dan de kapitalisatie van de interesten tegen het tarief van 4,75 % per jaar, berekend op het totale bedrag van de gestorte premies (Senaat, zitting 1992-1993, Memorie van Toelichting, Stuk 762-1, blz. 5).
Nummer 19/47
Dit tarief van 4,75 % komt reeds voor in een andere bepaling van het WIB 92, nl. in art. 34, § 3, dat betrekking heeft op het pensioensparen (zie 34/19).
Nummer 19/48
Overeenkomstig art. 19, § 4, tweede lid, WIB 92, is het in aanmerking te nemen belastbare inkomen het inkomen dat is vastgesteld op de in 19/44 uiteengezette wijze, indien het tarief van de kapitalisatie van het totale bedrag van de gestorte premies ten minste 4,75 % op jaarbasis bedraagt.
In het tegenovergestelde geval wordt het in aanmerking te nemen inkomen verkregen door de kapitalisatierentevoet van 4,75 % per jaar toe te passen op het totale bedrag van de gestorte premies.
Nummer 19/49
Om het behaalde rendement te bepalen kan men gebruik maken van de volgende formule :
1/n
i = ( K / P ) - 1,
waarbij :
- i = het gezochte rendement;
- K = het kapitaal of de afkoopwaarde;
- P = het totale bedrag van de gestorte premies;
- n = de looptijd van het contract, uitgedrukt in jaren.
Voorbeeld
Nummer 19/50
Een particulier onderschrijft in september 1998 een verzekeringsbon met een nominale waarde van 10.000 F zonder overlijdensdekking. Looptijd van het contract : 8 jaar.
In de loop van de 8 jaar evolueert de waarde van de verzekeringsbon als volgt :
na 1 jaar | 10.600 F |
na 2 jaar | 11.236 F |
na 3 jaar | 11.910 F |
na 4 jaar | 12.625 F |
na 5 jaar | 13.382 F |
na 6 jaar | 14.185 F |
na 7 jaar | 15.036 F |
na 8 jaar | 15.938 F |
Na 7 jaar vraagt de verzekeringsnemer de afkoop van het contract; dientengevolge ontvangt hij de som van 15.036 F
Om het in aanmerking te nemen belastbare inkomen te bepalen, moet eerst de in 19/49 vermelde formule worden toegepast. Dit geeft :
i = ( 15.036 ) 1/7 - 1 = 0,06 of 6 %
10.000
Daar het rendement hoger is dan 4,75 %, bedraagt het belastbare inkomen (4) (15.036 - 10.000) = 5.036 F.
[(4) Uiteraard kan het belastbare bedrag ook vastgesteld worden door het werkelijke rendement, in casu 5.036 F, te vergelijken met het resultaat dat wordt bekomen na toepassing van de in 19/51 uiteengezette formule; het belastbare bedrag is dan steeds gelijk aan het hoogste van die twee bedragen.]
Nummer 19/51
Ingeval het rendement geen 4,75 % bedraagt, moet het belastbare inkomen vastgesteld worden door middel van de volgende formule:
X = P . [(1 + 0,0475) n - 1],
waarbij :
- X = het belastbare inkomen;
- P = het totale bedrag van de gestorte premies;
- n = de looptijd van het contract, uitgedrukt in jaren.
Voorbeeld
Nummer 19/52
Stortingen van een eenmalige premie van 60.000 F. Na 6 jaar mag het belastbare inkomen niet lager zijn dan het resultaat dat wordt bekomen na toepassing van de in 19/51 vermelde formule, nl. :
60.000 F. [(1 + 0,0475) 6 - 1] = 19.264 F
Nummer 19/53
Er wordt opgemerkt dat, overeenkomstig art. 21, 9°, WIB 92, de inkomsten van roerende goederen en kapitalen de inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden betreffende levensverzekeringscontracten gesloten door een natuurlijke persoon, zoals omschreven in 19/40 en volgende, niet omvatten, mits bepaalde voorwaarden vervuld zijn (zie 21/21 tot 24).
V. INKOMSTEN UIT SOMMIGE AANDELEN BETAALD OF TOEGEKEND DOOR BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN
Nummer 19/54
Overeenkomstig art. 19, § 1, 4°, WIB 92, omvat interest de inkomsten uit aandelen :
- betaald of toegekend door beleggingsvennootschappen;
- gehaald uit de gehele of gedeeltelijke verdeling van hun maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van hun eigen aandelen;
- wanneer bij het openbaar aanbod in België van de aandelen verbintenissen werden aangegaan die, wat het terugbetalingsbedrag of de rendementsvoet ervan betreft, bepaald waren;
- en wanneer die verbintenissen betrekking hebben op een periode kleiner dan of gelijk aan 8 jaar.
Nummer 19/55
Het belastbare bedrag van de in 19/54 vermelde inkomsten moet worden vastgesteld op dezelfde wijze als voor de interesten van vastrentende effecten (zie 19/8 tot 21).
Nummer 19/56
Er wordt opgemerkt dat overeenkomstig art. 21, 2°, WIB 92, de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, de inkomsten van aandelen, andere dan die vermeld in 19/54 en 55, betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door vennootschappen, niet omvatten (zie 21/3 en 4).