Artikel 261, WIB 92

Art. 261, eerste lid, 1° en 2°, is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2018 worden betaald of toegekend (art. 110 en 116, 2de lid, progW 25.12.2017 - B.S. 29.12.2017; Numac: 2017032136)

De roerende voorheffing is verschuldigd:

1° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen die inkomsten van roerende goederen en kapitalen, met inbegrip van de in artikel 21, eerste lid, 14°, bedoelde inkomstenschijf, en inkomsten als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 6° of 11°, andere dan deze bedoeld in het tweede lid, verschuldigd zijn, zomede door aan de belasting van nietinwoners onderworpen belastingplichtigen die in België een inrichting hebben, op de resultaten waarvan inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 2° tot 4°, en inkomsten als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 6° en 11°, worden aangerekend;

2° door de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze tussen beide komen bij de uitbetaling van inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van buitenlandse oorsprong, met inbegrip van de in artikel 21, eerste lid, 14°, bedoelde inkomstenschijf, van inkomsten van buitenlandse oorsprong als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 6° en 11°, of van inkomsten als bedoeld in het tweede lid, tenzij:

a) hen wordt bewezen dat een vorige tussenpersoon de voorheffing heeft ingehouden;

b) ze bewijzen dat die inkomsten zijn betaald aan een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling;

c) ze de hoedanigheid hebben van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling die de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede in artikel 90, eerste lid, 6° en 11°, bedoelde inkomsten betaalt aan een in het vierde lid bedoelde in het buitenland gevestigde onderneming;

2°bis. In afwijking op de bepalingen onder 1° en het 2°, wat de interesten bedoeld in artikel 19bis betreft, door de uitbetalende instantie bedoeld in artikel 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

3° door beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zijn erkend door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten om één of meerdere in artikel 271/9 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen bedoelde fondsen voor belegging in schuldvorderingen te beheren, voor de door deze gemeenschappelijke beleggingsfondsen voor belegging in schuldvorderingen toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten;

4° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen, die inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, verschuldigd zijn.

De van het eerste lid, 1°, uitgesloten inkomsten, zijn inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en wanneer ze door de schuldenaar niet rechtstreeks aan de verkrijger van de inkomsten worden betaald.

Met betrekking tot de interest van leningen van financiële instrumenten en de in artikel 90, eerste lid, 11°, bedoelde inkomsten die worden betaald in uitvoering van een lening betreffende financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten, is, in afwijking van het eerste lid, de schuldenaar van de roerende voorheffing welke deze voorheffing op de belastbare inkomsten moet inhouden niettegenstaande elke andersluidende overeenkomst, de beheerder van het erkend gecentraliseerd systeem. Onder "erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten" wordt verstaan een systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat tot doel heeft in laatste instantie de afwikkeling van orders tot overdracht van effecten te vergemakkelijken en dat geïntegreerd is in een vereffeningssysteem voor effecten zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van de richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitief karakter van de afwikkeling van de betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, of in een systeem van een andere Staat waarvan de wetgeving minstens in gelijkwaardige werkingsvoorwaarden voorziet, erkend door de minister van Financiën of zijn gedelegeerde. De Koning bepaalt de erkenningsvoorwaarden waaraan het systeem moet voldoen en de periode tijdens dewelke de erkenning kan worden verleend.

De in het eerste lid, 2°, c), bedoelde in het buitenland gevestigde ondernemingen zijn:

1° de kredietinstellingen;

2° de financiële tussenpersonen zoals gedefinieerd in artikel 2, 9°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;

3° de verrekeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 16°, van de wet van 2 augustus 2002;

4° de vereffeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 17°, van de wet van 2 augustus 2002;

5° de ondernemingen wiens waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het beheer van vermogens, het adviseren bij het beheer van vermogens of uit de bewaarneming en het beheer van financiële instrumenten, alsmede de ondernemingen die uit hoofde van de wetgeving waaraan ze zijn onderworpen, gemachtigd zijn een van die activiteiten uit te oefenen.

Behoudens in het geval bedoeld in artikel 268, moeten de in het eerste lid vermelde belastingplichtigen:

- de roerende voorheffing inhouden op de belastbare inkomsten die in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld;

- zich, op welke manier ook, het bedrag van de verschuldigde roerende voorheffing op die inkomsten doen overhandigen in geval van toekenning of betaalbaarstelling onder de vorm van goederen in natura.