Parlementaire vraag nr. 133 van de heer de Clippele van 12.03.1990

VRAAG 90/133
Bull. nr. 698, pag. 2845
Bedrijfslasten - Gebruik van een wagen
Het koninklijk besluit van 5 februari 1990 wijzigt artikel 9quater van het uitvoeringsbesluit van het WIB en o.m. de berekening van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van een wagen voor deels privé-doeleinden.
Dit besluit geeft aanleiding tot allerlei tegenstrijdige beschouwingen. Kan u mij volgende toelichtingen verstrekken :
1. Is het waar dat vanaf het aanslagjaar 1990 het bestuur aanvaardt dat er bedrijfskosten voor een wagen die voor bedrijfsdoeleinden gebruikt wordt, forfaitair bepaald worden volgens de waarde per kilometer, die voorkomen in artikel 9quater voormeld ?
2. Zo ja, geldt die mogelijkheid voor alle soorten van bedrijfsinkomen, die bedoeld worden in artikel 20, 1°, 2° en 3°, WIB ?
3. Komt de brandstof voor de toepassing van artikel 22 van de wet van 7 december 1988 in aanmerking voor 30 pct. van de forfaitair geraamde kosten ?
4. Is dat percentage een dwingende regel of kan de belastingplichtige aan het bestuur aantonen dat een ander percentage in zijn geval realistischer is ?
ANTWOORD
Inzake het bewijzen van de werkelijke beroepskosten - en inzonderheid de autokosten - zijn geen wijzigingen aangebracht in de onderrichtingen die thans in de administratieve commentaar op het Wetboek van de inkomstenbelastingen, en meer bepaald in de nrs. 44/16 en volgende, voorkomen.
Dienaangaande geldt nog steeds als basisprincipe dat alleen de uitgaven of lasten waarvan de belastingplichtige - wanneer mogelijk - de echtheid en het bedrag door bewijsstukken verantwoordt, aftrekbaar zijn.
Wat de autokosten betreft, kan de belastingplichtige zich bijgevolg niet zonder meer beperken tot het inroepen van de in artikel 9quater, §3, punt 9, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het voormelde wetboek opgegeven cijfers waarmede het voordeel van alle aard wegens het gebruik van een gratis ter beschikking van de belastingplichtige gesteld voertuig moet worden bepaald; die bepaling is trouwens niet gewijzigd door het koninklijk besluit van 5 februari 1990 (Belgisch Staatsblad van 17 februari 1990).
Het is mogelijk dat er bij sommigen enige verwarring is ontstaan tengevolge van de publikatie van het tweede addendum aan de tweede aflevering van de administratieve circulaire Ci.D.19/402.192-PB, waarin onder meer artikel 22 van de hervormingswet van 1988 is besproken. Daaromtrent wens ik evenwel te benadrukken dat dit addendum, waarbij gesteld wordt dat het deel van de kosten met betrekking tot de brandstof op 30 pct. mag worden geraamd, uitsluitend de forfaitaire vergoedingen voor autokosten betreft de werkgevers aan hun personeelsleden toekennen als terugbetaling van eigen kosten van de onderneming, en dan nog alleen in de mate dat die vergoedingen als normaal kunnen worden beschouwd, d.w.z. niet meer bedragen dan de gelijkaardige vergoedingen die de Staat aan zijn personeel toekent.
In voorkomend geval staat het de belastingplichtige vrij aan te tonen dat zijn brandstofverbruik in werkelijkheid meer dan 30 pct. van de totale kosten bedraagt.