Artikel 308, WIB 92
Art. 308, § 1, eerste (vervangen) en tweede (vervangen) lid, § 2, § 3 (vervangen) en § 4, treedt in werking voor alle of bepaalde categorieën van houders van een ondernemingsnummer, evenals voor natuurlijke personen, op een datum respectievelijk te bepalen door de Koning, en ten laatste op 01.01.2028 (art. 21 en 222, W 12.05.2024 - B.S. 30.05.2024; Numac: 2024003880)
§ 1. De in artikel 305 beoogde belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting, aanwezig zijn, moeten hun aangifte aan de dienst die op het formulier is vermeld verzenden ten laatste op 30 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, deze termijn mag niet korter zijn dan één maand te rekenen vanaf de verzending van het aangifteformulier. Indien de belastingplichtige opteert voor de elektronische aangifte, moet hij deze ten laatste op 15 juli van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd verzenden, deze termijn mag niet korter zijn dan één maand te rekenen vanaf de terbeschikkingstelling van de elektronische aangifte op het elektronisch platform van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De in artikel 305 beoogde belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners, aanwezig zijn, moeten hun aangifte aan de dienst die op het formulier is vermeld, verzenden binnen de op het formulier aangegeven termijn, die niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf ofwel de verzending ervan ofwel de terbeschikkingstelling van de elektronische aangifte op het elektronisch platform van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De indieningsverplichting binnen de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen geldt eveneens voor de in artikel 305, tweede lid, beoogde erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden met betrekking tot de aangifte voor het jaar van overlijden van de belastingplichtige.
§ 2. Voor wat betreft de aangifte voor een belastbaar tijdperk voorafgaand aan het jaar van overlijden van de belastingplichtige: indien de in § 1 en artikel 308/1 gestelde termijnen niet zijn verlopen op de datum van overlijden van de belastingplichtige die gehouden is aangifte te verzenden, bedraagt hij voor de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden vijf maanden vanaf die datum, behalve indien de termijnen voorzien in paragraaf 1 en in artikel 308/1 later zijn.
§ 3. De in § 1, eerste lid, bedoelde belastingplichtigen die, overeenkomstig artikel 304ter, niet uitdrukkelijk gekozen hebben voor de elektronische communicatie en die geen papieren aangifteformulier hebben ontvangen moeten bij de aanslagdienst waaronder zij ressorteren uiterlijk op 15 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, er een aanvragen en, zo zulks nodig is, de termijn vermelden waarop zij in voorkomend geval ingevolge paragraaf 2 aanspraak kunnen maken.
Deze verplichting geldt niet voor de belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 306 van de aangifteplicht zijn vrijgesteld.
§ 4. Voor de in artikel 305, tweede lid bedoelde erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigen die er voor kiezen de aangifte voor het jaar van overlijden te verzenden op papier, geldt eveneens de verplichting opgenomen in paragraaf 3, eerste lid.
Voor de in artikel 305, tweede lid bedoelde erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden die er voor kiezen de aangifte voor een jaar voorafgaand aan het jaar van overlijden te verzenden op papier, dient het aangifteformulier aangevraagd te worden binnen een termijn van vier maand te rekenen vanaf het overlijden van de belastingplichtige. In dit geval moet, indien nodig, de termijn vermeld worden waarop ze in voorkomend geval ingevolge paragraaf 2 aanspraak kunnen maken.