Commentaar van art. 44, WIB 92
Art. 44, WIB 92
44/0 | |
44/1-2 | |
44/3-84 | |
44/3-21 | |
B. Meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- en tuinbouwondernemingen | 44/22-23 |
44/24-83 | |
D. Vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden behaald en vrijgesteld in het cedulaire stelsel | 44/84 |
44/85 | |
44/86-88 | |
44/B1 |
Nummer 44/0
Art. 44. - § 1. In afwijking van de artikelen 24, eerste lid, 2°, 27, tweede lid, 3°, 28, eerste lid, 1° en laatste lid, en onverminderd het bepaalde in artikel 24, eerste lid, 3°, zijn vrijgesteld :
1° uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, met uitsluiting van meerwaarden op voorraden en bestellingen in uitvoering;
2° verwezenlijkte meerwaarden op immateriële, materiële en financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden in zover de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed niet hoger is dan de gerevaloriseerde waarde van de vervreemde activa verminderd met de vroeger aangenomen afschrijvingen en waardeverminderingen.
§ 2. Niettegenstaande het bepaalde in § 1, 2°, zijn meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- en tuinbouwondernemingen volledig en onvoorwaardelijk vrijgesteld, onverminderd het belasten als diverse inkomsten ingevolge artikel 90, 8°.
§ 3. Paragraaf 1, 1°, is niet van toepassing op uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden die zijn vastgesteld ter gelegenheid van de omzetting, voor dezelfde belastingplichtige, van deelnemingsrechten in een afdeling van een beleggingsvennootschap, in deelnemingsrechten in een andere afdeling van dezelfde beleggingsvennootschap.
Nummer 44/1
Art. 24, eerste lid, 2°, art. 27, tweede lid, 3°, en art. 28, eerste lid, 1° en tweede lid, WIB 92, bepalen respectievelijk dat in principe belastbaar zijn :
- meerwaarden op activa en minderwaarden op passiva in een nijverheids-, handels- of landbouwonderneming, wanneer deze ofwel verwezenlijkt, ofwel in de boekhouding of jaarrekening uitgedrukt zijn;
- meerwaarden verwezenlijkt op activa die voor het uitoefenen van een vrij beroep, ambt, post of andere winstgevende bezigheid worden gebruikt;
- meerwaarden op activa die voor de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt, verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van een hierboven bedoelde beroepswerkzaamheid of van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid (stopzettingsmeerwaarden).
Om te vermijden dat de belasting op het eigenlijke kapitaal van de belastingplichtige wordt gevestigd en om de productiemiddelen en de voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid aangewende activa gaaf te houden, schrijft art. 44, WIB 92, echter bepaalde afwijkingen van dat principe voor.
Nummer 44/2
Krachtens die wettelijke bepaling zijn aldus vrijgesteld :
- uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden op andere activa dan voorraden en bestellingen in uitvoering;
- waardeverminderingen van passiva wanneer die minderwaarden uitgedrukt, maar niet verwezenlijkt zijn (zie 44/8);
- het monetaire gedeelte van meerwaarden verwezenlijkt op immateriële, materiële of financiële vaste activa en op andere portefeuillewaarden.
Uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden komen evenwel niet in aanmerking voor vrijstelling wanneer, binnen eenzelfde beleggingsvennootschap, deelnemingsrechten van de belastingplichtige van de ene naar de andere afdeling van die vennootschap overgaan.
De vrijstelling als beroepsinkomen van meerwaarden die door natuurlijke personen op ongebouwde onroerende goederen worden verwezenlijkt, is evenwel beperkt tot gronden die belegd zijn in landbouw- en tuinbouwondernemingen.
III. NIJVERHEIDS-, HANDELS- EN LANDBOUWONDERNEMINGEN
1. Algemene regel
Nummer 44/3
Op grond van art. 44, § 1, 1°, WIB 92, zijn in ondernemingen van natuurlijke personen de uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden op andere activa dan voorraden en bestellingen in uitvoering zoals die omschreven zijn in de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, vrijgesteld.
Die vrijstelling slaat slechts op de in de boekhouding of jaarrekening uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden, daar de niet uitgedrukte latente meerwaarden in beginsel niet belastbaar zijn (zie 24/57), onverminderd art. 24, eerste lid, 3°, WIB 92, dat stelt dat enige meerwaarde (zelfs latent) op financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille zonder meer belastbaar wordt in de mate dat ze geheel of gedeeltelijk een waardevermindering compenseert die vroeger uit fiscaal oogpunt werd aangenomen (zie 24/77).
2. Bepaling
Nummer 44/4
Niet verwezenlijkte meerwaarden zijn meerwaarden die in het goed geïncorporeerd blijven en waarover men niet kan beschikken tenzij door de vervreemding van het goed zelf (zie Cass., 9.2.1960, Steverlynck, Bull. 366, blz. 1181 en 24/54).
De meerwaarde is uitgedrukt wanneer het goed waarop ze betrekking heeft, geherwaardeerd wordt in de boekhouding of de jaarrekening van de belastingplichtige (zie ook 24/56 tot 58).
3. Meerwaarden op activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt
Nummer 44/5
De in art. 44, § 1, 1°, WIB 92, bedoelde vrijstelling geldt uitsluitend voor de meerwaarden op activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. De bedoelde activa zijn zowel de vaste activa als de vlottende activa zoals bijvoorbeeld schuldvorderingen (cf. PV nr 184, 28.8.1992, Volksv. Kubla, Bull. 723, blz. 182).
Overeenkomstig de uitdrukkelijke bewoordingen van die wetsbepaling, geldt ze niet voor meerwaarden op voorraden en bestellingen in uitvoering zoals die begrippen omschreven zijn in de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.
4. Voorraden en bestellingen in uitvoering
Nummer 44/6
Onder het boekhoudkundig begrip "voorraden" vallen : de grond- en hulpstoffen, de goederen in bewerking, het gereed produkt, de handelsgoederen, de onroerende goederen bestemd voor verkoop en de vooruitbetalingen.
De boekhoudkundige post "bestellingen in uitvoering" omvat :
- het onderhanden werk dat voor rekening van een derde op bestelling wordt uitgevoerd en waarvoor nog geen oplevering is geschied;
- de goederen in bewerking die voor rekening van een derde op bestelling worden gemaakt en die nog niet zijn geleverd, tenzij het seriewerk betreft;
- dienstprestaties die voor rekening van een derde op bestelling worden uitgevoerd en nog niet zijn geleverd, tenzij het een standaardtype van dienstprestaties betreft.
5. Deelnemingsrechten in een beleggingsvennootschap
Nummer 44/7
Overeenkomstig de uitdrukkelijke bewoordingen van art. 44, § 3, WIB 92, geldt de vrijstelling evenmin voor uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden die zijn vastgesteld ter gelegenheid van de omzetting, voor dezelfde belastingplichtige, van deelnemingsrechten in een afdeling van een beleggingsvennootschap in deelnemingsrechten in een andere afdeling van diezelfde beleggingsvennootschap.
Als beleggingsvennootschappen worden aangemerkt, vennootschappen die uitsluitend of hoofdzakelijk het gemeenschappelijk beleggen van roerende waarden, deviezen en geldmiddelen tot doel hebben, zoals de "Beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal" (afgekort Bevek), de beleggingsvennootschap met vast kapitaal" (afgekort Bevak) en de "vennootschap voor belegging in schuldvorderingen" (afgekort VBS).
6. Uitgedrukte minderwaarden van passiva
Nummer 44/8
Gelet op de bedoeling van de wetgever zoals blijkt uit de samenhang van de art. 24 en 44, WIB 92, moet er worden aangenomen dat de in art. 44, § 1, 1°, WIB 92 bepaalde vrijstelling in beginsel eveneens geldt voor de waardeverminderingen van passiva wanneer die minderwaarden uitgedrukt zijn (zie evenwel 24/59 en 60 en 44/18 tot 21).
7. Aard van de vrijstelling
Nummer 44/9
De vrijstelling van de uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden is :
- onbeperkt;
- onvoorwaardelijk (voor de natuurlijke personen);
- voorlopig.
Nummer 44/10
De onbeperkte vrijstelling van de uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden mag evenwel niet leiden tot de vrijstelling van onderwaarderingen van activa als bedoeld in art. 24, eerste lid, 4°, en 361, WIB 92 (zie 24/80 en volgende en 361/0 tot 4). Er moet op gelet worden dat de activa worden geboekt tegen de werkelijke aanschaffings- of beleggingswaarde en dat de waarde ervan niet wederrechtelijk geheel of gedeeltelijk langs algemene kosten wordt afgeboekt.
Nummer 44/11
De vrijstelling is onvoorwaardelijk, daar voor het verkrijgen ervan geen enkele verplichting of geen enkel verbod aan de belastingplichtige wordt opgelegd. Nochtans is de vrijstelling slechts voorlopig in die zin dat de activa waarop ze slaat, verder voor hun werkelijke aanschaffings- of beleggingswaarde moeten worden in aanmerking genomen bij de berekening zowel van de op fiscaal gebied aanneembare afschrijvingen of waardeverminderingen, als van de uit de realisatie van die activa voortvloeiende meer-of minderwaarden (zie 44/36 en 44/60).
Nummer 44/12
Met betrekking tot de in 1947 regelmatig herschatte outillage en ermede gelijkgestelde nijverheidsgebouwen, mag de herschatte waarde echter als grondslag worden genomen voor de berekening van de afschrijving en van de bij de realisatie van die bestanddelen vrij te stellen meerwaarde.
8. Niet-verwezenlijkte meerwaarden vrijgesteld in het cedulaire stelsel
Nummer 44/13
De in het stelsel van de cedulaire belastingen verleende vrijstellingen van niet-verwezenlijkte meerwaarden, blijven gehandhaafd zonder dat de voorheen in art. 27, § 2bis, SWIB, gestelde voorwaarden nog langer moeten worden vervuld.
9. Meerwaarden voortvloeiend uit het herstel van oorlogsschade
Nummer 44/14
De meerwaarden voortvloeiend uit het herstel van oorlogsschade aan bedrijfsimmobiliën en -uitrusting, worden bij voortduur beschouwd als niet verwezenlijkte meerwaarden en volgen als dusdanig de hierboven uiteengezette vrijstellingsregeling.
De bijzondere bepalingen betreffende het verlies en de herstelvergoeding wegens oorlogsschade worden in de bijlage van deze commentaar behandeld.
10. Meerwaarden verkregen door de aandeelhouders of vennoten van vennootschappen opgeslorpt of gefuseerd onder de voorwaarden van de W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356), van art. 38, WIB of van art. 45, WIB 92
Nummer 44/15
Art. 1, § 2, eerste lid, W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356), verlengd door de W 28.12.1961 (V 995 - Bull. 384), en gewijzigd door art. 9, 1°, MB 7.5.1965 (V 1116 - Bull. 421), luidt als volgt :
In hoofde van de aandeelhouders of vennoten van de in de voorwaarden voorzien bij § 1 opgeslorpte of gefusioneerde (lees gefuseerde) vennootschappen, worden de meerwaarden die zij in hun rekeningen of inventarissen hebben uitgedrukt ter gelegenheid van de omruiling van hun aandelen of delen in de opgeslorpte of gefusioneerde (lees gefuseerde) vennootschappen tegen aandelen of delen in de opslorpende of uit de fusie ontstane vennootschappen, beschouwd als niet verwezenlijkte meerwaarden bedoeld in artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (thans art. 44, § 1, 1°, WIB 92).
Nummer 44/16
Die wettekst bepaalt dat de meerwaarden die door de aandeelhouders of vennoten van de opgeslorpte of gefuseerde vennootschappen tussen 1.3.1959 en 31.12.1962 ter gelegenheid van de omruiling van hun aandelen of delen tegen aandelen of delen van de opslorpende of van de uit de fusie ontstane vennootschappen worden geboekt, uit fiscaal oogpunt als niet verwezenlijkte meerwaarden bedoeld in art. 34, § 1, 1°, WIB (thans art. 44, § 1, 1°, WIB 92) worden behandeld.
De aldus geboekte en als niet verwezenlijkt beschouwde meerwaarden blijven - onvoorwaardelijk - vrijgesteld in de PB tot bij hun realisatie (zie 44/65).
Nummer 44/17
Een gelijkaardige regeling werd als definitieve maatregel opgenomen in art. 38, WIB (thans art. 45, WIB 92 zie commentaar op dat artikel).
11. Meerwaarden ingevolge de wijziging van de pariteit van een vreemde munt
Nummer 44/18
De loutere inschrijving op een meerwaarderekening van een meerwaarde die, ingevolge de wettelijke of de feitelijke devaluatie van een vreemde munt, wordt vastgesteld door een belastingplichtige wiens schulden in die munt hoger zijn dan zijn activa (vaste activa en geldbeleggingen uitgezonderd) en schuldvorderingen in dezelfde munt, geeft geen aanleiding tot belastingheffing zolang die meerwaarde niet werkelijk wordt verwezenlijkt.
Nummer 44/19
Hetzelfde geldt voor een meerwaarde voortvloeiend uit de wettelijke of feitelijke herwaardering van een vreemde munt en die wordt vastgesteld door een belastingplichtige wiens activa (vaste activa en geldbeleggingen uitgezonderd) en schuldvorderingen in die munt zijn schulden in dezelfde munt overtreffen.
In beide gevallen ontstaat er evenwel belastbaarheid van zodra en in de mate dat de meerwaarden waarvan sprake is, worden verwezenlijkt.
Nummer 44/20
In dit verband wordt evenwel de aandacht erop gevestigd dat een meerwaarde, voortvloeiend uit de waardeverhoging van een vordering of uit de waardevermindering van een schuld, niet alleen als verwezenlijkt moet worden beschouwd wanneer die vordering werkelijk wordt geïnd of die schuld werkelijk wordt betaald, maar eveneens wanneer die bestanddelen een andere bestemming krijgen.
Voorbeeld
Nummer 44/21
Een belastingplichtige verkrijgt een commerciële vordering, uitgedrukt in een vreemde munt waarvan de pariteit 12 F is, ten bedrage van 100.000 eenheden van die munt. De vordering wordt geboekt voor 1.200.000 F.
In plaats van die vordering te innen wordt ze, op het ogenblik dat de pariteit van de vreemde munt gestegen is tot 15 F, in een langlopende lening omgezet.
Die omzetting vormt een verwezenlijking die tot gevolg heeft dat, ongeacht de gedane boekingen, het verschil tussen 1.500.000 F en 1.200.000 F belastbaar wordt.
B. MEERWAARDEN OP ONGEBOUWDE ONROERENDE GOEDEREN VAN LANDBOUW- EN TUINBOUWONDERNEMINGEN
Nummer 44/22
De door natuurlijke personen verwezenlijkte meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- en tuinbouwondernemingen zijn krachtens art. 44, § 2, WIB 92, volledig en onvoorwaardelijk als beroepsinkomen vrijgesteld.
Die vrijstelling geldt zowel tijdens de exploitatie als bij de stopzetting, maar doet geen afbreuk aan de eventuele belasting van die meerwaarden als in art. 90, 8°, WIB 92, bedoelde diverse inkomsten.
Nummer 44/23
Meerwaarden die zijn verwezenlijkt op andere gronden dan ongebouwde onroerende goederen van landbouw- en tuinbouwondernemingen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt, zijn in beginsel als beroepsinkomsten belastbaar, ofwel ineens voor het belastbare tijdperk van verwezenlijking ofwel gespreid (zie commentaar op art. 47, WIB 92). Die meerwaarden zijn wel vrijgesteld ten belope van het monetaire gedeelte.
De voorheen geldende volledige en onvoorwaardelijke vrijstelling als beroepsinkomsten (onverminderd de belasting als diverse inkomsten) van die meerwaarden is niet meer van toepassing op de vanaf 1.1.1990 verwezenlijkte meerwaarden.
1. Algemeen
Nummer 44/24
Het monetaire gedeelte van vrijwillig verwezenlijkte en gedwongen meerwaarden op immateriële, materiële of financiële vaste activa, zoals omschreven in de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, zomede op andere portefeuillewaarden, is vrijgesteld ingevolge art. 44, § 1, 2°, WIB 92 [Het excedentaire of niet-monetaire gedeelte van meerwaarden op immateriële of materiële vaste activa kan gespreid worden belast ingevolge art. 47, WIB 92.].
Deze wetsbepaling geldt ook voor meerwaarden die zijn verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer bedrijfsafdelingen of takken daarvan.
Nummer 44/25
Daar de in art. 2, § 6, WIB 92, bepaalde herwaarderingscoëfficiënt voor de berekening van het vrijgestelde monetaire gedeelte van meerwaarden (zie 44/34), vanaf het jaar 1950 gelijk is aan 1, heeft deze vrijstellingsregeling alleen belang voor activa die vóór 1950 zijn verkregen of tot stand gebracht.
2. Bedoelde vaste activa
a) Immateriële vaste activa
Nummer 44/26
De "immateriële vaste activa" (zie KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst III, Deel 1, Rubriek II van het actief) worden gevormd door :
1° kosten van onderzoek en ontwikkeling (zie 61/35 voor een nadere omschrijving);
2° concessies, octrooien, licenties, know-how, merken en andere gelijkaardige rechten (zie 61/36 voor een nadere omschrijving);
3° goodwill (zie 61/37 voor een nadere omschrijving);
4° vooruitbetalingen op immateriële vaste activa .
b) Materiële vaste activa
Nummer 44/27
De "materiële vaste activa" (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst I, Afd. 1) worden gevormd door :
1° terreinen en gebouwen (zie 61/50 voor een nadere omschrijving);
2° installaties, machines en uitrusting;
3° meubilair en rollend materieel;
4° leasing en soortgelijke rechten (zie 61/234 voor een nadere omschrijving);
5° overige materiële vaste activa (zie 61/52 voor een nadere omschrijving);
6° activa in aanbouw en vooruitbetalingen.
c) Financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden
Nummer 44/28
De rubriek "financiële vaste activa" (zie KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. I, Afd. 1) omvat :
"A. Verbonden ondernemingen
1. Deelnemingen
2. Vorderingen
B. Ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat
1. Deelnemingen
2. Vorderingen
C. Andere financiële vaste activa
1. Aandelen
2. Vorderingen en borgtochten in contanten".
Nummer 44/29
In KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek IV van het actief wordt een nadere omschrijving gegeven van de in 44/28 opgesomde posten.
In algemene zin kunnen "financiële vaste activa" worden omschreven als duurzame portefeuillewaarden (aandelen, vorderingen) die in andere ondernemingen worden aangehouden om een invloed op hun beleid uit te oefenen.
Nummer 44/30
Om verzekeringsondernemingen, waarvan de jaarrekeningen op een bijzondere manier worden voorgesteld, terzake niet te benadelen, heeft de wetgever de monetaire vrijstelling niet beperkt tot financiële vaste activa maar ze uitgebreid tot "andere portefeuillewaarden", teneinde ook beleggingseffecten als bedoeld in de wetgeving betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen (1), voor de vrijstellingsregeling in aanmerking te laten komen (zie Senaat, Zitting 1989-1990, stuk 806-11, blz. 1 en 2, waaruit blijkt dat het oorspronkelijke wetsontwerp bij amendement van de Regering is gewijzigd). Die uitbreiding is evenwel niet uitdrukkelijk beperkt tot verzekeringsondernemingen.
Derhalve geldt de monetaire vrijstelling ook voor aandelen en vastrentende waarden van andere belastingplichtigen mits zij zich reeds vóór 1.1.1950 in de portefeuille van de belastingplichtige bevonden.
[(1) Zie: KB 17.11.1994 betreffende de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen (V 2349 - Bull. 746), dat voor het eerst wordt toegepast op de jaarrekening afgesloten op het einde van het boekjaar dat ingaat na 31.12.1994; KB 12.11.1979 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen die zijn toegelaten bij toepassing van de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (V 1517 - Bull. 580), dat van toepassing blijft op de jaarrekeningen afgesloten vóór 1.1.1995.]
3. Immateriële en materiële vaste activa
a) Kenmerken van de vrijstelling
Nummer 44/31
De vrijstelling van verwezenlijkte meerwaarden op immateriële en materiële vaste activa is beperkt; ze is inderdaad slechts van toepassing in zover de verkregen meerwaarde overeenstemt met de muntontwaarding, berekend aan de hand van de in art. 2, § 6, WIB 92, bepaalde coëfficiënten.
Nummer 44/32
De vrijstelling is overigens wat de PB betreft onvoorwaardelijk, omdat voor het verkrijgen ervan geen enkele voorwaarde is gesteld; ze is tenslotte definitief omdat ze niet kan worden ingetrokken op grond van latere feiten of omstandigheden.
b) Berekening van de vrijstelling
Berekeningswijze
Nummer 44/33
De verwezenlijkte meerwaarden op de in 44/26 en 27 bedoelde activa zijn slechts vrijgesteld in zover de verkoopwaarde [Of de ontvangen schadevergoeding als het een gedwongen meerwaarde betreft, zomede in voorkomend geval de terugbetalingsprijs van effecten.] niet meer bedraagt dan het bedrag dat wordt verkregen :
1° door de aanschaffings- of beleggingswaarde, d.i. de voor de aankoop of opstelling van het vervreemde of verdwenen actiefbestanddeel bestede som te vermenigvuldigen met de in art. 2, § 6, WIB 92, bepaalde coëfficiënt, gelet op het jaar vanaf hetwelk het bestanddeel voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid is gebruikt;
2° en door van het product de fiscale afschrijvingen of waardeverminderingen af te trekken.
Om dubbele belasting te voorkomen, wordt het aldus verkregen bedrag in voorkomend geval verhoogd met de reeds belaste meerwaarden op het vervreemde of verdwenen actiefbestanddeel.
Nummer 44/34
De in art. 2, § 6, WIB 92, bedoelde coëfficiënten zijn :
Jaren | Toepasselijke coëfficiënten |
1918 en vorige | 16,33 |
1919 | 11,49 |
1920 | 6,15 |
1921 | 6,30 |
1922 | 6,43 |
1923 | 4,37 |
1924 | 3,89 |
1925 | 4,02 |
1926 | 2,72 |
1927 tot 1934 inbegrepen | 2,35 |
1935 | 1,86 |
1936 tot 1943 inbegrepen | 1,70 |
1944 tot 1948 inbegrepen | 1,14 |
1949 | 1,10 |
1950 en volgende | 1, - |
Aanschaffings- of beleggingswaarde
Nummer 44/35
De in 44/33 bedoelde aanschaffings- of beleggingswaarde stemt volgens het geval, overeen met :
- de aanschaffingsprijs;
- de vervaardigingsprijs;
- de inbrengwaarde.
Voor een verduidelijking van de voormelde begrippen wordt respectievelijk verwezen naar 61/65 tot 67, 61/68 tot 70 en 61/71 tot 73.
Nummer 44/36
Niet belaste meerwaarden (meer bepaald louter uitgedrukte meerwaarden) en minderwaarden voor orde die de belastbare winst niet hebben beïnvloed (b.v. door aanrekening op een gelijktijdig geboekte meerwaarde voor orde), hebben geen weerslag op de berekening van het bedrag van de verwezenlijkte meerwaarde of van de vrijstelling ervan (zie nochtans 44/39 tot 44).
Nummer 44/37
Indien de gerealiseerde activabestanddelen in het stelsel van de Bedrijfsbelasting (BB) of van de PB werden aangeschaft als wederbelegging van een vergoeding, die destijds aanleiding gaf tot een gedwongen meerwaarde vrijgesteld krachtens art. 27, § 2ter, SWIB, moet voor de berekening van de nieuwe meerwaarde en van de vrijstelling ervan nochtans worden uitgegaan van de werkelijke aanschaffingswaarde verminderd met de vrijgestelde gedwongen meerwaarde.
Toepassingsvoorbeeld
Nummer 44/38
Gebouw aangekocht in 1949 :
- waarde gebouw : 900.000 F
- waarde grond (niet afschrijfbaar) : 100.000 F
1.000.000 F
Fiscaal afgeschreven op 30 jaar (t.e.m. 1978) : 900.000 F
Fiscale boekwaarde in 1997 (= waarde grond) : 100.000 F
Verkoopprijs in 1997 : 2.100.000 F
Meerwaarde (2.100.000 F - 100.000 F) : 2.000.000 F
Geherwaardeerde aanschaffingswaarde :
1.000.000 F x 1,10 = 1.100.000 F
Afschrijvingen : - 900.000 F
Geherwaardeerde boekwaarde : 200.000 F
Niet vrijgestelde meerwaarde :
2.100.000 F - 200.000 F = 1.900.000 F
Vrijgestelde (monetaire) meerwaarde :
2.000.000 F - 1.900.000 F = 100.000 F
In 1926 of in 1947 herschatte activa
Nummer 44/39
Er mag niet uit het oog worden verloren dat in 1926 en in 1947 de aanschaffingswaarde met betrekking tot nijverheids-, handels- of landbouwoutillage, alsmede de "ermede gelijkgestelde" nijverheidsgebouwen, kon worden herschat voor de berekening van de afschrijvingen (zie ook commentaar op art. 511, § 2, WIB 92). Verder worden de principieel belastbare meerwaarden eveneens beïnvloed door die wettelijk toegestane herschattingen.
Voorbeeld
Outillage aangekocht in 1920 : 2.500.000 F
Herschatting in 1926 : 12.000.000 F
Herschatting op 31 december 1945 : 3.000.000 F
Afschrijvingen op 31.12.1996 :
vóór de herschatting van 1926 : 1.000.000 F
van 1926 tot 1945 : 12.000.000 F
van 1946 tot en met 1996 : 1.702.000 F
14.702.000 F
Nettoboekwaarde :
3.000.000 F (herschatte waarde op 31.12.1945)
- 1.702.000 F (afschrijvingen van 1946 tot 1996) : 1.298.000 F
Verkoopprijs in 1997 : 2.000.000 F
Meerwaarde : 2.000.000 F - 1.298.000 F : 702.000 F
Geherwaardeerde aanschaffingswaarde : 2.500.000 F x 6,15 = 15.375.000 F
Aangenomen afschrijvingen (totaal) : 14.702.000 F
Geherwaardeerde boekwaarde : 673.000 F
Daar het verschil tussen de verkoopprijs van 2.000.000 F en het bedrag van 673.000 F, zijnde 1.327.000 F, hoger is dan de meerwaarde die 702.000 F bedraagt, is deze laatste niet vatbaar voor vrijstelling (zie nochtans volgende nrs.).
Nummer 44/40
Als de verwezenlijking slaat op outillage of op ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen die in 1947 werden herschat - ongeacht of die bestanddelen al dan niet reeds het voorwerp van de in 1926 toegelaten herschatting zijn geweest- kunnen bewuste bestanddelen voor de toepassing van art. 44, § 1, 2°, WIB 92, op aanvraag van de belastingplichtige of indien hij in gebreke blijft de nodige verduidelijkingen te verstrekken, nochtans worden beschouwd als verkregen of tot stand gebracht op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31.12.1946 en voor een prijs gelijk aan de herschatte waarde (zie art. 511, § 2, WIB 92 en art. 251, KB/WIB 92).
Nummer 44/41
Hieruit volgt dat het de belastingplichtige vrijstaat, in dergelijk geval, de vervreemde bestanddelen te beschouwen als verkregen of tot stand gebracht op 31.12.1945 (of op de normale datum van afsluiting van de jaarbalans 1945-1946) voor een prijs gelijk aan hun herschatte waarde op dat tijdstip. Dienvolgens, is de verwezenlijkte meerwaarde op outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen steeds volledig vrijgesteld krachtens art. 44, § 1, 2°, WIB 92, vanaf het ogenblik dat de verkoopwaarde niet hoger is dan die herschatte waarde, vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,14 en verminderd met de sedert de herschatting op de nieuwe waarde aangenomen fiscale afschrijvingen.
Te noteren dat die keuzemogelijkheid alleen bestaat met betrekking tot in 1947 doorgevoerde herschattingen en derhalve niet van toepassing is op vroegere herschattingen krachtens andere bepalingen.
Nummer 44/42
Als de verkoopwaarde de laatstbedoelde grens niet overschrijdt, is het dus onnodig opzoekingen te doen naar de werkelijke aanschaffingswaarde van de verwezenlijkte bestanddelen en naar de afschrijvingen toegepast vóór de herschatting van 1947.
In het voorbeeld opgenomen in 44/39, moet de belastbare en vrijgestelde meerwaarde als volgt worden bepaald :
Verkoopprijs : 2.000.000 F
Herschatte en geherwaardeerde waarde : 3.000.000 F x 1,14 = 3.420.000 F
Afschrijvingen 1946 tot 1996 : 1.702.000 F
Verschil : 1.718.000 F
De in 1997 verwezenlijkte meerwaarde van 702.000 F (zie 44/39) is :
- belastbaar ten belope van : 2.000.000 F - 1.718.000 F = 282.000 F
- vrijgesteld ten belope van : 702.000 F - 282.000 F = 420.000 F
Vermits de belastingplichtige tussen de twee methodes mag kiezen, zal de tweede formule worden toegepast, daar de eerste uitloopt op de belasting van de volledige boekmeerwaarde van 702.000 F.
Nummer 44/43
Indien de activa niet herschat waren geweest in 1945, dan zou de toestand er als volgt uitgezien hebben :
Outillage (of ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen) aangekocht in 1920 : 2.500.000 F
Herschatting in 1926 : 12.000.000 F
Afschrijvingen :
vóór de herschatting van 1926 : 1.000.000 F
van 1926 tot 1996 : 12.000.000 F
13.000.000 F
Die gebouwen of die outillage, welke volledig afgeschreven zijn, worden in 1997 tegen 2.000.000 F verkocht, zodat de meerwaarde gelijk is aan de verkoopprijs.
De herwaardering van die bestanddelen geeft :
2.500.000 F x 6,15 = 15.375.000 F
Afschrijvingen : 13.000.000 F
Verschil : 2.375.000 F
Daar de verkoopprijs of 2.000.000 F, lager is dan het bedrag van 2.375.000 F, is de meerwaarde geheel vrijgesteld.
Mocht de verkoopprijs evenwel 4.000.000 F bedragen, dan zou dit bedrag dat eveneens overeenstemt met de meerwaarde (er is geen nettoboekwaarde) als volgt zijn samengesteld :
1° Vrijgestelde meerwaarde : 2.375.000 F
2° Belastbare meerwaarde : 1.625.000 F
Nummer 44/44
De belastingplichtige kan er in sommige gevallen (namelijk outillage vóór 1926 aangekocht) belang bij hebben de strikte toepassing van art. 44, § 1, 2°, WIB 92, te vragen en de administratie kan hem de toepassing hiervan niet weigeren, wanneer hij spontaan of op aanvraag de daartoe nodige verduidelijkingen verstrekt.
Voorbeeld
Gesteld een nijverheidsgebouw aangekocht in 1920 voor 100.000 F, volledig afgeschreven van 1920 tot 1945.
Herschatte waarde van het gebouw op 31.12.1945 : 125.000 F
Herschattingsmeerwaarde : 125.000 F
Gerevaloriseerde herschatte waarde : 125.000 F x 1,14 (coëfficiënt 1944-1948) : 142.500 F Afschrijvingen op de herschatte waarde (1946 tot en met 1996) : 71.800 F
Boekwaarde bij verkoop : 53.200 F
Gerevaloriseerde herschatte waarde, min afschrijvingen 1946-1996 : 70.700 F
Verkoopprijs in 1997 : 130.000 F
Indien men de bij art. 251, tweede lid, KB/WIB 92, geboden mogelijkheid toepast, stelt men vast dat een verwezenlijkte meerwaarde van 59.300 F (130.000 F - 70.700 F) belastbaar is.
Indien de belastingplichtige alle vereiste bewijsstukken verstrekt omtrent de werkelijke aanschaffingswaarde en de aankoopdatum van dit onroerend goed, zomede omtrent de sedert de datum van de aankoop tot die van de verwezenlijking aangenomen afschrijvingen, kan hem natuurlijk het genot van de strikte toepassing van art. 44, § 1, 2°, WIB 92, niet worden ontzegd, en moet de volgende regeling worden aangenomen :
Aanschaffingswaarde : 100.000 F x 6,15
(coëfficiënt van 1920) : 615.000 F
Afschrijvingen van 1920 tot 1945 : 100.000 F
Afschrijvingen van 1946 tot 1996 : 71.800 F
171.800 F
Geherwaardeerde aanschaffingswaarde min afschrijvingen : 443.200 F
Daar de verkoopprijs (130.000 F) laatstbedoeld bedrag niet bereikt, is de meerwaarde volledig vrijgesteld.
De realisatieprijs (130.000 F) wordt in dit geval ten belope van 53.200 F(boekwaarde bij verkoop) in mindering gebracht van de herschatte waarde van het verkochte gebouw om dit laatste aldus volledig te delgen. Het excedent van de verkoopprijs, met name 76.800 F (130.000 F - 53.200 F), wordt op het passief geboekt op een reserverekening of overgeboekt naar de resultatenrekening.
4. Financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden
a) Kenmerken van de vrijstelling
Nummer 44/45
De kenmerken van de vrijstelling van de verwezenlijkte meerwaarden op financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden zijn dezelfde als die uiteengezet in 44/31 en 32.
Bepaalde aspecten en moeilijkheden die eigen zijn aan de verwezenlijkte meerwaarden op financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden, worden evenwel hierna besproken.
b) Begrip
Nummer 44/46
Voor de omschrijving van financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden wordt verwezen naar 44/28 tot 30.
Nummer 44/47
Als aandelen in de zin van de wet, gelden niet alleen de eigenlijke kapitaalaandelen, doch eveneens alle andere aandelen, ongeacht hun benaming en de rechten die zij aan hun bezitter verlenen (dividendbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid, oprichtersaandelen, enz.).
Nummer 44/48
De omzetting van roerende waarden in rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen - zowel Belgische als buitenlandse - geldt eveneens als verwezenlijking van financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden.
Dit is ook zo in geval van conversie in aandelen van converteerbare obligaties (zie 24/66).
Nummer 44/49
Daarentegen is er geen verwezenlijking van preferente aandelen door het enkele feit van hun conversie in gewone aandelen (zie 24/67).
c) Meerwaarden die voortkomen van de verdeling van het maatschappelijk vermogen of van de verkrijging van eigen aandelen [Voor verrichtingen vanaf 1.1.1990.]
Nummer 44/50
Het stelsel van de monetaire vrijstelling van de verwezenlijkte meerwaarden is van toepassing op de meerwaarden die een binnenlandse nijverheids-, handels- of landbouwonderneming haalt uit de terugbetaling van :
- aandelen van binnenlandse kapitaal- of personenvennootschappen naar aanleiding van de verdeling van het maatschappelijke vermogen van die vennootschappen of van de verkrijging door die vennootschappen van hun eigen aandelen;
- aandelen naar aanleiding van de gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van binnenlandse personenvennootschappen.
Nummer 44/51
Op de meerwaarden die voortvloeien uit de verdeling van het maatschappelijk vermogen van buitenlandse vennootschappen of bij verkrijging van eigen aandelen door buitenlandse vennootschappen, is het stelsel van de monetaire vrijstelling eveneens van toepassing.
d) Meerwaarden die voortkomen van de ruil van aandelen naar aanleiding van de fusie, splitsing of ontbinding zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen van de emitterende vennootschap
Nummer 44/52
Wanneer de fusie, splitsing of ontbinding zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen van een binnenlandse vennootschap niet onder vrijstelling van belastingen wordt uitgevoerd (toepassing van de art. 208 tot 210, WIB 92), worden de meerwaarden, die de aandeelhouders of vennoten van de gefuseerde, gesplitste, of ontbonden binnenlandse vennootschap verwezenlijken ingevolge de ruil van hun aandelen in die vennootschap tegen aandelen van de opslorpende of van de nieuwe vennootschap, zoals bij de gewone vereffening en terugbetaling van aandelen (zie 44/50) ten belope van het monetaire gedeelte vrijgesteld (bij latere tegeldemaking van de in ruil ontvangen aandelen, worden ze geacht verkregen te zijn op het ogenblik van de ruil voor de waarde waartegen ze op dat ogenblik werden geboekt).
Nummer 44/53
De meerwaarden die voortvloeien uit de ruil van aandelen ingevolge de fusie, de splitsing of de ontbinding zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen van binnenlandse vennootschappen, die werd uitgevoerd met vrijstelling van belasting overeenkomstig de art. 211 tot 214, WIB 92, worden daarentegen, als niet-verwezenlijkte meerwaarden beschouwd (zie commentaar op art. 45, WIB 92).
Nummer 44/54
De meerwaarden die voortvloeien uit gelijkaardige verrichtingen betreffende buitenlandse vennootschappen volgen het gewone stelsel (monetaire vrijstelling) van de verwezenlijkte meerwaarden.
Nummer 44/55
Wanneer die vennootschappen echter hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen (thans Europese Unie) hebben, en de verrichtingen van fusie, splitsing of omzetting in die staat, ingevolge bepalingen van gelijke aard als de art. 211 tot 214, WIB 92, belastingvrij zijn uitgevoerd, worden die meerwaarden - zoals voor de binnenlandse vennootschappen - als niet verwezenlijkte meerwaarden beschouwd.
Nummer 44/56
De in 44/53 tot 55 bedoelde meerwaarden worden uitvoeriger in de commentaar op art. 45, WIB 92, besproken.
e) Berekening van de vrijstelling
Berekeningswijze
Nummer 44/57
De onderrichtingen betreffende de berekening van de monetaire vrijstelling van de verwezenlijkte meerwaarden op immateriële en materiële vaste activa (44/33 e.v.) zijn, mutatis mutandis, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt op financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden [In verband met het toepasselijke tarief, wordt de aandacht evenwel gevestigd op het bepaalde van art. 173, WIB 92 (zie 171/180 tot 182 en 171/186 en 187).]. Onder "de aangenomen minderwaarden" moet eventueel worden begrepen de vermindering van de boekwaarde, verricht ter gelegenheid van de tegeldemaking van het claimrecht dat werd losgemaakt van de in de onderneming belegde aandelen.
Nochtans zijn geen uit fiscaal oogpunt reeds aangenomen minderwaarden in de zin van art. 44, § 1, 2°, WIB 92, de minderwaarden uitgedrukt door een eenvoudige boeking voor orde waardoor het bedrag van de belastbare winst niet werd beïnvloed.
Verkoopwaarde
Nummer 44/58
De in art. 44, § 1, 2°, WIB 92, bedoelde "verkoopwaarde" is de nettoprijs na aftrek van de aan de verkoop inherente bijzondere kosten (makelaarslonen, commissielonen, belastingen) (zie terzake ook 43/2).
Aanschaffingswaarde
Algemene regel
Nummer 44/59
De aanschaffingswaarde van de financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden omvat de bijzondere aankoopkosten, indien die kosten in de boekwaarde opgenomen zijn.
Nummer 44/60
Niet belaste meerwaarden (meer bepaald louter uitgedrukte meerwaarden) en minderwaarden voor orde die het bedrag van de belastbare winst niet hebben beïnvloed (b.v. door aanrekening op een gelijktijdig geboekte meerwaarde voor orde), hebben geen weerslag op de berekening van de verwezenlijkte meerwaarde of van de vrijstelling ervan.
Nummer 44/61
Er wordt opgemerkt dat een onderneming, die aandeelhoudster was van een gefuseerde, gesplitste of omgevormde vennootschap, wordt beschouwd de aandelen, die haar door uit de fusie, splitsing of omvorming ontstane vennootschap werden overhandigd, te hebben verkregen op de datum van de fusie, splitsing of omvorming voor een waarde gelijk aan die welke uit de verrichting ontstond.
Nummer 44/62
Die regel is ook van toepassing voor de aandelen die in ruil werden verkregen, naar aanleiding van fusies, splitsingen of omvormingen gedaan onder begunstiging van de wetten van 24.11.1953 (V 885 - Bull. 299) en van 24.1.1958 (V 945 - Bull. 340) [De naar aanleiding van de fusies of opslorpingen door de aandeelhouders of vennoten van de gefuseerde of opgeslorpte vennootschappen verkregen meerwaarden, werden destijds geacht definitief van de inkomstenbelastingen te zijn vrijgesteld.] en van fusies, splitsingen of omvormingen die niet onder vrijstelling van Ven.B werden verricht (toepassing art. 208 tot 210, WIB 92) (zie 44/52).
Activa die het voorwerp zijn van een akte van vervreemding onder ontbindende voorwaarde
Nummer 44/63
Voor de vaststelling van de aanschaffingswaarde van dergelijke activa, waarbij de ontbindende voorwaarde werd vervuld, wordt verwezen naar 42/3 tot 5.
Realisatie van aandelen verkregen in ruil voor aandelen van vennootschappen gefuseerd, gesplitst of omgevormd onder de voorwaarden van de W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356), van art. 38, WIB of van art. 45, WIB 92
Nummer 44/64
Art. 1, § 2, tweede en derde lid, W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356), verlengd door W 28.12.1961 (V 995 - Bull. 384), en gewijzigd door art. 9, MB 7.5.1965 (V 1116 - Bull. 421), luidt als volgt :
Wanneer deze aandeelhouders of vennoten de aldus in ruil ontvangen aandelen of delen verwezenlijken, wordt de meerwaarde of de minderwaarde vastgesteld rekening houdend met de investerings- of kostwaarde der omgeruilde aandelen of delen, vermeerderd met de meerwaarden die belast of verminderd met de minderwaarden die aangenomen werden zowel vóór als na de omruiling; voor de vaststelling van de krachtens artikel 34, § 2, van hetzelfde Wetboek (thans art. 44, § 1, 2°, WIB 92) vrijgestelde meerwaarde, worden de verwezenlijkte aandelen of delen geacht in het patrimonium te zijn opgenomen op de datum van de investering der omgeruilde aandelen of delen.
In geval van opeenvolgende opslorpingen of fusies, wordt door waarde en datum van investering in de zin van het voorgaande lid verstaan, de waarde en de datum van investering van de aandelen of delen in de vennootschappen die aanvankelijk zijn tussengekomen in de overeenkomstig § 1 gedane opslorpingen of fusies.
Nummer 44/65
Wanneer een onderneming die de vrijstelling van de W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356) verkregen heeft, de in ruil ontvangen aandelen verwezenlijkt, moet de meerwaarde of de minderwaarde voortvloeiende uit de verrichting, worden bepaald door de verkoopwaarde te vergelijken met de investerings- of kostwaarde (eventueel herschat) van de omgeruilde aandelen vermeerderd met de belaste meerwaarden of verminderd met de minderwaarden die zowel vóór als na de omruiling werden aangenomen.
Nummer 44/66
In geval van opeenvolgende opslorpingen of fusies binnen het raam van genoemde wet, is de aanschaffingswaarde, die voor de berekening van de monetaire meerwaarde in aanmerking moet worden genomen, die van de aandelen welke het eerst werden omgeruild ingevolge een dergelijke opslorping of fusie.
Nummer 44/67
Gelijkaardige bepalingen als vermeld in 44/64 vindt men eveneens in art. 38, WIB (thans art. 45, WIB 92), voor fusies, splitsingen en omvormingen verricht in het stelsel van het WIB (92) (zie commentaar op art. 45, WIB 92)
Datum van verkrijging
Algemene regel
Nummer 44/68
De belastingplichtige moet, onder controle van de administratie, de nodige bescheiden en inlichtingen verschaffen om uit te maken op welk tijdstip de financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden zijn verkregen.
In beginsel, wordt als jaar van verkrijging in aanmerking genomen, dat waarin die activa in het bezit van de onderneming gekomen zijn door inschrijving of aankoop.
Aandelen voortkomend van de conversie van converteerbare obligaties
Nummer 44/69
De verkrijgingsdatum van aandelen voortkomend van de conversie van converteerbare obligaties (zie 24/66), is de datum van de openbare akte die de conversie en de ermee verband houdende kapitaalverhoging vaststelt (zie art. 101octies, SWHV).
Activa die het voorwerp zijn van een akte van vervreemding onder ontbindende voorwaarde
Nummer 44/70
Voor de bepaling van de aanschaffingsdatum van dergelijke activa, waarbij de ontbindende voorwaarde werd vervuld, wordt verwezen naar 42/3 tot 5.
Conversie van aandelen of kosteloze toekenning van aandelen ingevolge opneming van reserves in het kapitaal
Nummer 44/71
Als de gerealiseerde effecten voortkomen van een conversie (b.v. kapitaalaandelen met een bepaalde nominale waarde, geruild voor maatschappelijke aandelen zonder vermelding van waarde of preferente aandelen geruild voor gewone aandelen), mogen ze worden beschouwd als verkregen op de datum van aankoop van de ingeruilde effecten.
Doch, als de onderneming ter gelegenheid van een conversie op nieuwe effecten heeft ingeschreven, moeten die effecten worden beschouwd als verkregen op de datum van die inschrijving.
Hetzelfde geldt voor de effecten waarop een onderneming ingeschreven heeft of welke ze kosteloos ontvangen heeft ingevolge een kapitaalverhoging van een vennootschap.
Nummer 44/72
Wanneer echter een vennootschap, ten gevolge van de opneming van reserves in het kapitaal, aan haar aandeelhouders kosteloos effecten toekent, die van hetzelfde type zijn en die dezelfde rechten verlenen als de oude aandelen, mag men beschouwen dat de verkrijgers de nieuwe effecten tegelijkertijd als de oude effecten hebben verkregen. Werden deze laatste op verschillende data verkregen, dan wordt het aantal van de nieuwe effecten, welke worden geacht op ieder van die data te zijn verkregen, volgens de regel van drie bepaald.
De aanschaffingswaarde van een effect (oud of nieuw), wordt vastgesteld volgens de datum van aanschaffing en bekomen door de inschrijvings- of aankoopwaarde van de oude effecten, die op de beoogde datum werkelijk werden verkregen, te delen door het totale aantal effecten (oude en nieuwe), welke worden beschouwd als op dezelfde datum in de portefeuille te zijn opgenomen.
Nummer 44/73
De inventarissen van de effectenportefeuille, door de belastingplichtige voorgelegd tot staving van zijn belastingaangiften van de vorige aanslagjaren met het oog op de toepassing van art. 52, SWIB, kunnen de aanslagambtenaar van nut zijn om de aangegeven data van verkrijging te controleren.
In tal van gevallen zal het de belastingplichtige echter niet mogelijk zijn -vooral als het effecten betreft die reeds vele jaren in zijn bezit zijn- de in 44/68 beoogde bescheiden en inlichtingen te verschaffen.
In die eventualiteit en inzonderheid wanneer een onderneming op verschillende data effecten van eenzelfde vennootschap heeft verkregen en ze niet met zekerheid de werkelijke datum van verkrijging van elk der gerealiseerde effecten kan aangeven, mag de taxatieambtenaar aannemen dat ze proportioneel voortkomen van de verschillende voordien gedane aankopen.
Voorbeeld
Nummer 44/74
Op 31.12.1996, datum van de jaarafsluiting, heeft een onderneming in haar portefeuille 4.000 effecten van de vennootschap A.
De schommelingen van die portefeuille deden zich voor als volgt :
1921, aankoop 2.000 effecten
1939, aankoop 1.000 effecten
1940, verkoop 600 effecten
1971, aankoop 1.600 effecten
Indien die onderneming, in 1997, 2.000 van die effecten realiseert, en niet de werkelijke datum van aankoop van elk effect kan aantonen, mag men beschouwen dat de realisatie verhoudingsgewijs op de vroegere aankopen slaat, in de mate dat die effecten bij de realisatie nog in portefeuille zijn.
Allereerst wordt opgemerkt dat de in 1940 gedane verkoop van 600 effecten eveneens verhoudingsgewijs slaat op de aankopen van 1921 en 1939. De op 31.12.1996 nog in portefeuille blijvende effecten van de vennootschap A moeten dus worden beschouwd als voortkomend van de aankopen van :
* 1921, ten belope van :
2.000 - (600 x 2.000) = 2.000 - 400 = 1.600 effecten
3.000
* 1939, ten belope van :
1.000 - (600 x 1.000) = 1.000 - 200 = 800 effecten
3.000
* 1971, ten belope van : 1.600 effecten
Totaal : 4.000 effecten
De realisatie van 2.000 effecten in 1997 moet als volgt worden aangerekend :
* 1921 : 1.600 x 2.000 = 800 effecten
4.000
* 1939 : 800 x 2.000 = 400 effecten
4.000
* 1971 : 1.600 x 2.000 = 800 effecten
4.000
Totaal : 2.000 effecten
[Wanneer de proportionele verdeling per jaar van aanschaffing tot geen geheel aantal effecten leidt, moeten de breuken naar beneden of naar boven worden afgerond, derwijze dat slechts eenheden worden behouden, waarvan de som overeenstemt met het totaal aantal gerealiseerde effecten.]
Nummer 44/75
Daarentegen, mag men, eenvoudigheidshalve, bij gebrek aan precisering nopens de juiste aankoopdatum, beschouwen dat de aanschaffingswaarde van de effecten van een zelfde vennootschap, aangekocht in eenzelfde jaar, op verschillende data en tegen verschillende prijzen, overeenstemt met het rekenkundig gemiddelde van deze laatste.
Nummer 44/76
Hierna volgt een toepassingsvoorbeeld, dat tevens aanwijst hoe moet worden gehandeld wanneer de aanschaffingswaarde van de verkochte effecten tijdens de periode van gebruik een als beroepskosten aangenomen waardevermindering heeft ondergaan.
Op 31.12.1996, datum van de jaarafsluiting, heeft een onderneming 5.000 effecten van de vennootschap A in portefeuille.
De volgende schommelingen hebben zich in die portefeuille voorgedaan :
1921 : 1.000 effecten verkregen bij de inschrijving voor 500 F per effect;
1926 : 600 effecten aangekocht tegen 800 F }
Gemiddelde 760 F;
400 effecten aangekocht tegen 700 F
1928 : 500 effecten verkocht;
1935 : uitgedrukte waardevermindering van de effecten, rekening houdende met een beurswaarde van 600 F, als beroepskosten aangenomen door de administratie : 45.000 F;
1939 : 1.500 effecten aangekocht tegen 1.000 F per effect;
1990 : 2.000 effecten aangekocht tegen 1.500 F per effect.
In het jaar 1997, maakt de onderneming 4.000 effecten te gelde tegen een gemiddelde eenheidsprijs van 2.500 F.
Zoals uiteengezet in 44/73 en 74, moet er allereerst worden op gelet in welke mate de verschillende aankopen gedaan in 1921, 1926, 1939 en 1994, rekening houdende met de in 1928 gedane verkoop, kunnen worden teruggevonden in de portefeuille op het ogenblik van de tegeldemaking van de 4.000 effecten in 1997.
1921 :
1.000 - (500 x 1.000) = 1.000 - 250 = 750 effecten
2.000
1926 : 1.000 - (500 x 1.000) = 1.000 - 250 = 750 effecten
2.000
1939 : 1.500 effecten
1994 : 2.000 effecten
Totaal : 5.000 effecten
De in 1997 gedane tegeldemaking van 4.000 effecten moet als volgt worden aangerekend :
1921 : 4.000 x 750= 600 effecten
5.000
1926 : 4.000 x 750 = 600 effecten
5.000
1939 : 4.000 x 1.500 = 1.200 effecten
5.000
1994 : 4.000 x 2.000 = 1.600 effecten
5.000
Totaal : 4.000 effecten
De 1.600 effecten voortkomend uit de in 1994 gedane aankopen, komen niet voor monetaire vrijstelling in aanmerking (coëfficiënt vanaf 1950 = 1,00). Aangezien ze op het ogenblik van hun vervreemding minder dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt, komen ze evenmin in aanmerking voor een afzonderlijke aanslag, en zal het bedrag van de meerwaarde samen met de gewone winst belast worden.
De voor monetaire vrijstelling vatbare meerwaarde is die welke eventueel op de andere 2.400 verkochte effecten is behaald.
Het totale bedrag van de belastbare meerwaarde verwezenlijkt op de 4.000 effecten kan derhalve als volgt worden vastgesteld :
1° Berekening van de meerwaarde :
Op de 2.400 effecten die voortkomen uit de aankopen van 1921, 1926 en 1939 (600 + 600 + 1.200) :
- Verkoopprijs van de effecten : 2.500 F x 2.400 = 6.000.000 F
- Nettoboekwaarde van de effecten bij hun tegeldemaking :
Effecten uit de aankopen van : 1921 en 1926 : 1.200 x 600 F [*] = 720.000 F
[*] [ Boekwaarde per effect, na aftrek van de waardevermindering
van 45.000 F, in 1935 uitgedrukt.]
1939 : 1.200 x 1.000 F = 1.200.000 F
- 1.920.000 F
4.080.000 F
Op de effecten uit de aankoop van 1994 :
- Verkoopprijs : 1.600 x 2.500 F = 4.000.000 F
- Nettoboekwaarde : 1.600 x 1.500 F = - 2.400.000 F
1.600.000 F
* Totale meerwaarde : 4.080.000 F + 1.600.000 F = 5.680.000 F
2° Herwaardering van de aanschaffingswaarde van de verkochte effecten, aangekocht in :
1921 : 600 x 500 F (= 300.000 F) x 6,30 = 1.890.000 F
1926 : gemiddelde aankoopprijs :
760 F 600 x 760 F (= 456.000 F) x 2,72 = 1.240.320 F
1939 : 1.200 x 1.000 F (= 1.200.000 F) x 1,70 = 2.040.000 F
Totaal : 5.170.320 F
Af te trekken :
Quotum van de waardevermindering vastgesteld in 1935 :
45.000 F x 1.200 = 36.000 F
1.500
Blijft : 5.134.320 F
3° Vaststelling van de belastbare meerwaarde :
* Meerwaarde in verband met de 2.400 effecten (aangekocht in 1921, 1926 en 1939) : Verkoopprijs : 2.400 x 2.500 F = 6.000.000 F
Herschatte waarde : 5.134.320 F
865.680 F [*] [*] [
Ingevolge art. 173, WIB 92 (zie 171/180 tot 182), zal de belastbare meerwaarde van 865.680
F in twee delen moeten worden gesplitst :
- enerzijds, het gedeelte dat met de in 1935 aangenomen minderwaarde overeenstemt, nl. 36.000 F (zie berekening sub 2°), en dat gezamenlijk en tegen het volle tarief moet worden belast;
- anderzijds, het overschot, nl. 865.680 F - 36.000 F = 829.680 F, dat afzonderlijk tegen 16,5 % moet worden belast. ]
* Meerwaarde in verband met de 1.600 effecten aangekocht in 1994 (zie berekening sub 1°) : 1.600.000 F [*] [*]
[ Moet als gewone winst worden belast. ]
Totaal van de belastbare meerwaarde : 2.465.680 F
4° Vaststelling van de vrijgestelde meerwaarde :
Totale meerwaarde : 5.680.000 F
Belastbare meerwaarde : 865.680 F + 1.600.000 F = - 2.465.680 F
Vrijgestelde meerwaarde : 3.214.320 F
Nummer 44/77
Voor de toepassing van art. 44, § 1,2°, WIB 92, moeten de effecten die een onderneming in portefeuille heeft afzonderlijk per vennootschap worden beschouwd.
Er mag derhalve geen compensatie worden aangenomen tussen, enerzijds, de belastbare meerwaarde behaald op de effecten van een bepaalde vennootschap, en anderzijds, het verschil tussen de verkoopwaarde en de gerevaloriseerde waarde van de effecten van een andere vennootschap.
Nummer 44/78
Ten aanzien van het feit dat de effecten van verschillende vennootschappen afzonderlijk moeten worden beschouwd, moet men, daarentegen, de in 44/75 bedoelde compensatie aannemen voor de effecten van verschillende aard (maatschappelijke aandelen, oprichtersaandelen, genotsaandelen, enz.) van eenzelfde vennootschap.
Gesteld dat de onderneming bedoeld in het voorbeeld van 44/74, daarenboven 1.000 oprichtersaandelen van dezelfde vennootschap A bezit en dat zij ze in 1997 te gelde maakt.
Die in 1939 ter beurs tegen een eenheidsprijs van 500 F aangekochte oprichtersaandelen werden te gelde gemaakt tegen een gemiddelde eenheidsprijs van 600 F.
In die veronderstelling, moet de belastbare meerwaarde in verband met de gedeeltelijke tegeldemaking van de effecten van vennootschap A als volgt worden vastgesteld :
Herschatting :
1° Effecten van vennootschap A (2.400) : 5.134.320 F
2° Oprichtersaandelen van vennootschap A
1.000 x 500 F = 500.000 F x 1,70 = 850.000 F
5.984.320 F
Verkoopprijs :
1° Effecten van vennootschap A (2.400) : 6.000.000 F
2° Oprichtersaandelen van ven-nootschap A : 1.000 x 600 F = 600.000 F
6.600.000 F
Belastbare meerwaarde (6.600.000 F - 5.984.320 F) : 615.680 F
Bij te voegen :
Belastbare meerwaarde in verband met de tegeldemaking van de 1.600 in 1994 verkregen effecten : 1.600.000 F
Totaal van de belastbare meerwaarde : 2.215.680 F
Realisatie van aandelen verkregen in ruil voor aandelen van vennootschappen gefuseerd, gesplitst of omgevormd onder de voorwaarden van de W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356), van art. 38, WIB of van art. 45, WIB 92
Nummer 44/79
Wanneer een onderneming die de vrijstelling van de W 15.7.1959 (V 958 - Bull. 356), van art. 38, WIB, of van art. 45, WIB 92, verkregen heeft, de in ruil ontvangen aandelen verwezenlijkt, worden die aandelen geacht door haar te zijn verkregen op de datum van de aanschaffing van de omgeruilde aandelen (zie ook 44/64 tot 67 en de commentaar op art. 45, WIB 92) .
Nummer 44/80
De eventuele meerwaarde is derhalve vrijgesteld ten belope van het monetaire gedeelte, wanneer de aandelen van de gefuseerde, gesplitste of omgevormde vennootschappen voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de ondernemingen-aandeelhoudsters werden gebruikt.
Nummer 44/81
In geval van opeenvolgende fusies, splitsingen of omvormingen onder het gezag van genoemde wet, is de datum van aanschaffing die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de monetaire meerwaarde, die waarop de aandelen welke het eerst werden omgeruild ingevolge een dergelijke fusie, splitsing of omvorming, door de onderneming werden verkregen.
Nummer 44/82
De in 44/79 tot 81 omschreven bijzondere regel is niet van toepassing op de latere realisatie van aandelen die in ruil werden verkregen naar aanleiding van fusies, splitsingen of omvormingen, gedaan onder de begunstiging van de wetten van 24.11.1953 (V 885 - Bull. 299) en van 24.1.1958 (V 945 - Bull. 340), en van fusies, splitsingen of omvormingen van Belgische vennootschappen die niet onder vrijstelling van Ven.B werden verricht (toepassing art. 208 tot 210, WIB 92 - zie ook 44/52, 44/62 en de commentaar op art. 45, WIB 92).
Verwezenlijking van vervangbare effecten toevertrouwd aan de Interprofessionele effectendeposito- en girokas (CIK)
Nummer 44/83
De Interprofessionele effectendeposito- en girokas (afgekort CIK), opgericht ter uitvoering van het KB nr 62 van 10.11.1967 (BS 14.11.1967) en erkend bij KB 1.4.1968 (BS 24.4.1968), en waarvan het Algemeen Reglement bij MB 4.4.1969 (BS 16.4.1969) werd goedgekeurd, heeft inzonderheid tot doel, door overschrijving tussen de lopende rekeningen geopend op naam van haar aangeslotenen, de omloop te verzekeren van de Belgische of buitenlandse roerende waarden, door de aangeslotenen in de vorm van effecten aan toonder of op naam gestort, met dien verstande dat de belanghebbenden het recht behouden op ieder ogenblik de materiële aflevering van die effecten te bekomen.
De aansluiting bij de CIK staat open voor de beroepstussenpersonen, d.w.z. in hoofdzaak voor de banken en beursvennootschappen. De deponenten (natuurlijke of rechtspersonen) van vervangbare effecten mogen, van hun kant, bij de CIK aangesloten beroepstussenpersonen lopende effectenrekeningen doen openen.
De aldus ingestelde omloop van effecten berust op het beginsel van de vervangbaarheid van die effecten; dit beginsel is bepaald bij art. 4, KB nr. 62 van 10.11.1967, waarvan de tekst als volgt luidt :
"De bij het interprofessioneel organisme in het stelsel der rekeningen-courant gestorte effecten zijn vervangbaar.
Het interprofessioneel organisme heeft het recht aan zijn aangesloten leden gelijke maar anders genummerde effecten aan toonder terug te geven. Dit geldt eveneens voor leden ten opzichte van hun deponenten van vervangbare effecten.
De overschrijving van rekening naar rekening van vervangbare effecten geeft geen aanleiding tot opgave van de nummers noch door het interprofessioneel organisme noch door de leden.
De wisselagenten en bankiers zijn ervan ontslagen de nummers van de vervangbare effecten, met de behandeling waarvan ze belast zijn, in te schrijven in hun boeken".
Hieruit vloeit voort dat de effecten die in het stelsel van de vervangbaarheid worden opgenomen, hun nummeridentiteit verliezen, zodanig dat zich, voor hun eigenaar, het probleem kan stellen van hun individualisering met het oog op de toepassing van de art. 44, § 1, 2° en 171, 4°, a, WIB 92.
In dit opzicht moeten de volgende richtlijnen in acht worden genomen :
1° Verwezenlijking van vervangbare effecten die toebehoren aan de cliënten van de bij de CIK aangesloten leden
De aanschaffingsdatum van de effecten is die welke voorkomt op de uitvoeringsborderellen die door de bij de CIK aangesloten openbare kredietinstellingen, banken en beursvennootschappen worden afgegeven aan de cliënten die effecten hebben gedeponeerd; die datum moest door die cliënten vooraf worden vermeld op de aan gezegde aangeslotenen gegeven opdrachten of op de bij die opdrachten behorende geleibrieven.
2° Verwezenlijking van vervangbare effecten die toebehoren aan de bij de CIK aangesloten leden
De aanschaffingsdatum van de effecten is die welke door de openbare kredietinstellingen, banken en beursvennootschappen wordt meegedeeld, in voorkomend geval, in een aan de aanslagdienst waarvan ze afhangen te richten schriftelijke verklaring, binnen de eerste 15 dagen die volgen op het verstrijken van het kalenderkwartaal waarin de vervangbare effecten werden verwezenlijkt.
3° Aan de twee hierboven beschouwde gevallen gemene opmerkingen
Wanneer de aanschaffingsdatum van de verwezenlijkte effecten niet op de in 1° bedoelde borderellen is vermeld (dit moet, eventueel aan de hand van steekproeven, bij het onderzoek ter plaatse worden nagezien) of wanneer hij niet werd ter kennis gebracht in de vorm en binnen de termijn bepaald in 2°, moet men de in 44/73 gegeven onderrichtingen toepassen.
Bij het onderzoek van de belastingtoestand van de betrokken belastingplichtigen moeten de aanslagdiensten zich in elk geval ervan vergewissen of de in verband met de samenstelling van de effectenportefeuille verstrekte inlichtingen het wel mogelijk maken de vermelde aanschaffingsdatum van de verwezenlijkte effecten in aanmerking te nemen.
D. VRIJWILLIG VERWEZENLIJKTE MEERWAARDEN BEHAALD EN VRIJGESTELD IN HET CEDULAIRE STELSEL
Nummer 44/84
De in het stelsel van de cedulaire belastingen voorwaardelijk verleende vrijstellingen van vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden, die bij het afsluiten van het laatste boekjaar waarvan de winst aan de Bedrijfsbelasting (BB) was onderworpen, nog de in art. 27, § 2bis, SWIB, gestelde voorwaarden vervulden, zijn wegens het vervallen van die voorwaarden in het stelsel van het WIB (92) definitief geworden.
IV. BEOEFENAARS VAN VRIJE BEROEPEN, ENZ.
Nummer 44/85
Krachtens art. 27, tweede lid, 3°, WIB 92, omvatten de baten alle meerwaarden verwezenlijkt op activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
Die bepaling stelt de beoefenaars van vrije beroepen, enz., op gelijke voet met de exploitanten van nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen, wat de principiële belastbaarheid van de verwezenlijkte meerwaarden betreft.
Logischerwijze gelden de in art. 44, WIB 92, bedoelde vrijstellingen dan ook voor de meerwaarden welke beoefenaars van vrije beroepen, enz. gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid verwezenlijken op activa die zij voor het uitoefenen van hun beroep gebruikten.
Derhalve zijn de in 44/24 tot 83 verstrekte commentaren, mutatis mutandis van toepassing op de beoefenaars van vrije beroepen, enz..
V. VORIGE ZELFSTANDIGE BEROEPSWERKZAAMHEID
1. Algemene vrijstellingsregel
Nummer 44/86
De uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid verkregen of vastgestelde meerwaarden op immateriële, materiële en financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden, zijn vrijgesteld ten belope van het monetaire gedeelte (zie terzake 44/24 e.v.)
2. Meerwaarden op gronden
Nummer 44/87
Meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- en tuinbouwondernemingen, verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de stopzetting, zijn volledig en onvoorwaardelijk vrijgesteld als beroepsinkomen.
Die vrijstelling doet echter geen afbreuk aan de eventuele belasting van die meerwaarden als in art. 90, 8°, WIB 92, bedoelde diverse inkomsten.
3. Bijzondere vrijstellingsregels
Nummer 44/88
Stopzettingsmeerwaarden als omschreven in art. 28, eerste lid,1°, WIB 92, kunnen onder bepaalde voorwaarden volledig maar tijdelijk vrijgesteld worden.
Terzake wordt verwezen naar de commentaar op art. 46, WIB 92.
Art. 44, WIB 92 - Bijlage
Nummer 44/B1
BIJZONDERE FISCALE BEPALINGEN INZAKE VERLIEZEN EN VERGOEDINGEN WEGENS OORLOGSSCHADE
A. WETTELIJKE BEPALINGEN
1. Het belastingstelsel van toepassing :
a) op de oorlogsschade met bedrijfskarakter en de daarop betrekking hebbende vergoeding voor herstel;
b) op de vergoedingen wegens opeising in eigendom van bedrijfsimmobiliën en -uitrusting, werd geregeld bij art. 61, 1° tot en met 4°, lid 1, W 1.10.1947 (V 771) (1), alsmede, wat de reclamatietermijn betreft, bij art. 5, W 30.5.1949 (V 805).
2. Art. 61, 1°, W 1.10.1947 (V 771), werd vervangen door art. 28, I, W 1.8.1952 (V 855) (1), dat luidt als volgt :
[(1) De W. 1.10.1947 (V 771) werd grondig gewijzigd door de W 25.5.1951 (V 855) (rechtspleging en voorrangsbepalingen), en de W 1.8.1952 (V 855). Zij werd aangepast aan het WIB door art. 2, MB 7.5.1965 (V 1116).]
a) Het verlies voortspruitend uit oorlogsschade aan bedrijfsgoederen wordt, op fiscaal gebied, aangenomen als definitief verlies :
- hetzij voor het jaar gedurende hetwelk de schade geleden werd;
- hetzij voor het boekjaar gedurende hetwelk het als dusdanig in de boekhouding opgenomen werd;
- hetzij, wanneer het nog niet als dusdanig in de boekhouding opgenomen werd bij de bekendmaking van deze wet, voor het jaar van deze bekendmaking of voor één der volgende jaren en, ten laatste, voor het jaar gedurende hetwelk de vergoeding voor herstel definitief vastgesteld wordt of gedurende hetwelk de definitieve uitsluiting van het genot van de herstelling komt vast te staan of, in voorkomend geval, gedurende hetwelk de afstand of in de plaats stelling van de rechten op vergoeding heeft plaats gehad.
Bij afwijking van de artikelen 43, 3°, en 114 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (thans art. 23, § 2, 1°, en 206, WIB 92), zal het verlies voortspruitend uit oorlogsschade eventueel in mindering gebracht worden van de inkomsten der jaren volgend op dit voor hetwelk het verlies aftrekbaar is krachtens de wettelijke beschikkingen terzake.
b) Het bedrag van het op fiscaal gebied aannemelijk verlies wordt vastgesteld volgens de aanschaffings-, investerings- of kostwaarde van de beschadigde bestanddelen, na aftrek van de toegelaten afschrijvingen.
c) Wanneer, nadat een verlies voortspruitend uit oorlogsschade, aangenomen werd op fiscaal gebied, vastgesteld wordt, op zicht van de bescheiden die tot grondslag gediend hebben voor de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel of anderszins, dat het als verlies afgetrokken bedrag overdreven is, wordt de belastbare grondslag van het tijdperk of de tijdperken, voor welke het verlies in aanmerking genomen werd, verbeterd, rekening houdend met het juist bedrag van het verlies, en de verschuldigde belastingen of belastingsupplementen worden nagevorderd voor het fiscaal dienstjaar of de fiscale dienstjaren voor welke de belasting normaal had moeten gevestigd zijn. Bij afwijking van de bepalingen van de artikelen 258 tot 262 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (thans art. 353 tot 357, WIB 92), mogen deze belastingen of belastingsupplementen gevestigd worden, ten laste van de belastingplichtige of van zijn successie, gedurende drie jaar met ingang van de datum van de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel of van de definitieve uitsluiting van het genot der herstelling.
d) De herstelvergoeding betreffende de oorlogsschade aan bedrijfsgoederen of, in geval van afstand of in de plaats stelling van de rechten op vergoeding, de tegenwaarde die bekomen werd of die normaal had kunnen bekomen worden, is belastbaar als bedrijfsinkomen voor het jaar of het boekjaar gedurende hetwelk de vergoeding voor herstel betaalbaar gesteld werd of gedurende hetwelk de afstand of in de plaats stelling plaats gehad heeft, zelfs indien het beroep gestaakt werd wegens sterfgeval of om enige andere reden. Indien het bedrag der vergoeding betaalbaar gesteld wordt bij gedeeltelijke betalingen in de loop van verscheidene jaren of boekjaren, is het bedrag van iedere betaling belastbaar voor het jaar of het boekjaar gedurende hetwelk zij uitgevoerd werd.
e) Nochtans, wordt, wat betreft de oorlogsschade aan bedrijfsimmobiliën en -uitrusting, het gedeelte van de vergoeding dat het bedrag van het aangenomen verlies overtreft, beschouwd als een niet verwezenlijkte meerwaarde op bedrijfsimmobiliën en -uitrusting, en is het op fiscaal gebied vrijgesteld binnen de perken, en onder de voorwaarden bepaald bij artikel 105 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (thans de art. 190 en 191, WIB 92).
f) Worden opgeheven alle verjaringen en vervallenverklaringen waardoor getroffen werden de bezwaarschriften met betrekking tot de directe belastingen gevestigd op winsten aangewend tot de afschrijving van oorlogsschade, voor zover deze laatste, krachtens de wettelijke bepalingen terzake, als definitief verlies zal erkend worden.
g) Wat de in vorenstaande alinea bedoelde belastingen betreft, wordt een nieuwe reclamatietermijn van zes maanden vastgesteld, te rekenen van de dag waarop onderhavige wet is bekendgemaakt of van de dag van de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel betreffende de bedrijfsgoederen of van de definitieve uitsluiting van het genot van de herstelling, indien deze vaststelling of deze uitsluiting dagtekent van na de bekendmaking dezer wet. Indien de aanslag waarvan de herziening wordt aangevraagd reeds aanleiding heeft gegeven tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, zal het bezwaarschrift onderzocht worden door de directeur der belastingen, die het daarna met zijn overwegingen en advies zal toezenden aan het bevoegde Hof van beroep voor nieuwe beslissing.
3. De bepalingen van art. 61, 2° tot 4°, lid 1, W 1.10.1947 (V 771), die niet werden gewijzigd, luiden als volgt :
2° Om het even welk bedrag dat geïnd werd als herstel van de schade wordt gelijkgesteld met de vergoeding voor herstel.
3° De bepalingen van dit artikel zijn eveneens toepasselijk op de vergoeding, toegekend ingevolge verzekering of anderszins, tot herstel van de schade toegebracht tussen 26 augustus 1939 en 31 december 1946 aan schepen en boten verzekerd bij de Vereniging voor Onderlinge Zeeverzekering tegen Oorlogsrisico (Vozor).
4° Lid 1. Het gedeelte van de vergoedingen wegens opeising in eigendom van bedrijfsimmobiliën en -uitrusting dat de door het bestuur der directe belastingen aangenomen waarde (na aftrek van de afschrijvingen) overtreft, is insgelijks vrijgesteld op fiscaal gebied in de mate en onder de voorwaarden voorzien in littera e (1) van het 1° van dit artikel. [(1) "Littera e" werd in de plaats gesteld van de in de wettekst voorkomende woorden "de tweede alinea". Die wijziging vloeit impliciet voort uit deze van het 1°.]
4. De strekking van de bepalingen die het stelsel van toepassing op de oorlogsschade en het lot der oorlogsschadevergoedingen op het fiscaal gebied regelen wordt als volgt samengevat in het verslag van de Kamercommissie voor de Wederopbouw, Stuk 209, Zitting 1951-1952, blz. 16 en
17 :
a) Daar de eigenlijke vergoeding gevoegd wordt bij de inkomsten van het jaar waarin zij wordt ontvangen of te boek gesteld, zal zij (1) worden beschouwd als een niet te gelde gemaakte meerwaarde op onroerende goederen en bedrijfsuitrustingen, en niet aan belasting worden onderworpen, tenzij voor het gedeelte dat overeenstemt met het verlies dat aangezien wordt als een definitief verlies.
Het verlies voortvloeiende uit de oorlogsschade aan de bedrijfsgoederen wordt, in fiscaal opzicht, aangezien als zijnde een definitief verlies.
.....
[(1) Alleen echter wat de schade aan bedrijfsimmobiliën en -uitrusting betreft.]
b) .....;
c) Termijn voor het indienen van klachten : de belanghebbenden moeten klacht indienen binnen de gestelde termijnen.
B. ALLEEN BEDRIJFSGOEDEREN
1. Jaar of boekjaar waarvoor het verlies mag worden afgetrokken (art. 61, 1°, a)
5. De wet bepaalt voor al de belastingplichtigen de volgende mogelijkheden inzake aftrek, als definitief verlies, van het verlies voortkomend uit oorlogsschade :
- al de belastingplichtigen zonder onderscheid mogen het verlies aftrekken van de winst van het jaar in de loop waarvan de schade werd geleden;
- de belastingplichtigen die geen boekhouding voeren en de belastingplichtigen, die een boekhouding voeren maar het verlies nog niet in hun boekhouding hebben opgenomen, mogen het verlies aftrekken van de winst van het jaar 1952 of van één der volgende jaren tot en met het jaar van de bepaling der vergoeding voor herstel;
- de belastingplichtigen die een boekhouding voeren en er het verlies in hebben opgenomen, mogen het verlies aftrekken voor het boekjaar tijdens hetwelk dit opgenomen werd (Toelichting bij het wetsontwerp, Kamer, Stuk 95, Zitting 1951-1952).
6. Die bepalingen houden in dat wanneer het verlies in de boekhouding niet ineens, maar wel bij fracties gedurende verschillende boekjaren werd afgeschreven, de aldus gedane afschrijvingen tot beloop van het aftrekbare verlies mogen worden aangenomen.
7. De aftrek van dit verlies wordt toegelaten zonder dat er moet worden op gelet of achteraf een vergoeding uitbetaald werd of zal worden.
8. De vergoeding voor herstel betreffende de oorlogsschade aan bedrijfsgoederen kan vóór de bekendmaking van de W 1.8.1952 betaald geweest zijn, terwijl het uit deze oorlogsschade voortvloeiend verlies op die datum, in fiscaal opzicht, nog niet aangenomen werd als definitief verlies, noch als dusdanig in de boekhouding werd opgenomen.
9. In dit geval zou het mogelijk zijn het met het bedrag van het op fiscaal gebied aanneembare verlies overeenstemmend gedeelte van de vergoeding te belasten vóór dat het verlies als dusdanig werd afgetrokken.
10. Er mag nochtans niet uit het oog worden verloren dat dergelijke regularisatie, wat de aftrek van het verlies betreft, slechts zou mogen gedaan worden met toestemming van de belastingplichtige die, in elk geval, mag vragen om het verlies af te trekken van de winst van het jaar gedurende hetwelk de schade geleden werd (dus vóór het belasten van het gedeelte van de vergoeding).
11. Zoals in al de andere gevallen mag de belastingplichtige hier steeds een van de mogelijkheden inzake aftrek van het verlies die bij nr. 5 voorgeschreven zijn, verkiezen. Wanneer het uit oorlogsschade voortspruitend verlies geleden werd door een persoon die inkomsten verkrijgt bedoeld bij art. 20, 1° en 2°, WIB (thans art. 23, § 1, 1° en 4°, WIB 92), en wanneer bewust verlies de aangegeven winst totaal opslorpt en slechts een bezoldiging beneden het vrijgesteld minimum overlaat, mag de terugbetaling van de bij de bron op de bezoldigingen geïnde belastingen toegestaan worden bij toepassing van art. 28, W 1.8.1952 (V 855).
12. In afwijking van art. 43, 3°, WIB (thans art. 23, § 2, 3°, WIB 92) zullen de ingevolge oorlogsschade aftrekbare verliezen in alle gevallen in mindering mogen worden gebracht van de inkomsten van de jaren of boekjaren volgend op het jaar van aftrekbaarheid, zoals hiervoren werd bepaald (Mem. van Toel., Kamer, Stuk. 95, Zitting 1951-1952).
De recuperatie van het verlies, in de loop van de volgende jaren, kan zelfs bij ontstentenis van een volledige en regelmatige comptabiliteit geschieden.
2. Bedrag van het aanneembare verlies (art. 61, 1°, b en c)
13. Het bedrag van het op fiscaal gebied aanneembare verlies wordt bepaald volgens de aanschaffings-, investerings- of kostwaarde van de beschadigde elementen, verminderd met de aangenomen afschrijvingen.
Uit de wettekst en de voorbereidende werkzaamheden kan men afleiden dat van de aanschaffings-, investerings- of kostwaarde van de beschadigde of opgeëiste goederen slechts de op fiscaal gebied aangenomen afschrijvingen, die op de beschadiging of de opeising werden gedaan, mogen worden afgetrokken (Brussel, 17.12.1956, NV Het Anker).
14. De sommen door de onderneming besteed aan de wederopbouw vormen een nieuw activum, dat af te schrijven is in verhouding tot de duur en het gebruik van de nieuwe elementen (Gent, 1.12.1959, wed. Busschaert Georges en consorten); zie evenwel nr. 25 met betrekking tot de kosten van afbraak en opruiming en andere uitgaven, die geen meerwaarde van het geteisterde goed met zich hebben gebracht.
15. De meerwaarden voortvloeiend uit de herstelling van oorlogsschade aan bedrijfsimmobiliën en
-uitrusting vallen niet in het toepassingsgebied van art. 35, WIB (opgeheven met ingang van 1.1.1990).
3. Voorbeeld
16. Een bedrijfsgebouw met een nettowaarde van 90.000 F werd in 1940 volledig door oorlogsfeiten vernield.
In 1951 werd een vergoeding van 200.000 F toegekend.
Het vernielde gebouw werd wederopgebouwd en in bedrijf gesteld in 1952.
De kosten van wederopbouw belopen 500.000 F.
De nettowaarde 90.000 F wordt b.v. afgetrokken als verlies voor het jaar 1940. De vergoeding van 200.000 F is ten belope van 90.000 F belastbaar voor het jaar 1951. Het overige gedeelte van de vergoeding (200.000 F - 90.000 F = 110.000 F) wordt vrijgesteld als een niet-verwezenlijkte meerwaarde.
De belastingplichtige mag daarenboven jaarlijks vanaf het jaar 1952, het bedrag van 500.000 F (kostprijs van het nieuwe gebouw) afschrijven.
17. In veel gevallen, kan de belastingplichtige, bij gebrek aan regelmatige geschriften of ingevolge de vernieling ervan, het juiste bedrag van de ingeroepen oorlogsschade niet bewijzen volgens de beschikkingen van de wet en de rechtspraak. Meestal zal dit bedrag slechts kunnen worden vastgesteld op zicht van de documenten, die zullen gediend hebben tot grondslag voor de definitieve bepaling van de vergoeding voor herstel.
De herziening van de fiscale toestand van die belastingplichtigen zou dus moeten worden uitgesteld tot op het ogenblik van de definitieve aanneming of afwijzing van de aanvraag tot vergoeding.
18. Art. 61, 1°, littera c, maakt het mogelijk zonder de beslissing op de aanvraag tot vergoeding af te wachten, het door de belastingplichtige ingeroepen bedrag der oorlogsschade te aanvaarden, natuurlijk zoveel mogelijk verbeterd op grond van de voorhanden zijnde gegevens.
Krachtens die bepaling zal inderdaad, zo later op zicht van de documenten, die tot grondslag gediend hebben voor de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel of anderszins, bevonden wordt dat het als verlies afgetrokken bedrag overdreven is, de belastbare grondslag van het tijdperk of de tijdperken, waarvoor het verlies in aanmerking genomen werd, kunnen worden verbeterd, rekening houdend met het juiste bedrag van het verlies. Het gebrek aan of de ontoereikendheid van aanslag zal zowel inzake gewone belastingen als inzake belastingen op de oorlogswinsten in ieder geval kunnen nagevorderd worden voor het aanslagjaar of -jaren voor welke de belasting normaal had moeten gevestigd zijn, ten laste van de belastingplichtige of van zijn successie, binnen een bijzondere termijn van drie jaar met ingang van de datum van de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel, of van de definitieve uitsluiting van het genot van de herstelling (zie nrs. 40 en 48 wat de mededeling van de documentatie betreft).
C. BELASTEN VAN DE VERGOEDING VOOR HERSTEL (ART. 61, 1°, d EN e)
19. De vergoeding voor herstel van oorlogsschade aan bedrijfsgoederen is belastbaar als beroepsinkomen voor het jaar of het boekjaar tijdens hetwelk zij betaalbaar werd gesteld, zelfs indien het beroep werd gestaakt wegens sterfgeval of welke andere reden ook.
20. In geval van afstand of in de plaats stelling van de rechten op vergoeding in verband met oorlogsschade aan bedrijfsgoederen (zie art. 50 en 51, W 1.10.1947 (V 771), vervangen door art. 20 en 21, W 1.8.1952 (V 855)), is de door de geteisterde bekomen tegenwaarde belastbaar als beroepsinkomen voor het jaar of het boekjaar waarin de afstand of de in de plaats stelling is geschied, zelfs indien het beroep intussen werd gestaakt.
Werd de afstand kosteloos gedaan of tegen een bedrag dat klaarblijkelijk te laag is, is het de tegenwaarde die normaal had kunnen worden bekomen, die belastbaar is.
21. Als het bedrag van de vergoeding betaalbaar wordt gesteld bij gedeeltelijke betalingen in de loop van verscheidene jaren of boekjaren, is elke afbetaling belastbaar voor het jaar of het boekjaar in de loop waarvan zij werd uitgevoerd.
De voorschotten op oorlogsschadevergoedingen, toegekend in uitvoering van de W 6.1.1950 (BS 19.1.1950), hebben niet de aard van afbetaling daar hun betaling de erkenning van geen enkel recht ten voordele van de verkrijger inhoudt.
Die voorschotten zijn bijgevolg belastbaar ten belope van het gedeelte dat aangerekend werd op het bedrag van de schadevergoeding doch slechts voor het jaar of boekjaar, in de loop waarvan die aanrekening zal plaatsgevonden hebben, d.w.z. het jaar of boekjaar waarin de schadevergoeding werkelijk zal betaalbaar gesteld zijn.
D. WIJZE VAN AANSLAG VAN DE HERSTELVERGOEDING INDIEN EEN OF BEIDE GETEISTERDE ECHTGENOTEN OVERLEDEN ZIJN GEDURENDE DE PERIODE GELEGEN TUSSEN DE DATUM VAN HET SCHADEGEVAL EN DIE VAN DE BETAALBAARSTELLING VAN DE VERGOEDING
22. Uit het algemeen principe aangehaald in nr. 19, kan worden afgeleid dat zij die een herstelvergoeding ontvangen, een beroepsinkomen verkrijgen; welnu, dit inkomen is belastbaar ten name van de verkrijgers.
Dientengevolge :
1° ingeval één van de echtgenoten is overleden :
- zo de onderneming niet in gemeenschap wordt voortgezet door de overlevende echtgenoot en de erfgenamen, is de PB tegen het gewone tarief te vestigen op naam van elke betrokkene, rekening houdende met het gedeelte van de vergoeding dat hem in volle of blote eigendom werd toegekend;
- indien de onderneming verder in gemeenschap wordt uitgebaat door de overlevende echtgenoot en de erfgenamen, is de bepaling van art. 25, § 2, WIB (thans art. 364, WIB 92), van toepassing en is elk van de leden van de gemeenschappelijke onderneming in de PB belastbaar op het gedeelte van de vergoeding dat hem toekomt, behoudens eventuele samenvoeging ervan krachtens art. 74, WIB (opgeheven met ingang van aj. 1983);
2° in geval van overlijden van de twee echtgenoten :
- wordt iedere verkrijger van de vergoeding - gekend ingevolge de toewijzing in de erfenis van de overledenen - belastbaar in de PB op het hem toegekende gedeelte van de vergoeding.
23. Wat de oorlogsschade aan bedrijfsimmobiliën en - uitrusting betreft, wordt het gedeelte van de vergoeding dat het bedrag van het aangenomen verlies overtreft beschouwd als een niet verwezenlijkte meerwaarde op bedrijfsimmobiliën en -uitrusting, en is het op fiscaal gebied onvoorwaardelijk vrijgesteld inzake PB en BNV/nat.pers. (lees BNI/nat.pers.).
Voor belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de Ven.B en de BNV/Ven. (lees: BNI/Ven.), wordt de vrijstelling slechts gehandhaafd indien de bij art. 105, WIB (thans de art. 190 en 191, WIB 92), gestelde voorwaarden worden nageleefd.
24. Voor de toepassing van nr. 23 worden, in de landbouwexploitaties, naast de gebouwen (met uitsluiting van de woonlokalen), het landbouwgereedschap en al het andere materieel aangewend voor de exploitatie, onder de bedrijfsimmobiliën en - uitrusting gerangschikt, de normale en permanente veestapel van de exploitatie - met uitsluiting van de dieren aangekocht met het oog op de wederverkoop ervan binnen het raam van een handel of welkdanige speculaties - de teelten, de gebruikte teeltproducten (meststoffen en zaden), de te velde staande oogst (PV van dhr. Jacques, Bull. VA, Kamer, 1952-1953, blz. 1243).
25. De kosten van afbraak en opruiming in verband met de schade, de uitgaven voor werken tot bewaring, voor expertises, en alle dergelijke uitgaven die geen meerwaarde van het geteisterde goed met zich hebben gebracht, mogen worden beschouwd als beroepskosten van het jaar waarin zij gedaan werden (Brussel, 21.4.1956, NV "Beurs voor Diamanthandel").
Nochtans zal in dit geval de voor deze kosten opgetrokken vergoeding (zie nr 37) van de vergoeding voor herstel moeten worden gescheiden en zal dit gedeelte van de vergoeding worden belast voor het jaar waarin het betaalbaar werd gesteld.
Om vast te stellen of er ingevolge de hierboven bedoelde uitgaven al dan niet een meerwaarde aan het geteisterd goed werd gegeven, moet worden gelet op de staat van het goed na teistering (Brussel, 17.2.1960, NV "Nouvelles Fonderies Mecaniques Schippers Podevyn"). De sommen door de onderneming besteed aan de wederopbouw vormen immers een nieuw activum dat af te schrijven is in verhouding tot de duur en het gebruik van de nieuwe elementen (zie nr. 14).
E. HERSCHATTING OVEREENKOMSTIG ART. 48, LID 2 EN 3, WIB (THANS ART. 61 TOT 63 EN 65, WIB 92)
26. Betreffende de herschatting van de door oorlogsfeiten verloren, vernielde of buiten gebruik gestelde activa, wordt verwezen naar 61/76 en 511/55 tot 107.
27. Indien overeenkomstig art. 28, KB/WIB (thans art. 248, KB/WIB 92) vóór de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel overgegaan werd tot de afschrijving van de herschatte waarde, moet de toestand worden beoordeeld in het licht van het laatste lid van dit artikel (zie 511/75 e.v.).
28. Wanneer de vergoeding voor herstel in verband met herschatte bedrijfsimmobiliën en -uitrusting niet meer beloopt dan het herschatte bedrag, is er geen vrijgestelde meerwaarde in de zin van art. 61, 1°, e (nieuw).
29. Het is slechts in geval de bedoelde vergoeding meer zou belopen dan het herschatte bedrag, dat een dergelijke meerwaarde zou ontstaan, ten belope van het excedent van de vergoeding op het herschatte bedrag.
30. De volgende voorbeelden zullen de vorenstaande richtlijnen beter doen begrijpen.
I.
a) Niet geteisterde outillage heeft op 31.12.1945 een nettowaarde van 90.000 F.
Herschatte waarde : 250.000 F.
De belastingplichtige mag 250.000 F afschrijven onder vrijstelling van belasting.
b) Outillage met dezelfde nettowaarde en dezelfde herschatte waarde, werd volledig vernield door oorlogsfeiten.
Een vergoeding van 200.000 F wordt uitbetaald.
De belastingplichtige zal mogen afschrijven :
De herschatte waarde : 250.000 F
Verminderd met de vergoeding : 200.000 F
---------
Blijft : 50.000 F
Buiten deze afschrijving, is de nettowaarde ten bedrage van 90.000 F als verlies aftrekbaar en is eenzelfde bedrag van de vergoeding van 200.000 F belastbaar (zie nrs. 5 tot 7 en 19).
II. Indien, in voorgaand geval, de vergoeding 375.000 F zou bedragen, dan zou op de volgende wijze moeten worden gehandeld.
De vergoeding van 375.000 F dekt de herschatte waarde van 250.000 F volledig, zodat op die waarde geen afschrijvingen mogen worden toegestaan. Een aanvullende meerwaarde van 375.000 F min 250.000 F = 125.000 F kan voorwaardelijk worden vrijgesteld.
De nettowaarde van 90.000 F is aftrekbaar als verlies en eenzelfde bedrag van de vergoeding is belastbaar (zie nrs. 5 tot 7 en 19).
F. INDIENEN VAN BEZWAAR (ART. 61, 1°, F EN G)
31. De herziening van een aanslag gevestigd op de winst aangewend tot de afschrijving van de oorlogsschade die als definitief verlies kan worden aangenomen, is ondergeschikt aan het indienen van een bezwaarschrift.
32. Littera f van art. 61, 1°, W 1.10.1947, heft de forclusie op waardoor een vroeger in verband met een dergelijke aanslag ingediende laattijdige reclamatie getroffen werd en littera g bepaalt voor die gevallen een nieuwe reclamatietermijn van zes maanden te rekenen, ofwel van de dag waarop de W 1.8.1952 is bekendgemaakt (15.8.1952), ofwel van de dag van de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel of van de definitieve uitsluiting van het genot van die herstelling, indien die vaststelling of die uitsluiting dagtekent van na de bekendmaking van de W 1.8.1952.
33. Die bepalingen wijken af van de reclamatietermijn gesteld bij art. 272, WIB (thans art. 371, WIB 92), enkel en alleen wat de overbelastingen betreft, die voortvloeien uit de taxatie van winst opgeslorpt door oorlogsschade.
Zij zijn toepasselijk ongeacht het aanslagjaar waaraan de aanslagen werden verbonden.
34. Hierna worden de verschillende gevallen onderzocht die zich kunnen voordoen.
1e geval : een aanslag, die kan worden betwist binnen de vastgestelde nieuwe reclamatietermijn, is vroeger het voorwerp geweest van een laattijdig bezwaarschrift waarop nog geen gemotiveerde beslissing werd getroffen.
Vermits de voorafgaande voorschriften de forclusie opheffen die de reclamatie trof, wordt deze ontvankelijk zonder dat het nodig is ze te hernieuwen of ze te bevestigen en de directeur bij wie ze aanhangig werd gemaakt, zal er bijgevolg toe gehouden zijn ze ten gronde te onderzoeken.
Er bestaat geen termijn voor het treffen van de beslissing.
2e geval : de betwisting komt voor in dezelfde omstandigheden als die hierboven uiteengezet, maar de laattijdige reclamatie gaf aanleiding tot een afwijzende gemotiveerde beslissing wegens forclusie, en de betrokkene heeft geen verhaal in beroep ingediend.
In afwijking van het principe volgens hetwelk de administratieve fase van een geschil definitief afgesloten is zodra de directeur bij met redenen omklede beslissing uitspraak heeft gedaan, zal, indien de belastingplichtige binnen de termijnen bepaald bij littera g een nieuw bezwaarschrift indient, dat nieuw bezwaarschrift ten gronde moeten worden onderzocht en het voorwerp zijn van een nieuwe gemotiveerde beslissing.
3e geval : tegen een bij littera f bedoelde aanslag werd vroeger een tijdig bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift werd bij gemotiveerde beslissing naar de grond afgewezen b.v. steunend op de rechtspraak volgens welke de belastingplichtige zelf de werkelijkheid en het bedrag van de verliezen waarvan hij de aftrek vraagt, moet bewijzen of omdat de meerwaarden voortspruitende uit de vergoeding, volgens de toen vigerende wetgeving, aan de belasting moesten worden onderworpen, enz. De belanghebbende heeft geen verhaal in beroep ingediend en de beslissing is definitief geworden.
Zoals in het tweede geval zal ook hier, indien de belastingplichtige binnen de vastgestelde nieuwe reclamatietermijnen een nieuw bezwaarschrift indient, dat nieuw bezwaarschrift ten gronde moeten worden onderzocht en het voorwerp van een nieuwe gemotiveerde beslissing zijn.
4e geval : het geschil waarvan sprake in het tweede en het derde geval werd aanhangig gemaakt voor het Hof van beroep of voor het Hof van cassatie dat nog geen arrest heeft gewezen.
De zaak zal door de directeur opnieuw worden onderzocht. De ontlastingen die eventueel voortspruiten uit de herziening, zullen ter kennis worden gebracht van de departementsadvocaat, die er gewag zal van maken voor het Hof.
5e geval : zelfde hypothese als hierboven, behoudens dat het verhaal in beroep of de voorziening in cassatie aanleiding gaf tot een arrest dat gezag van gewijsde bezit.
Volgens littera g, zal, indien de aanslag waarvan de herziening wordt aangevraagd, reeds aanleiding heeft gegeven tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, het nieuwe bezwaarschrift onderzocht worden door de directeur der belastingen, die het daarna, met zijn overwegingen en advies, zal toezenden aan het bevoegde Hof van beroep voor nieuwe beslissing.
Wanneer de belastingplichtige binnen de nieuwe termijnen een nieuw bezwaarschrift heeft ingediend, zal dit nieuw bezwaarschrift dus ten gronde onderzocht worden door de directeur die het daarna, met zijn overwegingen en advies, aan het bevoegde Hof van beroep zal toezenden, dat een nieuwe beslissing zal treffen.
De tot het Hof te richten brief zal naar onderstaand model worden opgesteld :
"De heren Eerste-Voorzitter, Voorzitters en Raadsheren bij het Hof van beroep, te . . . .
Mijne Heren,
De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de heer Minister van Financiën, wiens bureaus gevestigd zijn te Brussel, Wetstraat, nr. 12 op vervolging en ten verzoeke van ondergetekende, Directeur der directe belastingen, te . . . . . wiens kantoren gevestigd zijn in laatstvermelde stad, . . . . straat, nr . . . ., en waar er, voor zover als nodig, domicilie gekozen wordt, heeft de eer U bijgaand bezwaarschrift, ingediend door . . . . op grond van artikel 61, 1°, der wet van 1 oktober 1947, betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, gewijzigd bij artikel 28, I, der wet van 1 augustus 1952 en gericht tegen de aanslag . . . . met betrekking tot het aanslagjaar . . ., overeenkomstig voormelde wetsbepaling, toe te zenden voor nieuwe beslissing.
De aanslag waarvan de herziening wordt aangevraagd heeft aanleiding gegeven tot het door het Hof . . . gewezen arrest dd. . . . . hetwelk in kracht van gewijsde is gegaan.
(Overwegingen en advies).
G. DOCUMENTATIE BETREFFENDE HET BEDRAG VAN DE SCHADE EN VAN DE VERGOEDING
35. De goederen die het voorwerp kunnen zijn van een vergoeding tot herstel werden ingedeeld in de volgende categorieën :
a) in de W 1.10.1947 (V 771) :
1° goederen onroerend van nature;
2° stofferend huisraad;
3° goederen onroerend door bestemming;
4° stocks;
5° schepen en boten;
6° andere roerende goederen.
b) in de W 1.8.1952 (V 855) :
1° gronderven en gebouwen;
2° schepen en boten;
3° stofferend huisraad en klederen;
4° vaste of verplaatsbare exploitatie-uitrusting en daarmee gelijkgestelde goederen;
5° stocks;
6° bomen, bossen en wouden, groene heggen, wijn- en boomgaarden en veldvruchten, nodig tot de voeding van het vee;
7° woonlokalen.
36. De toekenning van de vergoedingen voor herstel geeft aanleiding tot het opstellen van de volgende bescheiden :
a) volgens de W 1.10.1947 (V 771) :
1° met redenen omkleed advies van de provinciale directeur voor oorlogsschade (artikel 19, W 1.10.1947);
2° proces-verbaal van akkoord (art. 20, W 1.10.1947) of beslissing (art. 22, W 1.10.1947), naargelang de geteisterde het al dan niet eens is met het door de administratie voorgestelde bedrag;
3° uitvoeringsbevel;
b) wat de procedure betreft aangevat na de W 25.5.1951 (V 855), waarbij voormelde W 1.10.1947 werd gewijzigd :
1° beslissing bij verstek van vorenbedoelde directeur (zie art. 20, W 1.10.1947, gewijzigd bij W 25.5.1951);
2° bij ontstentenis van een uitdrukkelijk akkoord van de belanghebbende binnen de maand, contradictoir geachte beslissing van dezelfde directeur (zie art. 21, W 1.10.1947, gewijzigd bij W 25.5.1951);
3° uitvoeringsbevel in sommige gevallen.
37. Het met redenen omkleed advies of de bijlagen, naar het geval, bij de beslissing bij verstek, of bij de contradictoir geachte beslissing, houden aanduiding, per categorie van goederen van :
a) de waarde op 31.8.1939 van de aangenomen schade;
b) de ouderdomssleet (af te trekken);
c) de nettowaarde 1939 van de schade die kan worden vergoed;
d) het bedrag van de verleende eigenlijke vergoeding (waarde 1939 x coëfficiënt bepaald door de wet);
e) de eventuele vermeerderingen van de vergoeding (werken tot bewaring, erelonen van deskundigen, gerechtskosten en kosten van expertise);
f) de eventuele verminderingen (nuttige prestaties of vergoedingen van Belgische of buitenlandse openbare besturen voor het herstel van de beschadigde goederen, sommige andere ontvangen vergoedingen).
De bepaling van de herstelvergoeding en van de vermeerderingen en verminderingen van de vergoeding is het voorwerp van art. 9, W 1.10.1947, (V 771), vervangen door art. 7, W 1.8.1952 (V 855).
38. Het proces-verbaal van akkoord of de beslissing bij verstek of de contradictoir geachte beslissing die voor de procedures aangevat na de W 25.5.1951 in de plaats komt én van het met redenen omkleed advies én van het proces-verbaal van akkoord, vermeldt het aan de geteisterde toegestane bedrag van de vergoedingen en van de eventuele aanvullende kredieten waarvoor de Staat zijn terugbetalingswaarborg verleent.
39. Het uitvoeringsbevel opgesteld onder het stelsel van de W 1.10.1947 (V 771) (één per categorie van goederen) duidt het bedrag aan van de effectief ter beschikking van de geteisterde gestelde vergoeding. Het is mogelijk dat de vergoeding niet in eenmaal betaalbaar wordt gesteld en dat er meer dan één uitvoeringsbevel zal worden opgesteld.
Onder het stelsel van de W 25.5.1951 (V 855), duidt de beslissing (in vak N) het gedeelte aan dat onmiddellijk betaalbaar gesteld wordt. De eventuele overschotten maken dan het voorwerp uit van uitvoeringsbevelen.
40. Het Hoofdbestuur zal aan de gewestelijke directeurs een afschrift doen geworden van de individuele rekeninguittreksels die door de Provinciale Directie voor Oorlogsschade Brabant-Rijk, Wetstraat 35, te Brussel, aan de geteisterden worden toegezonden op het ogenblik van het betaalbaar stellen van de gehele of gedeeltelijke vergoeding voor herstel of van een voorschot (W 6.1.1950 betreffende de voorschotten op oorlogsschadevergoedingen inzake private goederen - BS 19.1.1950).
41. Benevens naam en adres van de verkrijgers bevatten die uittreksels de volgende aanduidingen:
1° het nummer van het dossier van oorlogsschade;
2° de datum van het ter beschikking stellen van de toegekende som;
3° het bedrag van de toegekende som;
4° de ambtshalve uitgevoerde recuperatie en terugbetaling van kredieten;
5° het saldo beschikbaar voor nieuwe betalingen.
42. Er wordt een rekeninguittreksel per categorie van goederen opgesteld.
43. De rekeninguittreksels betreffen ofwel voorschotten op de vergoeding, toegekend in uitvoering van de W 6.1.1950 betreffende de voorschotten op oorlogsschadevergoedingen inzake private goederen, ofwel definitief vastgestelde vergoedingen.
44. De op het rekeninguittreksel vermelde beschikbare som, vertegenwoordigt de tussenkomst van de Staat waarover de geteisterde onmiddellijk kan beschikken.
45. De beschikbare som is soms slechts een gedeelte van de totale tussenkomst van de Staat. Het kan gebeuren dat voor eenzelfde geteisterde meerdere rekeninguittreksels opgemaakt worden; dit is het geval wanneer hij een tussenkomst heeft verkregen die slaat op meer dan één categorie van goederen, wanneer de vergoeding niet in eenmaal betaalbaar gesteld wordt, of wanneer een voorschot wordt toegekend (zie nr. 43).
Daarenboven is de beschikbare som vastgesteld geworden rekening houdend met de vroegere tussenkomsten van de Belgische en vreemde openbare machten.
46. Voor de taxatie kunnen de aldus meegedeelde inlichtingen derhalve slechts dienen als aanwijzing dat het dossier in verband met de oorlogsschade onderzocht is. Om het in het kader van de wet betreffende de oorlogsschade toegekende bedrag als vergoeding voor herstel te kennen, is het dus nodig de in het bezit van de geteisterde zijnde bescheiden in verband met de vaststelling van de definitieve vergoeding of van het voorschot te raadplegen.
47. De directies geven aan elk van bovengenoemde afschriften van rekeninguittreksels een volgnummer.
Voor elk afschrift maken zij drie fiches houdende elk het volgnummer, de aanduiding dat zij werden opgesteld in uitvoering van deze onderrichting en verder al de er in voorkomende inlichtingen; op die fiches wordt het cijfer 1, 2 of 3 aangebracht.
De oorspronkelijke afschriften worden op de directie bewaard.
48. Fiche 1 wordt aan de bevoegde ontvanger toegezonden.
Fiches 2 en 3 worden gestuurd aan de controleur om te worden geplaatst, het eerste in het aanslagdossier betreffende het jaar van het in aanmerking nemen van het verlies, het tweede in
het aanslagdossier betreffende het jaar van de betaalbaarstelling van de vergoeding.
49. De fiches worden steeds de dag van het ontvangen van het afschrift opgemaakt en opgezonden aan de betrokken ambtenaren.
50. De bevoegde ambtenaren aan wie het fiche wordt toegezonden, melden er per omgaande ontvangst van aan de directie.
Een vakje is voor deze ontvangstmelding op het formulier voorzien.
51. De beginselen betreffende de vergoeding van de goederen, onroerend van nature, worden toegepast op de schepen en boten.
52. Nochtans kan geen tussenkomst worden verkregen in het kader van de wet op de oorlogsschade, voor de schepen en boten waarvoor de schade gedekt werd of wettelijk had moeten gedekt zijn door een polis van de Vereniging voor Onderlinge Zeeverzekering tegen Oorlogsrisico (Vozor) (art. 9, § 1, C, Schepen en boten, lid 1, W 1.10.1947 (V 771), vervangen door art. 7, W 1.8.1952 (V 855), d.w.z. voor alle koopvaardijschepen, visservaartuigen, zeesleepboten en zeebaggerschepen onder Belgische vlag).
Voor deze laatste schepen en boten moeten dus de nodige inlichtingen betreffende de vergoeding aan de betrokken belastingplichtigen worden gevraagd.
Indien die inlichtingen onmogelijk kunnen worden bekomen of zo aan de juistheid van de verstrekte inlichtingen ernstig wordt getwijfeld, moet het geval worden voorgelegd aan het Hoofdbestuur.
53. Op dezelfde wijze moet worden gehandeld wat de andere buiten het kader van de wet op de oorlogsschade als herstel van de schade geïnde bedragen betreft (zie art. 61, 2°, W 1.10.1947 (V 771)).
H. TAAK VAN DE CONTROLEUR
54. Tenzij uit het in zijn bezit zijnde aanslagdossier blijkt dat het verlies wegens oorlogsschade aangenomen werd na 18.9.1952 (1) en rekening houdende met de bovengenoemde bepalingen, vestigt de controleur, bij het ontvangen van een in nr. 47 bedoeld fiche, door middel van een brief naar hiernavolgend model (2), de aandacht van de belastingplichtige die van de nieuwe wetsbepalingen zou kunnen genieten, op de reclamatietermijn vastgesteld in art. 61, 1°, g.
[1] [ Datum van de ministriële circulaire betreffende het belastingstelsel van toepassing op het verlies en op de vergoeding wegens oorlogsfeiten. ]
[2] [ ADMINISTRATIE (Bijlage A) DER DIRECTE BELASTINGEN (Stempel van de dienst) Nr M..........., Ik heb de eer uw aandacht te vestigen op artikel 28 der wet van 1 augustus 1952 (Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1952), dat het regime bepaalt toepasselijk inzake directe belastingen o.a. op de verliezen wegens oorlogsschade met bedrijfskarakter. Het verlies voortspruitende uit oorlogsschade aan bedrijfs- goederen wordt, op fiscaal gebied, aangenomen als definitief verlies :
- hetzij voor het jaar gedurende hetwelk de schade geleden werd;
- hetzij voor het boekjaar gedurende hetwelk het als dusdanig in de boekhouding opgenomen werd;
- hetzij, wanneer het nog niet als dusdanig in de boekhouding opgenomen werd bij de bekendmaking van vorenbedoelde wet, voor het jaar van deze bekendmaking of voor één van de volgende jaren en, ten laatste, voor het jaar gedurende hetwelk de vergoeding voor herstel definitief vastgesteld wordt of gedurende hetwelk de definitieve uitsluiting van het genot van de herstelling komt vast te staan of, in voorkomend geval, gedurende hetwelk de afstand of in de plaats stelling van de rechten op vergoeding heeft plaats gehad. Om de aftrekking van de oorlogsschade die als bedrijfsverlies kan aangenomen worden te bekomen, is het nodig een schriftelijk bezwaarschrift in te dienen bij de heer directeur der belastingen binnen wiens gebied de aanslag gevestigd is (zie adres op het aanslagbiljet).
Door vorenbedoeld wetsartikel :
1. worden alle verjaringen en vervallenverklaringen opgeheven waardoor getroffen werden de bezwaarschriften met betrekking tot de directe belastingen gevestigd op winsten aangewend tot de afschrijving van oorlogsschade, voor zover deze laatste krachtens de wettelijke bepalingen terzake, als definitief verlies zal erkend worden;
2. wordt, wat bewuste belastingen betreft, een nieuwe reclamatietermijn van zes maanden vastgesteld, te rekenen van de dag waarop de wet waarvan sprake is bekendgemaakt (15 augustus 1952) of van de dag van de definitieve vaststelling van de vergoeding voor herstel of van de definitieve uitsluiting van het genot van de herstelling indien deze vaststelling of deze uitsluiting dagtekent van na de bekendmaking van bewuste wet. Hoogachtend. De ]
Daar het hier een belofte betreft die werd aangegaan door de regering (zie verslag Senaatscommissie van Wederopbouw, Stuk 397, Zitting 1951-1952), moet bedoelde brief onder ter post aangetekende omslag, worden verstuurd en zonder te letten op het feit dat door de ontvanger reeds vroeger een gelijkaardige mededeling zou gedaan geweest zijn.
55. Bij het ontvangen van de fiches, moet de controleur tevens eventueel in de in nr. 54 bedoelde brief, de betrokken belastingplichtige uitnodigen, de in zijn bezit zijnde bescheiden in verband met de vaststelling van de definitieve vergoeding of van het voorschot mee te delen.
Mocht de belastingplichtige aan die uitnodiging geen gevolg geven, dan kunnen de nodige inlichtingen ingewonnen worden bij de Provinciale Directie voor Oorlogsschade Brabant-Rijk, Wetstraat, 35, Brussel (het nummer van het dossier komt voor op het rekeninguittreksel, zie nr. 41).
Men mag zich echter slechts tot deze directie wenden, wanneer het volstrekt onmogelijk blijkt de inlichtingen op een andere wijze in te winnen.
56. Indien reeds een verlies wegens oorlogsschade is aangenomen, gaat de controleur aan de hand van de bekomen gegevens na of dit verlies ja dan neen definitief kan worden aangenomen.
Eventueel verbetert hij ten spoedigste, en alleszins binnen de in art. 61, 1°, littera c (nieuw), bepaalde termijn, de belastbare grondslag van het jaar waarvoor het verlies in aanmerking genomen is, en vestigt hij de nodige aanvullende aanslagen.
Bij het dossier wordt een nota betreffende de gedane verificatie gevoegd.
57. Anderzijds moet de controleur de inlichtingen opnemen nodig tot de regeling van de fiscale toestand van de belastingplichtige voor het jaar van de betaalbaarstelling van de vergoeding of van het voorschot, en te gelegener tijd tot die regeling overgaan.
Betreffende de datum van de betaalbaarstelling worden de nodige aanduidingen verstrekt door de fiches.
I. BEZWAARTERMIJNEN
58. De bezwaartermijn tegen de aanslagen gevestigd op de winst aangewend tot het afschrijven van oorlogsschade bedraagt 6 maanden, deze termijn begint ofwel de dag van de publicatie van de W 1.8.1952 (15.8.1952), ofwel de dag van de definitieve vaststelling van de herstelvergoeding of de definitieve uitsluiting van het genot van het herstel.
De belastingschuldigen die een verlies voortvloeiend uit oorlogsschade aan bedrijfsgoederen inroepen konden, derhalve, geldig een reclamatie indienen binnen de termijn van 6 maand die aanvang neemt op 15.8.1952, zelfs indien de beslissing in verband met de definitieve vaststelling van de vergoeding of met de definitieve uitsluiting, nog niet werd getroffen.
Dit impliceert nochtans niet dat, na beslissing op hun reclamatie, de belastingplichtigen niet meer geldig een nieuwe reclamatie zullen kunnen indienen, binnen de termijn van 6 maanden, die aanvang neemt de dag van de definitieve vaststelling van de vergoeding of van de definitieve uitsluiting, onder andere in het geval dat de beslissing betreffende deze vaststelling of deze uitsluiting, nieuwe elementen aan het licht brengt of vaststelt dat het, onder fiscaal oogpunt als definitief verlies reeds aangenomen bedrag, onvoldoende is.
J. WEIGERING DOOR DE BELASTINGSCHULDIGE VAN HET VERSTREKKEN VAN DE NODIGE INLICHTINGEN VOOR HET ONDERZOEK VAN ZIJN RECLAMATIE
59. Als de belastingplichtige de inlichtingen niet verstrekt die hem door de inspecteur belast met het onderzoek van zijn reclamatie werden gevraagd, kan de inspecteur, zo nodig, inlichtingen vragen aan de Provinciale Directie voor Oorlogsschade Brabant-Rijk, Wetstraat 35, Brussel.
60. Maar, zodra het vaststaat dat het niet mogelijk is het dossier behoorlijk te behandelen wat de grond betreft zonder in het bezit te zijn van de aan de reclamant gevraagde inlichtingen, moet op dezelfde wijze worden gehandeld als inzake directe belastingen gebruikelijk is ten opzichte van de andere belastingplichtigen, die nalaten de juridische en feitelijke gegevens te verstrekken waarop zij hun bezwaar steunen.
61. Indien de gevraagde inlichtingen het jaar van aftrek van het verlies betreffen en de belastingplichtige na de gebruikelijk aangetekende herinnering in gebreke blijft de inlichtingen te verstrekken, stelt de inspecteur aan de directeur de oplossing voor, die hem het voordeligst lijkt voor de reclamant.
62. Wat de aanvaardbaarheid van het verlies betreft, gedraagt men zich, afgezien natuurlijk van de terzake toepasselijke bijzondere bepalingen aangaande het jaar van aftrek en het inhalen gedurende de volgende jaren, naar de algemene regels.
63. De belastingplichtige moet preciseren voor welk jaar hij het ondergane verlies wenst af te trekken.
64. Om het bedrag van het aftrekbaar verlies te bepalen kan, mits daarbij het nodige onderscheid in acht te nemen, gesteund worden op de documenten die tot grondslag gediend hebben voor de vaststelling van de definitieve vergoeding voor herstel.
65. Is de vergoeding nog niet definitief vastgesteld en is het verlies in principe aftrekbaar, dan neme men het door de betrokkene aangevoerde bedrag, eventueel verbeterd op grond van de voorhanden zijnde gegevens. Alsdan wordt het afgetrokken verlies later eventueel door de controleur herzien (zie nr. 18).
66. Bij het aanslagdossier moet steeds een nota worden gevoegd die toelaat na te gaan hoe en op grond van welke gegevens het afgetrokken verlies werd vastgesteld.
K. BELASTINGSTELSEL VAN TOEPASSING OP DE VERGOEDING WEGENS OPEISING IN EIGENDOM VAN BEDRIJFSIMMOBILIEN EN -UITRUSTING
67. De W 1.8.1952 (V 855), opent geen nieuwe reclamatietermijn wat de opeising in eigendom betreft.
68. De vrijstelling bedoeld in nr. 23 is van toepassing op het gedeelte van de vergoedingen wegens opeising in eigendom van bedrijfsimmobiliën en -uitrusting dat de door de Administratie der directe belastingen aangenomen waarde, na aftrek van de toegelaten afschrijvingen, overtreft.
69. In sommige gevallen werden schepen en boten, die gedurende de bezetting in eigendom werden opgeëist, na de oorlog door de Staat aan hun eigenaar teruggeschonken, tegen terugbetaling door deze laatste van de vergoeding voor opeising.
Een dergelijke regeling maakt eigenlijk de opeising ongedaan en in die gevallen mag, op grond van een tijdig bezwaarschrift, de aanslag gevestigd op de meerwaarde voortvloeiende uit het optrekken van de vergoeding wegens opeising, zonder meer worden ontlast.
70. Betreffende de herschatting, met het oog op de afschrijving van de activa die in eigendom werden opgeëist, wordt verwezen naar 61/76 en 511/55 tot 107.
71. Bovendien wordt verwezen naar de nrs. 27 tot 30 aangaande de afschrijving van de herschatte waarde van de door oorlogsfeiten verloren, vernielde of buiten gebruik gestelde activa. Die nummers gelden ook wat de afschrijving betreft van de herschatte waarde van de in eigendom opgeëiste bedrijfsimmobiliën en -uitrusting.