Artikel 119, KB/WIB 92

Art. 119 is van toepassing op de vanaf 07.02.2022 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 6, KB 05.07.2022 - B.S. 15.07.2022; Numac: 2022032741)

§ 1. Mits daartoe, in de vormen en termijnen die zijn voorgeschreven in artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, een bezwaarschrift in te dienen bij de directeur van de directe belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de roerende voorheffing is gestort, kan de teruggave van de bij de bron geïnde roerende voorheffing worden verkregen door:

1° parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, in de gevallen waarin die voorheffing aan de bron is geheven zonder te letten op de hoedanigheid van de verkrijgers;

2° spaarders niet-inwoners, in de gevallen waarin die voorheffing aan de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten;

3° beleggingsfondsen vermeld in artikel 115, § 1, in de gevallen waarin die voorheffing bij de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten;

4° houders van individuele spaarrekeningen vermeld in artikel 115, § 2, in de gevallen waarin die voorheffing bij de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten;

5° beleggingsvennootschappen vermeld in de artikelen 15 en 271/10 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en in de artikelen 190, 195 en 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders en Europese langetermijnbeleggingsinstellingen.

Wanneer de in artikel 118 vermelde effecten zijn verkregen tussen twee vervaldagen van de inkomsten, kunnen de koper en de verkoper teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde roerende voorheffing die betrekking heeft op het prorata van de bruto-interesten waarvan elk van hen werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad.

Wanneer het evenwel gaat om effecten vermeld in artikel 118, § 1, 1°, is de teruggave van de roerende voorheffing in voorkomend geval beperkt tot de voorheffing die betrekking heeft op de interest van de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam bij de uitgever.

§ 2. Met betrekking tot de in artikel 118, § 1, 1°, vermelde effecten, uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds en vervreemd of verkregen tussen twee vervaldagen van de inkomsten, is de administratie der thesaurie gemachtigd, voor de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam in het Grootboek der Staatsschuld, aan de verkoper en aan de verkrijger een bedrag te storten dat gelijk is aan de roerende voorheffing die betrekking heeft op het prorata van de bruto-interest dat elk van hen werkelijk heeft verkregen of waarover hij werkelijk heeft kunnen beschikken.

De in het eerste lid vermelde storting wordt uitgevoerd op voorwaarde dat de betrokken spaarder niet-inwoner de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgestelde voorschriften naleeft.