Artikel 193quater, WIB 92
Art. 193quater, § 3 (opgeheven), treedt in werking op 01.01.2020 en is van toepassing vanaf aanslagjaar 2021 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 01.01.2020 (art. 27 en 86, B2, W 25.12.2017 - B.S. 29.12.2017; Numac: 2017014414)
[Hoofdstuk 1, W 25.12.2017 (B.S. 29.12.2017; Numac: 2017014414) heeft inzonderheid de gedeeltelijke omzetting tot doel van richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt en de omzetting van richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen (art. 2, W 25.12.2017 - B.S. 29.12.2017; Numac: 2017014414)]
[Elke wijziging die vanaf 26 juli 2017 aan de afsluitingsdatum van het boekjaar wordt aangebracht, blijft zonder uitwerking voor de toepassing van de in dit hoofdstuk bedoelde bepalingen (art. 86 D, W 25.12.2017 - B.S. 29.12.2017; Numac: 2017014414)]
§ 1. Voor vennootschappen die op het einde van het belastbare tijdperk op grond van artikel 1, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, door het bevoegde gewest als inschakelingsbedrijf zijn erkend, wordt de winst die in het vermogen van de vennootschap wordt gehouden en die is verwezenlijkt in een belastbaar tijdperk waarvoor zij als inschakelingsbedrijf is erkend onder de hierna gestelde voorwaarden gedeeltelijk vrijgesteld.
Het gedeelte van de in het eerste lid bedoelde winst dat reeds in dit of een vorig belastbaar tijdperk overeenkomstig artikel 193bis, § 1, eerste lid, is vrijgesteld, komt niet in aanmerking voor de in het eerste lid bedoelde vrijstelling.
Het in het eerste en tweede lid bedoelde gereserveerde belastbare resultaat dat niet als winst wordt aangemerkt, wordt beperkt tot een bedrag gelijk aan de loonkosten van de in België tewerkgestelde werknemers die behoren tot de doelgroep zoals bepaald in artikel 1, § 2, derde lid, van het genoemde koninklijk besluit van 3 mei 1999, met een minimum van 7.440 euro (basisbedrag) per in België tewergestelde personeelseenheid behorend tot deze doelgroep. Dit minimumbedrag wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast aan de hand van de in artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, bepaalde coëfficiënt.
§ 2. De in de eerste paragraaf bedoelde vrijstelling van de winst wordt slechts verleend en behouden indien:
1° de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft;
2° de vrijgestelde winst niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning;
De in het eerste lid vermelde voorwaarden zijn eveneens van toepassing op winst die overeenkomstig artikel 67 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, zoals het bestond voor het is opgeheven door artikel 87 van de wet van 25 december 2017 houdende de hervorming van de vennootschapsbelasting, is vrijgesteld.
Indien en in zoverre de in het eerste lid bedoelde voorwaarden in enig belastbaar tijdperk niet langer worden nageleefd, wordt de voorheen vrijgestelde winst beschouwd als winst van dat belastbare tijdperk.
(...)