Parlementaire vraag nr. 55025121C van de heer Dieter Vanbesien van 16.02.2022

Kamer, Integraal verslag – Commissie voor de Financiën, 2021-2022, CRIV 55 COM 701 d.d. 16.02.2022, blz. 65

De wetswijziging met betrekking tot energie als voordeel van alle aard

VRAAG (van de heer Vanbesien)

Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in Trends konden we recent een kritische noot lezen bij uw aanpassing van het regime van de voordelen aller aard wat betreft het ter beschikking stellen van energie. Vóór de aanpassing werd een niet-leidinggevende werknemer belast op een forfaitair bedrag van 1.440 euro. Voor leidinggevenden was dit 3.190 euro. Na de wijziging zal de werknemer belast worden op de werkelijke waarde van dit voordeel, tenzij de energie wordt aangeboden in combinatie met een woning. In dit laatste geval zijn de forfaitaire bedragen nog van toepassing. Er wordt vaak gekozen om met forfaitaire tarieven te werken omdat dit het inningsproces vereenvoudigt. Het is moeilijk om de werkelijke waarde van een voordeel te bepalen, en de controle ervan is complex en tijdsintensief. De auteur van het artikel betoogt dat de wetswijziging de budgettaire impact van het stelsel verkleint, maar dat het de complexiteit, de mogelijkheden van misbruik en de controletaken van de administratie doet toenemen. Door het regime alleen te doen gelden voor mensen die meer bevoordeeld zijn, botst het ook met principes van rechtvaardigheid. Hoe verhouden de forfaitaire bedragen van 3.190 euro en 1.140 euro zich tot de geschatte gemiddelde werkelijke kosten van de levering van warmte door gas en elektriciteit in de maand december 2021? Gaat deze wetswijziging in de richting van de brede fiscale hervorming die u voor ogen heeft? Hoe is deze wijziging in overeenstemming te brengen met het meerderheidsvoorstel in het rapport van de Hoge Raad van Financiën? Zij stellen immers dat kleine, moeilijk waardeerbare voordelen zoals de levering van warmte door gas en elektriciteit forfaitair bepaald moeten worden, maar grote en meer eenvoudig te bepalen voordelen, zoals het ter beschikking stellen van een woning, volgens de werkelijke waarde moeten worden ingebracht. Zouden in de toekomst de forfaitaire bedragen niet sowieso berekend moeten worden op basis van variabele parameters, zodat een interventie van de wetgever niet telkens nodig is om die bedragen aan te passen? Waarom is het onderscheid tussen mensen die al dan niet een privéwoning als voordeel aller aard krijgen een relevant criterium vanuit het oogpunt van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel? Hecht u waarde aan het oordeel dat de huidige regeling het mattheuseffect van de voordelen aller aard vergroot?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

Mijnheer Vanbesien, volgens de boordtabellen van de CREG bedroeg op 1 december 2021 de gemiddelde jaarfactuur, voor een gemiddelde klant, 1.386 euro voor elektriciteit en 2.780 euro voor gas. De wijziging van het uitvoeringsbesluit van het WIB 92 kadert in essentie binnen het regeerakkoord dat bepaalt dat er een geleidelijke verschuiving moet komen van alternatieve verloningsvormen naar verloning in euro's. Wat uw verwijzing naar het meerderheidsvoorstel van de Hoge Raad van Financiën betreft, zou ik het voordeel van het gratis ter beschikking stellen van verwarming en elektriciteit niet als een klein voordeel beschouwen. De vraag is dan ook of het een moeilijk waardeerbaar voordeel betreft. Bij een gemengd gebruik van een onroerend goed zal inderdaad het aandeel van het privégebruik moeten worden bepaald. Een dergelijke opdeling moet nu al worden gemaakt wanneer bijvoorbeeld een belastingplichtige die winst of baten geniet, woont in het onroerend goed waarin hij ook zijn beroepsactiviteit uitoefent. Ik sta open voor het idee om de forfaitaire waardering van het voordeel aller aard elektriciteit en verwarming niet louter te indexeren zoals het nu het geval is, maar te bepalen aan de hand van een aantal parameters, zoals de evolutie van de prijzen van elektriciteit en van energiebronnen voor verwarming. Ik zal aan mijn administratie vragen om die mogelijkheid te onderzoeken. Wat het criterium van het ter beschikking stellen van een woning betreft, is er inderdaad voor geopteerd om de forfaitaire waardering nog toe te passen in de gevallen waarbij kosteloos elektriciteit en verwarming wordt verstrekt samen met het kosteloos ter beschikking stellen van een woning, bijvoorbeeld voor conciërges. In die gevallen heeft de genieter van het voordeel immers vaak geen impact op de energiezuinigheid van de woning die hem ter beschikking wordt gesteld, noch op de overeenkomst die voor de levering van elektriciteit en verwarming wordt afgesloten.

Dieter Vanbesien : Mijnheer de minister, er zijn een paar boeiende elementen in uw antwoord. Het zal ongetwijfeld niet de laatste keer zijn dat we over dit soort zaken in debat gaan. Ik kijk er dan ook naar uit dat u snel het resultaat van de studie van professor Delanote en uw met ongeduld verwachte blauwdruk voor een brede belastinghervorming aan het Parlement voorlegt.