Parlementaire vraag nr. 28331 van mevrouw Griet Smaers van 13.02.2019
Kamer, Integraal Verslag – Commissie voor de Financiën, 2018-2019 CRIV 54 COM 1034 d.d. 13.02.2019, blz. 35
Berekenwijze van de 80%-grens
VRAAG (van mevrouw Smaers)
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het betreft ook hier een technische vraag. Ook hier zal ik mijn introductie geven. Mijn vraag was als schriftelijke vraag ingediend, maar ook niet beantwoord.
Het betreft een technische vraag over de 80 %-grens in opvolging van de tweede pensioenpijler voor zelfstandige natuurlijke personen.
Wij hebben het dossier in 2018 ondertussen behandeld in de Kamercommissie en in de plenaire vergadering.
Op een recente vraag van mij werd door uw voorganger geantwoord dat de RIZIV-overeenkomsten ook moeten worden geprorateerd.
Ik had nog een bijkomende vraag over de manier waarop de 80 %- grens in de praktijk best wordt berekend. Op die vraag werd in het verleden vooralsnog niet geantwoord.
De POZ-contracten die vanaf nu of recent worden of werden opgestart, kunnen mogelijk worden berekend op basis van de pensioenfiches die de verzekeraar in 2018 uitreikt. Daarbij wordt altijd het onderscheid gemaakt tussen het geprojecteerde of verwachte pensioenkapitaal en het verworven pensioenkapitaal.
Het verschil tussen beide bedragen kan een indicatie geven voor de berekening van de 80 %-grens, hoewel het na verloop van jaren wellicht moeilijker zal zijn die werkwijze te volgen, zeker omdat de premies en het verwachte pensioenkapitaal zullen fluctueren. Een correctere berekeningsmethode zal zich ter zake dus opdringen.
Dat zal wel niet gemakkelijk verlopen, wanneer de betrokkene voor de POZ en het PAVZ bij verschillende verzekeraars is aangesloten.
Bij gebrek aan exacte berekeningen kunnen eventueel meer pragmatische berekeningen worden gehanteerd, namelijk de looptijdevenredige berekening.
In de gespecialiseerde vakpers werd daarover geargumenteerd en van gedachten gewisseld. In de vakpers zijn ook een aantal voorbeelden te vinden van de vraag hoe het in functie van die berekeningen nu zit. Daaruit bleek dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat.
Ik zal het voorbeeld uit de gespecialiseerde vakpers niet helemaal hernemen. Het was in de vraagstelling echter meegegeven.
Mijnheer de minister, daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u.
Kan u bevestigen dat de meer pragmatische looptijdevenredige berekening mag worden gebruikt om de 80 %-grens te bepalen? Indien niet, hoe moet de berekening dan wel verlopen?
ANTWOORD (van de minister)
Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smaers, ik ben fan van het geven van korte antwoorden door mijn administratie. Het antwoord luidt als volgt.
Om pragmatische redenen mag in uw voorbeeld de evenredige berekening volgens de looptijd worden toegepast op de extra-wettelijke pensioenen waarmee bij de vaststelling van de 80 %-grens rekening moet worden gehouden.
CONCLUSIE (van mevrouw Smaers)
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dat is handig. Het antwoord hoeft soms niet lang te zijn. Het kan ook kort en goed zijn.