Parlementaire vraag nr. 1542 van de heer Wim Van der Donckt van 07.07.2023

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2022-2023, QRVA 55/123 d.d. 19.11.2023, blz. 210

Aangifte personenbelasting en belastingaangifte van niet-inwoners (BNI)/natuurlijke personen. - Feitelijke scheiding versus feitelijk samenwonen van gehuwden

VRAAG (van de heer Van der Donckt)

De feitelijke scheiding van echtgenoten kan volgens artikel 1255, § 4 Ger.W. aangetoond worden door alle wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken. Het is een grond van echtscheiding waaruit blijkt dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. Het is echter even goed mogelijk dat echtgenoten niet op hetzelfde adres gedomicilieerd zijn maar dat er evenmin sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Uit het arrest nr. 57/2001 van het Grondwettelijk Hof van 8 mei 2001 volgt dat wanneer er zich geen betwisting voordoet, het niet de taxatie-ambtenaar is die de gepastheid van de door de belastingplichtigen ter zake uitgedrukte familiale keuze moet beoordelen. Op basis van de juridische en feitelijke gegevens die in het belastingdossier voorkomen, kan hij immers geen keuze maken tussen de partners (met betrekking tot wie de kinderen ten laste neemt).

1. Hebben uw controlediensten instructies ontvangen om in plaats van gehuwde belastingplichtigen hun gezinstoestand inzake het feitelijk samenwonen of feitelijk gescheiden zijn te bepalen en dit louter op basis van gegevens uit het Rijksregister?

2. Bent u het eens dat artikel 126, § 2, 2° WIB 92 aangeeft dat een feitelijke scheiding een wisselvallige toestand kan zijn aangezien de wetgever aanvaardt dat een feitelijke scheiding terug ongedaan kan worden gemaakt?

3. Bent u het eens dat op basis van artikel 2 WIB 92 de fiscale woonplaats van gehuwden (of wettelijk samenwonenden) wordt bepaald op basis van de plaats waar het gezin is gevestigd en niet op basis van de inschrijving in de bevolkingsregisters van ieder individueel gezinslid?

4. Bent u het eens dat indien een echtgenoot niet ingeschreven is in het Belgisch Rijksregister maar zijn echtgenoot en/of kinderen wel, de vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden?

5. Kan uw administratie een in het buitenland gedomicilieerde en werkende echtgenoot aan de Belgische personenbelasting onderwerpen wanneer zijn gezin zijn woonplaats in België heeft overeenkomstig artikel 2, § 1, 1°, derde lid WIB 92? Zo ja, is het aan de fiscus om te bepalen of echtgenoten feitelijk gescheiden leven of niet wanneer beide echtgenoten het duurzaam samenleven niet betwisten? Zo ja, mengt de fiscus zich dan niet in de persoonlijke levenssfeer van de echtgenoten?

6. Rekening houdend met aangehaalde arrest, is het aan de taxatie-ambtenaar om een belastingaangifte in de personenbelasting of belasting niet inwoners/natuurlijke personen die sinds het huwelijk steeds werd ingediend door beide echtgenoten samen zonder aankruising van code 1019-48, eenzijdig te wijzigen in twee aangiftes of twee aanslagen van feitelijk gescheiden echtgenoten? Zo ja, mengt de fiscus zich dan niet in de persoonlijke levenssfeer van de echtgenoten?

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

1. De taxatieambtenaar baseert zich in eerste instantie op de gegevens uit het Rijksregister. Wanneer de partners niet op hetzelfde adres zijn gedomicilieerd in het Rijksregister, dan gaat de taxatieambtenaar uit van het vermoeden dat er sprake is van een feitelijke scheiding. Er kan van dit vermoeden afgeweken worden als men door middel van bewijsstukken aantoont dat de partners wel op een duurzame wijze samenwonen.

2. Onder "feitelijke scheiding" in de zin van artikel 126, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) wordt verstaan de toestand waarin de echtgenoten niet meer werkelijk en permanent, dat wil zeggen op duurzame wijze, hun verplichting tot samenwonen bepaald in artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek nakomen en aldus een verschillende woonplaats hebben. Een tijdelijke verwijdering uit de gezinswoning, zelfs wanneer zij langere tijd duurt, en het gevolg is van toeval of noodwendigheid, is daarentegen geen feitelijke scheiding in de zin van art. 126, § 2, eerste lid, 2°, WIB 92. Hoewel het duurzame karakter van de scheiding dus een essentiële voorwaarde is om van een feitelijke scheiding te kunnen spreken, betekent dit niet dat een feitelijke scheiding onomkeerbaar is. Dat blijkt ook uit artikel 126, § 2, eerste lid, 2°, in fine, WIB 92 ("voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt").

3, 4 en 5. Wanneer gehuwden (of wettelijk samenwonenden) zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, WIB 92 vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats op basis van artikel 2, § 1, 1°, derde lid, WIB 92 bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. De hoedanigheid van rijksinwoner of van niet-rijksinwoner wordt dan globaal en gemeenschappelijk voor de beide echtgenoten beoordeeld, voor zover het rijksinwonerschap wordt vastgesteld op basis van de woonplaats bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, eerste lid, punt a, eerste streepje, WIB 92. Wanneer het gezin in België is gevestigd zijn beide echtgenoten onderworpen aan de personenbelasting. De beoordeling van de plaats van de vestiging van het gezin gebeurt op basis van de feitelijke omstandigheden. Wanneer het daarentegen gaat om een belastingplichtige die naar het buitenland is verhuisd (en daardoor niet meer onderworpen is aan de personenbelasting) en de echtgenoten daadwerkelijk feitelijk zijn gescheiden zodat zij geen deel meer uitmaken van hetzelfde gezin, dan is het wettelijk vermoeden zoals bepaald in artikel 2, § 1, 1°, derde lid, WIB 92 ten gevolge waarvan de belastingwoonplaats wordt bepaald aan de hand van de plaats van de vestiging van het gezin uiteraard niet meer van toepassing. In dat geval wordt de hoedanigheid van rijksinwoner of van niet-rijksinwoner vanaf dat moment per echtgenoot afzonderlijk bepaald, zoals dit ook steeds het geval is wanneer het rijksinwonerschap wordt vastgesteld op basis van de zetel van fortuin bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, eerste lid, punt a, tweede streepje, WIB 92 (confer parlementair stuk Senaat 1119-2 (1993-1994), 16 juni 1994, pag. 8). In het aangifteformulier inzake personenbelasting, dat bij koninklijk besluit is vastgelegd, zijn de aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen verplicht een aantal inlichtingen van persoonlijke aard te vermelden, onder meer, betreffende hun familiale toestand (bijv.: ongehuwd en niet wettelijk samenwonend, uit de echt gescheiden, gehuwden of wettelijk samenwonenden, feitelijk gescheiden). Zoals alle door de belastingplichtige in zijn aangifte opgenomen gegevens kunnen deze gegevens door de fiscale administratie worden gecontroleerd en in voorkomend geval worden rechtgezet mits naleving van de voorziene procedure. Indien de belastingplichtige met de hem medegedeelde inkomsten en andere gegevens niet akkoord gaat, moet hij zijn opmerkingen schriftelijk binnen de gestelde termijn inbrengen en kan hij, tot staving van zijn argumenten, de documentatie voorleggen die hij nuttig acht om aan te tonen dat de in zijn aangifte opgenomen gegevens juist waren.

6. Als de elementen uit het dossier (bijv. uit het Rijksregister) aanwijzen dat de partners feitelijk gescheiden zijn en dit niet is aangeduid in de aangifte, dan kan de taxatieambtenaar de aangifte aanpassen mits respect van de geldende procedureregels.