Commentaar van art. 38, WIB 92
Onderafdeling II - Vrijgestelde inkomsten
A. Sociale en culturele vrijstellingen
38/0 | |
38/1 | |
38/2-33.6 | |
38/3-4.1 | |
38/5-6 | |
38/7 | |
D. Tegemoetkomingen ten laste van de schatkist toegekend aan mindervaliden of gehandicapten | 38/8 |
E. Wettelijke toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten | 38/9 |
38/10 | |
38/11 | |
38/12 | |
38/13-20 | |
J. Renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden | 38/21-22 |
38/23-33 | |
38/33.1 | |
38/33.2-33.3 | |
38/33.4-33.6 | |
38/34-83 | |
38/34 | |
B. Prijzen, subsidies, renten of pensioenen toegekend aan geleerden of kunstenaars | 38/35-36 |
38/37-39 | |
38/40-40.1 | |
E. Verwarmingstoelage toegekend aan invalide of gepensioneerde mijnwerkers of aan hun weduwe | 38/41 |
38/42-63 | |
38/64 | |
38/65-83 | |
38/Bijlage |
Nummer 38/0
Art. 38. - Vrijgesteld zijn :
1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies;
2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen;
3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend;
4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist;
5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten;
6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990;
7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oud-personeelsleden;
8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen;
9° in zover zij niet meer dan 5.000 frank per jaar bedragen, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling aan de werknemers, waarvan de beroepskosten forfaitair worden bepaald overeenkomstig artikel 51 of die regelmatig het openbaar gemeenschappelijk vervoer gebruiken voor die verplaatsing; bij de vestiging van de belasting ten name van de werknemers, wordt de vrijstelling van die vergoedingen verhoogd tot het bedrag van de bijdrage van de werkgever in de prijs van een sociaal abonnement dat wordt vastgesteld ter uitvoering van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden voor de werknemers die, in hun aangifte in de inkomstenbelastingen van het aanslagjaar waarvoor op de vrijstelling aanspraak wordt gemaakt, door middel van een attest van een maatschappij voor openbaar gemeenschappelijk vervoer, aantonen dat zij tijdens het belastbare tijdperk regelmatig een abonnement hebben genomen bij die maatschappij voor hun verplaatsing tussen hun woonplaats en de plaats van tewerkstelling.
Evenwel, wanneer de verplichte werkgeversbijdrage kleiner is dan 10.000 frank, wordt de vrijstelling uitgebreid tot de totale bijdrage van de werkgever, begrensd tot de prijs van het sociaal abonnement en met een maximumbedrag van 10.000 frank;
10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken;
11° de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30 vermelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden :
a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen;
b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben;
c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid;
12° de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en van de vrijwilligers van de Civiele Bescherming tot het beloop van 60.000 frank;.
13° de vergoedingen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen;
14° de kilometervergoeding toegekend voor verplaatsingen met de fiets tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, voor een bedrag van maximum 6 frank per kilometer.
De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.
II. VOORAFGAANDE OPMERKING : VRIJSTELLING BEPERKT TOT PENSIOENEN, RENTEN EN VERGOEDINGEN VAN BELGISCHE OORSPRONG
Nummer 38/1
De bepalingen van art. 38, eerste lid, 1° tot 8°, WIB 92, zijn slechts van toepassing op de pensioenen, renten en vergoedingen van Belgische oorsprong (zie PV gesteld door de Heer Rongvaux - Bull. VA - Kamer - Buitengewone Zitting 1958, nr. 11, blz. 174).
Aldus is de in art. 38, eerste lid, 2°, WIB 92, bedoelde vrijstelling niet van toepassing op de Nederlandse verzetspensioenen betaald of toegekend aan inwoners van België (cf. PV nr. 667, 5.12.1990, Volksv. Candries, Bull. 708, blz. 2083; zie ook Gent, 10.1.1986, E.L., Bull. 661, blz. 1002).
Ingevolge een regeling tussen de Franse en Belgische regering, werd nochtans beslist dat, onder voorbehoud van wederkerigheid, de in Frankrijk aan de oorlogsinvaliden en - verminkten verleende fiscale voordelen zowel op de aldaar verblijvende Belgen als op de Fransen van toepassing zijn. Omgekeerd, moeten pensioenen verleend aan de in België gevestigde Franse oorlogsinvaliden en -verminkten of aan hun weduwen en rechtverkrijgenden, de vrijstelling van de PB verkrijgen.
Nummer 38/2
Art. 38, eerste lid, 1° tot 14°, WIB 92, geeft een beperkende opsomming van de toelagen, vergoedingen, pensioenen, renten en voordelen die van belasting zijn vrijgesteld.
Die vrijgestelde inkomsten worden hierna afzonderlijk behandeld.
A. KINDERBIJSLAGEN, KRAAMGELDEN EN ADOPTIEPREMIES
Nummer 38/3
In art. 38, eerste lid, 1°, WIB 92, worden de hiernavolgende in de wetgeving terzake bepaalde vergoedingen beoogd :
- de kinderbijslagen voor kinderen ten laste;
- de kinderbijslagen voor wezen;
- het aanvullend gezinsvakantiegeld;
- de kraamgelden;
- de adoptiepremies.
Nummer 38/4
De vrijstelling wordt toegestaan ongeacht de hoedanigheid van de verkrijger (bezoldigde, niet-bezoldigde, bedrijfsleider enz.) of van de schuldenaar (werkgever of kas voor kinderbijslagen) van de toelagen.
Er moet evenwel worden aangestipt dat het wettelijke toelagen, enz., moet betreffen. De extra-wettelijke toelagen van dezelfde aard, die een onderneming aan haar personeelsleden of bedrijfsleiders zou toekennen, moeten derhalve volledig aan de belasting worden onderworpen.
De aanvullende kinderbijslagen die door Nederlandse of Duitse werkgevers aan Belgische grensarbeiders worden toegekend en niet meer bedragen dan het verschil tussen de wettelijke kinderbijslagen die in België en in Nederland of Duitsland worden uitbetaald zijn eveneens van belasting vrijgesteld.
Nummer 38/4.1
De adoptiepremies zijn door art. 7, W 6.7.1994 houdende fiscale bepalingen (V 2323 - Bull. 742) ingevoegd in art. 38, eerste lid, 1°, WIB 92, en zijn vrijgesteld van belasting met ingang van aj. 1994.
Die aanpassing is het gevolg van de W 30.12.1992 houdende sociale en diverse bepalingen (BS 9.1.1993) die, met ingang van 1 januari 1993, onder bepaalde voorwaarden een adoptiepremie toekent.
Die adoptiepremie wordt door de voornoemde W 30.12.1992 in de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders opgenomen.
De adoptiepremie kan worden omschreven als een niet-periodieke toelage die bijdraagt in de specifieke kosten die voortvloeien uit de adoptie van een kind in een gezin.
B. PENSIOENEN TEN LASTE VAN DE SCHATKIST TOEGEKEND AAN DE MILITAIRE EN BURGERLIJKE SLACHTOFFERS VAN DE TWEE OORLOGEN EN AAN DE SLACHTOFFERS VAN SOMMIGE FEITEN DIE ZICH HEBBEN VOORGEDAAN OP HET GRONDGEBIED VAN KONGO (LEOPOLDSTAD), VAN RWANDA EN VAN BURUNDI, OF AAN HUN RECHTVERKRIJGENDEN
Nummer 38/5
Alle pensioenen of renten ten laste van de Schatkist volgens de terzake geldende wetgeving toegekend aan de militaire en burgerlijke slachtoffers van de oorlogen 1914-1918 en 1940-1945, en aan de slachtoffers van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van Kongo (Leopoldstad), van Rwanda en van Burundi, of aan hun rechtverkrijgenden, zijn vrijgesteld van belasting (met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen).
Het betreft inzonderheid :
1° de pensioenen, uitkeringen en vergoedingen ten gevolge van invaliditeit en ten behoeve van de rechthebbenden bedoeld in de W 15.3.1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden (art. 36, W 15.3.1954, BS 2.4.1954);
2° de vergoedingen, toelagen en pensioenen die kunnen worden gelijkgesteld met die bedoeld in art. 38, eerste lid, 2°, WIB 92, en werden toegekend krachtens het statuut van de politieke gevangenen en hun rechthebbenden (art. 25 van de wetten betreffende het statuut van de politieke gevangenen samengeordend bij KB 16.10.1954, BS 11.11.1954);
3° de bijdragen die een analoog karakter hebben en die vóór 16.3.1947, bij toepassing van tijdelijke bepalingen, werden toegekend;
4° de pensioenen, uitkeringen en vergoedingen betaald aan de slachtoffers van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van Kongo (Leopoldstad), van Rwanda en van Burundi, of aan hun rechthebbenden op grond van de W 6.7.1964 - gepubliceerd in het BS 25.7.1964 en gewijzigd door de W 31.3.1965 (BS 5.5.1965) waarbij de toepassing van de wetten betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden wordt uitgebreid tot de gevolgen van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van de voormelde landen.
Wat betreft de in het tweede lid, 1°, vermelde pensioenen, uitkeringen en vergoedingen wordt evenwel aangestipt dat de bedoelde pensioenen enz. een forfaitaire schadeloosstelling vormen en dat elke vergoeding waartoe hetzelfde schadelijk feit aanleiding geeft ervan wordt afgetrokken, met uitzondering van de vergoeding die het gevolg is van een contractuele verzekering (cf. art. 5, W 15.3.1954, zoals gewijzigd door art. 5, W 6.7.1964).
Wanneer een oorlogsfeit tevens een arbeidsongeval uitmaakt, heeft de getroffene derhalve geen recht op een pensioen als burgerlijk oorlogsslachtoffer, dan in de mate dat zulk pensioen de arbeidsongevallenvergoeding overtreft.
Volgens een vaste rechtspraak is de in art. 38, eerste lid, 2°, WIB 92, vermelde vrijstelling niet van toepassing op het invaliditeitspensioen of het gedeelte van het invaliditeitspensioen, dat op grond van de arbeidsongevallenwetgeving is uitgekeerd (cf. Cass., 9.3.1982, Masscheleyn, Pas. 1982, I, 809 en Gent na Cassatie, 26.4.1985, Masscheleyn, Fiscale Jurisprudentie, 86/172; Cass., 16.11.1984, Moreels Albert, Bull. 652, blz. 1545; in dezelfde zin : Gent, 28.1.1983, K.H., Fiscale Jurisprudentie, 83/173; Bergen, 5.10.1983, Boen A., Fiscale Jurisprudentie, 84/45; Brussel, 24.6.1994, D.V., Fiscale Jurisprudentie, 94/237).
Terzake is het niet revelant of de belastingplichtige gedurende de belastbare periode een werkelijk loonverlies ingevolge die invaliditeit heeft geleden (Antwerpen, 23.1.1990, Raas Isidoor, Bull. 701, blz. 89 en Antwerpen, 23.9.1991, J. Jorissen, Bull. 722, blz. 3414).
Dezelfde regels zijn van toepassing op de vergoedingen toegekend aan de slachtoffers van de ramp te Tessenderlo op 29.4.1942 (cf. art. 2 en 3, W 13.7.1951 betreffende de herstelling van de schade veroorzaakt door de op 29.4.1942 voorgekomen ontploffing te Tessenderlo, BS 30-31.7.1951).
Nummer 38/6
Vrijgesteld zijn insgelijks, ongeacht of de verkrijgers al dan niet invaliden zijn :
1° de frontstreeprente toegekend aan de strijders en aan de verpleegsters van de oorlog 1914-1918 of, in geval van overlijden der gerechtigden, aan hun erfgenamen (weduwe of kinderen beneden 18 jaar);
2° de gevangenschapsstreeprente toegekend aan de krijgsgevangenen van de oorlog 1914-1918 of, in geval van overlijden der gerechtigden, aan hun erfgenamen (weduwe of kinderen beneden 18 jaar);
3° de strijdersrente toegekend aan de strijders, de agenten en helpers van de inlichtings- en actiediensten, de politieke gevangenen en de weerstanders van de oorlog 1940-1945 en aan de strijders van het Expeditiekorps van Korea;
4° de gevangenschapsrente toegekend aan de krijgsgevangenen en aan de politieke gevangenen van de oorlog 1940-1945;
5° de lijfrenten betaald ter uitvoering van de W 5.7.1971 (BS 7.8.1971), aan de zeevissers die tijdens de oorlog 1914-1918 vanuit Britse, Franse of Belgische havens en tijdens de oorlog 1940- 1945 vanuit Britse havens de zeevisserij hebben beoefend.
C. DOTATIE TOEGEKEND AAN DE MILITAIREN DIE TIJDENS DE OORLOG 1940- 1945 IN DE BELGISCHE STRIJDKRACHTEN IN GROOT-BRITTANNIE HEBBEN GEDIEND
Nummer 38/7
Overeenkomstig art. 38, eerste lid, 3°, WIB 92, is de dotatie die op basis van de W 21.6.1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend, vrijgesteld van belasting.
D. TEGEMOETKOMINGEN TEN LASTE VAN DE SCHATKIST TOEGEKEND AAN MINDERVALIDEN OF GEHANDICAPTEN
Nummer 38/8
Art. 38, eerste lid, 4°, WIB 92, stelt de tegemoetkomingen die ten laste van de Schatkist worden toegekend aan mindervaliden of gehandicapten ter uitvoering van de wetgeving betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan mindervaliden of gehandicapten, volledig vrij van PB.
Aldus zijn vrijgesteld :
1° de vergoedingen ingevolge de W 27.6.1969, met name :
- de gewone tegemoetkoming die bestaat uit een basisbedrag (gelijk aan het bestaansminimum) en een verhoging voor handicap;
- de bijzondere tegemoetkoming die eveneens bestaat uit een basisbedrag en een verhoging maar die aan andere categorieën gehandicapten wordt toegekend;
- de aanvullende tegemoetkoming die de gewone of de bijzondere tegemoetkoming vervangt wanneer de gehandicapte de pensioenleeftijd bereikt. Het bedrag ervan is gelijk aan het bedrag van de gewone of bijzondere tegemoetkoming die de gehandicapte genoot, maar wordt verminderd met het pensioen of het gewaarborgd inkomen;
- de tegemoetkoming voor hulp van derden;
- de tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen aan bejaarden.
2° de vergoedingen ingevolge de W 27.2.1987, met name :
- de inkomensvervangende tegemoetkoming die bestemd is voor gehandicapten die geen voldoende inkomsten uit arbeid kunnen verwerven en evenmin over voldoende andere inkomsten beschikken. Zij wordt toegekend aan gehandicapten van ten minste eenentwintig jaar en ten hoogste vijfenzestig jaar, van wie is vastgesteld dat hun lichamelijke of psychische toestand hun verdienvermogen tot één derde of minder heeft verminderd van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen;
- de integratietegemoetkoming die in de plaats komt van de verhoging van de gewone, de bijzondere en de aanvullende tegemoetkoming en van de tegemoetkoming voor hulp van derden. Zij wordt toegekend aan gehandicapten van ten minste eenentwintig jaar en ten hoogste vijfenzestig jaar van wie het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid is vastgesteld;
- de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden die wordt toegekend aan bejaarde gehandicapten van ten minste vijfenzestig jaar van wie het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid is vastgesteld en die geen inkomensvervangende tegemoetkoming of geen integratietegemoetkoming verkrijgen (het recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming en een integratietegemoetkoming vervalt niet op de leeftijd van vijfenzestig jaar).
E. WETTELIJKE TOELAGEN VOOR GENEESKUNDIGE VERZORGING EN VOOR BEGRAFENISKOSTEN
Nummer 38/9
Deze toelagen vertegenwoordigen ofwel de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van geneeskundige verzorging (medische, heelkundige, apothekers- en hospitalisatiekosten, kosten voor gezondheidskuren, herstellingsoorden enz.), ofwel een (forfaitaire) vergoeding voor begrafeniskosten.
Ze worden toegekend :
- door de ziekenfondsen aan de verplicht aan de sociale zekerheid onderworpen arbeiders (werknemers of zelfstandigen) of aan hun rechtverkrijgenden;
- door de "wetsverzekeraars" (verzekeringsmaatschappijen erkend voor de verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen of ongevallen op de weg van en naar het werk) of door het "Fonds voor arbeidsongevallen" aan de slachtoffers van arbeidsongevallen of ongevallen op de weg van en naar het werk, of aan hun rechtverkrijgenden;
- door het "Fonds voor Beroepsziekten" aan de slachtoffers van beroepsziekten of aan hun rechtverkrijgenden.
Voornoemde toelagen zijn door art. 38, eerste lid, 5°, WIB 92, vrijgesteld.
F. TOELAGEN VOOR GENEESKUNDIGE VERZORGING EN VOOR BEGRAFENISKOSTEN TOEGEKEND DOOR ERKENDE ZIEKENFONDSEN EN LANDSBONDEN VAN ZIEKENFONDSEN IN HET KADER VAN DE VRIJE ZIEKENFONDSVERZEKERING
Nummer 38/10
Deze toelagen, vrijgesteld door art. 38, eerste lid, 6°, WIB 92, zijn van dezelfde aard als die bedoeld in 38/9.
Ze worden toegekend door de ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de W 6.8.1990, ofwel aan werknemers ("verplicht verzekerden") die bij deze instellingen een vrije verzekering hebben afgesloten met het oog op het verwerven van aanvullende waarborgen bij de verplichte verzekering, ofwel aan personen ("vrij verzekerden") die, niet onderworpen aan een verplicht stelsel van sociale zekerheid, vrijwillig stortingen doen bij een dergelijk ziekenfonds.
G. VERGOEDING VOOR BEGRAFENISKOSTEN DOOR DE STAAT, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN TOEGEKEND AAN DE RECHTVERKRIJGENDEN VAN ZIJN (HUN) PERSONEELSLEDEN OF OUD-PERSONEELSLEDEN
Nummer 38/11
Die vergoeding is vrijgesteld door art. 38, eerste lid, 7°, WIB 92.
Er wordt aangestipt dat de vrijstelling alleen geldt voor de vergoedingen welke door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten worden toegekend.
H. VERGOEDINGEN VERKREGEN TER UITVOERING VAN EEN INDIVIDUEEL VERZEKERINGSCONTRACT TEGEN LICHAMELIJKE ONGEVALLEN
Nummer 38/12
De vrijstelling krachtens art. 38, eerste lid, 8°, WIB 92, aan deze vergoedingen verleend, is verworven ongeacht de omstandigheden van het ongeval dat aanleiding geeft tot de toekenning van hun vergoeding (omstandigheden van privé- of beroepsaard).
De aandacht wordt erop gevestigd dat in art. 38, eerste lid, 8°, WIB 92, niet zijn bedoeld, de pensioenen, renten enz., betaald ter uitvoering van een "individuele collectieve verzekering tegen lichamelijke ongevallen" (collectief verzekeringscontract afgesloten door een werkgever ten bate van zijn personeelsleden of in zijn eigen voordeel), die zoals in het verleden aan de belasting onderworpen zijn (zie ook 34/6.3).
I. VERGOEDINGEN TOEGEKEND ALS TERUGBETALING VAN REISKOSTEN VAN DE WOONPLAATS NAAR DE PLAATS VAN TEWERKSTELLING
1. Algemeen
Nummer 38/13
In beginsel zijn de vergoedingen die een werkgever aan zijn personeelsleden betaalt of toekent als terugbetaling van de reiskosten (met het gemeenschappelijk openbaar vervoer of met een persoonlijk vervoermiddel) van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en terug, belastbare bezoldigingen op grond van art. 31, tweede lid, 1°, WIB 92. Het feit dat de verplaatsingen met een persoonlijk vervoermiddel worden afgelegd omdat de plaats van tewerkstelling niet of slechts moeilijk bereikbaar is met het openbaar vervoer, te ver van het openbaar vervoer is gelegen of - in functie van de door de werkgever opgelegde arbeidsregeling - niet met het openbaar vervoer te bereiken is, doet geen afbreuk aan de principiële belastbaarheid van die vergoedingen.
Onder meer om het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer te stimuleren, stelt art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92, evenwel de vergoedingen die aan werknemers (belastingplichtigen die in de art. 30, 1°, en 31, WIB 92, bedoelde bezoldigingen verkrijgen) worden toegekend door hun werkgever als terugbetaling van hun persoonlijke reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling, onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen, uitdrukkelijk van de PB vrij.
Hier worden alleen de vergoedingen bedoeld, die door de werkgever boven de gewone bezoldigingen aan zijn personeelsleden worden verleend, als terugbetaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling.
Er werd in dit verband gevonnist dat als fictief moet worden beschouwd, de verrichting waardoor een werkgever, eensdeels, de bezoldigingen van zijn personeelsleden vermindert ten belope van hun verplaatsingskosten van de woonplaats naar de plaats van het werk en, anderdeels, aan die personeelsleden een vergoeding als terugbetaling van dezelfde kosten toekent (Brussel, 17.5.1960, NV Josi Cie, Bull. 406, blz. 765).
2. Voorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling
Nummer 38/14
Het genot van de vrijstelling en het maximumbedrag ervan (5.000 F, 10.000 F [De bedragen van 5.000 F en 10.000 F worden overeenkomstig art. 178, WIB 92, geïndexeerd; voor de aj. 1992 tot 1999 bedragen zij respectievelijk 5.000 F en 11.000 F.] of het bedrag van de verplichte werkgeversbijdrage) is afhankelijk van de wijze waarop de werknemer zijn beroepskosten bepaalt (forfait of werkelijk bedrag) en van de wijze waarop hij eventueel van het openbaar vervoer gebruik maakt (regelmatig gebruiker al dan niet met een abonnement).
Terzake moet het volgende onderscheid worden gemaakt :
1° Werknemers van wie de beroepskosten overeenkomstig art. 51, WIB 92, forfaitair bepaald worden en die geen abonnement hebben onderschreven bij een maatschappij voor gemeenschappelijk openbaar vervoer.
Een vrijstelling van ten hoogste 5.000 F per jaar wordt toegekend aan werknemers die aanspraak maken op het wettelijke forfait inzake beroepskosten. Het is daarbij zonder belang of zij al of niet regelmatig gebruik maken van het gemeenschappelijk openbaar vervoer.
2° Werknemers die hun werkelijke beroepskosten aftrekken [Het vrijgestelde bedrag van de verplichte of de totale bijdrage van de werkgever in het abonnement bij een maatschappij voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, moet niet in mindering worden gebracht van het bedrag van de bewezen beroepskosten] en die regelmatig het gemeenschappelijk openbaar vervoer gebruiken doch geen abonnement hebben.
Een vrijstelling van ten hoogste 5.000 F per jaar wordt toegekend aan werknemers die hun werkelijke beroepskosten aftrekken (met inbegrip, in voorkomend geval, van het forfait van 6F/km), op voorwaarde dat zij regelmatig gebruik maken van het gemeenschappelijk openbaar vervoer, doch op dit laatste geen abonnement hebben.
3° Werknemers die regelmatig een abonnement hebben op het gemeenschappelijk openbaar vervoer.
Voor een werknemer die bij zijn aangifte in de PB een door een maatschappij voor gemeenschappelijk openbaar vervoer uitgereikt attest voegt, waaruit blijkt dat hij tijdens het belastbare tijdperk regelmatig een abonnement bij deze maatschappij heeft genomen voor zijn verplaatsingen van huis naar het werk en terug, wordt het vrijgestelde bedrag van 5.000 F verhoogd tot het bedrag van de verplichte werkgeversbijdrage in de prijs van het abonnement (of tot het totale bedrag van de bijdrage in dat abonnement, begrensd evenwel tot 11.000 F).
Het is daarbij zonder belang of de betrokkene zijn werkelijke beroepskosten [Het vrijgestelde bedrag van de verplichte of de totale bijdrage van de werkgever in het abonnement bij een maatschappij voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, moet niet in mindering worden gebracht van het bedrag van de bewezen beroepskosten] aftrekt of het wettelijk forfait toepast.
4° Werknemers die hun werkelijke beroepskosten aftrekken en niet regelmatig het gemeenschappelijk openbaar vervoer gebruiken :
Aan deze werknemers (ook zij die slechts toevallig van het openbaar vervoer gebruik maken) wordt geen enkele vrijstelling verleend.
3. Regelmatig gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer
Nummer 38/15
Het "regelmatig gebruik" van het gemeenschappelijk openbaar vervoer - zonder abonnement - geeft slechts recht op een vrijstelling van ten hoogste 5.000 F.
Met "regelmatig" wordt bedoeld dat de gebruiker een ononderbroken opeenvolgende reeks van vervoerbewijzen moet kunnen overleggen in verband met de periode waarin hij of zij zich naar zijn of haar werk verplaatst (Vers. Comm. Fin., Kamer, 1990-1991, Stuk 1641/10, blz. 46).
Bij de beoordeling van het regelmatig gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het beroep, zoals deeltijdse arbeid, beperkte leeropdracht enz. (idem).
Het volstaat echter niet een paar toevallige vervoerbewijzen over te leggen die b.v. verband kunnen houden met het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer op de dag dat de privé-wagen een onderhoudsbeurt krijgt of bij uitzonderlijk slecht weer enz. (Memorie van Toelichting, Kamer, 1990-1991, Stuk 1641/1, blz. 17).
Er kan best regelmatig gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer zijn zonder dat de werknemer een abonnement heeft. Zo kunnen personen die dagelijks de trein nemen en daartoe een Go-Pass of halve-prijskaartjes (grote gezinnen) gebruiken aan de voorwaarde van regelmatigheid voldoen (Vers. Comm. Fin., Kamer, 1990-1991, Stuk 1641/10, blz. 44).
4. Abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer
Nummer 38/16
Zoals gezegd in 38/14, 3°, moet de vrijstelling van de verplichte werkgeversbijdrage in de prijs van het abonnement aan een dubbele voorwaarde voldoen :
1° de werknemer moet regelmatig een abonnement hebben gehad op het gemeenschappelijk openbaar vervoer voor zijn verplaatsingen van huis naar het werk en terug;
2° deze omstandigheid moet worden aangetoond door middel van een attest dat aan de werknemer wordt uitgereikt door de maatschappij voor gemeenschappelijk openbaar vervoer.
De voorwaarde "regelmatig" een abonnement gehad hebben op het gemeenschappelijk openbaar vervoer, houdt in principe in dat de werknemer zulk abonnement had gedurende het volledige belastbare tijdperk of ten minste gedurende de periode dat hij in dienst was bij dezelfde werkgever.
Bij de beoordeling van het "regelmatig" abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer moet evenwel rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het beroep, zoals deeltijdse arbeid, beperkte leeropdracht enz. en met andere specifieke omstandigheden zoals bijvoorbeeld ziekte, verandering van de woonplaats of van de plaats van tewerkstelling, verandering van het uurrooster van het openbaar vervoer, verandering van de werktijden enz.
De vorm van dit attest kan vrij door die maatschappij worden bepaald, doch moet minstens de volgende gegevens bevatten :
1. benaming van de maatschappij;
2. naam, voornaam en adres van de geabonneerde;
3. de afgelegde reisweg [Wanneer de door de geabonneerde afgelegde reisweg tijdens het jaar is gewijzigd, moet de maatschappij voor gemeenschappelijk openbaar vervoer dit preciseren];
4. aantal afgelegde kilometers;
5. nummer en geldigheidsperiodes van het abonnement;
6. totale prijs van het abonnement;
7. bedrag van de verplichte werkgeversbijdrage in de prijs van het abonnement;
8. datum van het attest;
9. handtekening of naamstempel van de vertegenwoordiger van de maatschappij.
Nummer 38/16.1
Wat betreft de NMBS-treinkaarten die niet alleen betrekking hebben op treintrajecten, maar ook op bus-, tram- en metrotrajecten bediend door de MIVB en waarop de afstand niet is vermeld, mag het bedrag van de verplichte werkgeversbijdrage in de prijs van het abonnement m.b.t. het MIVB-gedeelte op 50 % van de prijs van het MIVB-abonnement worden bepaald. De werkgeversbijdrage m.b.t. het MIVB-gedeelte mag bijgevolg voor hetzelfde bedrag worden opgenomen in de rubriek "wettelijke werkgeversbijdrage" van het attest dat de NMBS aan de gebruiker van het gemeenschappelijk openbaar vervoer uitreikt.
De NMBS past de voormelde regeling toe op de vanaf 1994 uitgereikte valideringsbiljetten van treinkaarten, zodat de NMBS-attesten m.b.t. het jaar 1994 en volgende de verplichte werkgeversbijdrage vermelden van zowel het NMBS-traject als het MIVB-traject.
5. Woon-werkverkeer
Nummer 38/17
Alhoewel de wetgever de bedoeling heeft het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer te bevorderen, is het geenszins vereist dat de verplaatsingen volledig of hoofdzakelijk met het gemeenschappelijk openbaar vervoer gebeuren. De respectievelijk in 38/14, 2° en 3°, bedoelde beperkingen zijn ook van toepassing als de werknemer slechts een deel van het traject tussen zijn woonplaats en zijn plaats van tewerkstelling - regelmatig maar met of zonder abonnement - met het openbaar vervoer aflegt (b.v. van huis naar het station met de wagen en van het station tot het werk met de trein).
In dergelijk geval wordt de ontvangen vergoeding, bijvoorbeeld voor de autokosten van huis naar het station of naar de bushalte, niet in aanmerking genomen voor de berekening van de beperkingen bedoeld in 38/14, 3°, (voorbeeld : verplichte terugbetaling van het abonnement 8.000 F plus terugbetaling autokosten 4.000 F : vrijstelling beperkt tot 8.000 F).
6. Beperking van de vrijstelling
a) Algemeen
Nummer 38/18
De regels terzake kunnen als volgt worden samengevat :
1° in het algemeen moet de vrijstelling worden beperkt tot het werkelijke bedrag van de bijdrage van de werkgever, indien het tijdens het jaar uitgekeerde bedrag lager is dan het toepasselijke maximum van 5.000 F;
2° het bedrag van 5.000 F moet niet pro rata temporis worden verminderd in functie van de periode van tewerkstelling gedurende het jaar;
3° de grens van 5.000 F kan slechts worden overschreden indien de werknemer regelmatig gebruik maakt van een abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer; de vrijstelling is dan gelijk aan de verplichte werkgeversbijdrage in de prijs van het abonnement [De vrijstelling van deze bijdrage is niet beperkt tot werknemers van wie het jaarinkomen een bepaald maximum (900.000 F, verhoogd tot 1.200.000 F vanaf 1993) niet overschrijdt (zie Senaat, buitengewone zitting, 1991-1992, Stuk 425-2, blz. 72)] [Behoudens in het in 4° beoogde geval, is de werknemersbijdrage in de prijs van het abonnement die door de werkgever ten laste wordt genomen, een belastbare bezoldiging van de werknemer op grond van art. 31, tweede lid, 1°, WIB 92. De in art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92, bepaalde vrijstelling is er niet op van toepassing.] (met uitsluiting van elke andere bijdrage van de werkgever in de kosten van het woon-werkverkeer dat op een andere manier wordt afgelegd dan met het gemeenschappelijk openbaar vervoer waarop een abonnement is genomen, indien de voormelde verplichte bijdrage reeds meer dan 5.000 F bedraagt);
4° de vrijstelling in kwestie wordt verhoogd tot de totale werkgeversbijdrage (d.w.z. de verplichte bijdrage [De vrijstelling van deze bijdrage is niet beperkt tot werknemers van wie het jaarinkomen een bepaald maximum (900.000 F, verhoogd tot 1.200.000 F vanaf 1993) niet overschrijdt (zie Senaat, buitengewone zitting, 1991-1992, Stuk 425-2, blz. 72)] in de prijs van het abonnement verhoogd met de vrijwillige bijdrage in dezelfde prijs) wanneer de verplichte werkgeversbijdrage lager is dan 11.000 F. Deze vrijstelling moet dan evenwel worden begrensd tot de prijs van het abonnement en met een maximumbedrag van 11.000 F.
Nummer 38/18.1
De vrijstelling wordt slechts één maal per jaar verleend. Aldus heeft een werknemer die tijdens een bepaald jaar van zijn werkgever vergoedingen ontvangt als terugbetaling van de reiskosten van zijn woonplaats naar zijn plaats van tewerkstelling die op meerdere jaren betrekking hebben (b.v. ingevolge een vonnis), voor het jaar van de betaling van die vergoedingen slechts recht op een eenmalige (beperkte - zie 38/18) vrijstelling.
b) Samenvattende tabel
Nummer 38/19
Door de werknemer afgelegde woon- werkverplaatsingen | Wijze van aftrek van de beroepskosten | Maximum vrijstelling |
1.geen regelmatig gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer | werkelijke beroepskosten | NIHIL |
2.idem | wettelijk forfait | 5.000 F |
3.regelmatig gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer (doch geen abonnement) | werkelijke beroepskosten | 5.000 F |
4.idem | wettelijk forfait | 5.000 F |
5.regelmatig abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer. Verplichte werkgeversbijdrage in het abonnement lager dan 11.000 F | werkelijke beroepskosten of wettelijk forfait | totale bijdrage van de werkgever (verplichte + vrijwillige bijdrage in de prijs van het abonnement), maar beperkt tot 11.000 F |
6.regelmatig abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer. Verplichte werkgevers bijdrage in het abonnement hoger dan 11.000 F | werkelijke beroepskosten of wettelijk forfait | verplichte werkgeversbijdrage |
Nummer 38/19.1
1° Een werknemer (voorheen student) die op 1.9.1998 in dienst is getreden, gebruikt uitsluitend zijn eigen personenwagen voor de verplaatsingen van zijn woonplaats naar zijn plaats van tewerkstelling.
De terugbetaling van zijn reiskosten voor woon-werkverplaatsingen door zijn werkgever voor de maanden september tot december (8.000 F) is:
- vrijgesteld ten belope van 5.000 F ingeval hij aanspraak maakt op de aftrek van zijn forfaitaire beroepskosten; terzake is er geen vermindering pro rata temporis tot 4/12 of 1/3;
- volledig belastbaar als bezoldiging (art. 31, tweede lid, 1°, WIB 92) ingeval hij zijn werkelijke beroepskosten aantoont.
2° Een werknemer die gedurende het volledige jaar 1998 dezelfde vaste plaats van tewerkstelling heeft gehad, heeft gedurende 7 maanden het gemeenschappelijk openbaar vervoer (met abonnement) en gedurende 5 maanden zijn eigen personenwagen gebruikt voor zijn woon-werkverplaatsingen. Zijn werkgever betaalt hem in 1998 7.000 F per maand (zijnde de totale prijs van zijn abonnement) als terugbetaling van zijn woon-werkverplaatsingen. De verplichte bijdrage van de werkgever in het abonnement is gelijk aan 3.600 F per maand.
a) Er zijn geen specifieke omstandigheden aanwezig (zie 38/16, vierde lid) die toelaten te besluiten dat de betrokkene een regelmatig abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer heeft:
1° ingeval van aftrek van de werkelijke beroepskosten: geen enkele vrijstelling van de werkgeversbijdrage;
2° ingeval van aftrek van de forfaitaire beroepskosten: vrijstelling van 5.000 F voor de totaliteit van de tussenkomsten van de werkgever;
b) Er zijn specifieke omstandigheden aanwezig (zie 38/16, vierde lid) die toelaten te besluiten dat de betrokkene een regelmatig abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer heeft:
3° ongeacht of de betrokkene zijn werkelijke beroepskosten of zijn forfaitaire beroepskosten aftrekt, is het bedrag van de verplichte bijdrage van de werkgever in het abonnement (3.600 F x 7 = 25.200 F) vrijgesteld van belasting.
Een werknemer die tijdens het volledige jaar 1998 dezelfde vaste plaats van tewerkstelling heeft gehad, legt zijn woon-werkverplaatsingen gedurende 6 maanden met het gemeenschappelijk openbaar vervoer af (met abonnement) en gedurende 6 maanden met een dienstwagen. De tussenkomst van de werkgever in het abonnement bedraagt 7.000 F x 6 = 42.000 F.
Vermits er geen specifieke omstandigheden (zie 38/16, vierde lid) aanwezig zijn, heeft de werknemer:
- ingeval hij zijn werkelijke beroepskosten aantoont, geen recht op enige vrijstelling;
- ingeval hij zijn forfaitaire beroepskosten aftrekt, recht op een vrijstelling van 5.000 F (geen vermindering tot 6/12 of 1/2).
7. Onverenigbaarheid met de vrijstelling van de kilometervergoeding voor verplaatsingen met de fiets
Nummer 38/19.2
Overeenkomstig art. 38, tweede lid, WIB 92, kan de vrijstelling van de vergoedingen toegekend als terugbetaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling als bedoeld in art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92, voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan, niet worden gecumuleerd met de vrijstelling van de kilometervergoeding toegekend voor de verplaatsingen met de fiets tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling bedoeld in art. 38, eerste lid, 14°, WIB 92 (zie 38/33.4 tot 33.6).
8. Vergoedingen tot dekking van exceptionele verplaatsingskosten
Nummer 38/20
De vergoedingen tot dekking van exceptionele verplaatsingskosten, die voor sommige werklieden voortvloeien uit de veranderlijkheid van hun operatiecentrum of van de zetel van hun werk, zijn vergoedingen verleend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever en zijn door dit feit van de belastbare bezoldigingen uitgesloten (zie 31/68).
J. RENTEN TOEGEKEND AAN INVALIDEN UIT VREDESTIJD OF AAN HUN RECHTVERKRIJGENDEN
Nummer 38/21
Art. 38, eerste lid, 10°, WIB 92, stelt vrij de renten die zijn toegekend aan de invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in de mate waarin het bedrag ervan hoger is dan dat van het rust- of overlevingspensioen, waarop de betrokkenen aanspraak hadden kunnen maken op het ogenblik waarop het schadelijk feit zich heeft voorgedaan.
Wat de militaire invaliden uit vredestijd en hun rechthebbenden betreft, zijn er geen moeilijkheden.
Indien die personen, op het ogenblik waarop het schadelijk feit zich voordoet, aanspraak kunnen maken op een rust- of overlevingspensioen, gebeurt de uitbetaling van dit pensioen, in de huidige stand van de wetgeving, afgezien van het pensioen als invalide of als rechtverkrijgende.
Dit laatste pensioen vervangt dus nooit een belastbaar rust- of overlevingspensioen en het ontsnapt om die reden volledig aan de belasting.
Nummer 38/22
Dezelfde vrijstelling wordt verleend voor de invaliditeitspensioenen [Die invaliditeitspensioenen zijn anciënniteitspensioenen waaraan bepaalde voordelen zijn verbonden wegens de voor de gepensioneerde erkende invaliditeit. Terzake is het recht op schadeloosstelling voor invaliditeit strikt persoonlijk en beperkt tot de verkrijger (cf. PV nr 569, 24.9.1996, Volksv. Reynders, Bull. 771, blz. 1116).] die krachtens de decreten van 27.11.1934, 23.7.1949 en 9.1.1950 aan de gewezen personeelsleden van het Bestuur van Afrika worden uitgekeerd, in de hierna vermelde mate :
1° indien de betrokkenen geen aanspraak kunnen maken op een rustpensioen : volledige vrijstelling;
2° indien de betrokkenen wel recht hebben op een rustpensioen (zelfs indien zij minder dan 15 jaar dienst hebben en onder bepaalde voorwaarden recht hebben op een rustpensioen krachtens de wetten betreffende het personeel in Afrika, samengeordend bij KB 21.5.1964) : vrijstelling van het pensioen ten belope van een percentage gelijk aan het aangenomen invaliditeitsprocent, percentage dat moet worden toegepast op het brutobedrag van het pensioen, vooraf verminderd met de wettelijke inhoudingen.
1. Algemeen
Nummer 38/23
Art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92, stelt de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die bezoldigingen van werknemers of van bedrijfsleiders ontvangen of hebben ontvangen en door hun rechthebbenden vrij van belasting ten name van de verkrijgers :
1° voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen;
2° voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben;
3° geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid.
Die vrijstelling is van toepassing, ongeacht of die voordelen zijn toegekend :
- ter uitvoering van een wettelijke of contractuele verplichting of zonder enige verplichting;
- uitsluitend door de werkgever of door bemiddeling van een sociale kas (cf. PV nr. 19, 24.10.1983, Sen. Egelmeers, Bull. 626, blz. 770).
Nummer 38/24
De bedoelde sociale voordelen zijn "onbelangrijke" voordelen :
- die met een uitgesproken sociaal oogmerk door de werkgever worden verstrekt, ongeacht of die verstrekking voor de werkgever verplicht of vrijwillig is en al dan niet door bemiddeling van een sociale kas geschiedt (Kamer, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 323/47, blz. 18);
- met de bedoeling de betrekkingen tussen het personeel te verbeteren en om de binding van dit laatste aan de onderneming te bevorderen.
Nummer 38/25
Inzonderheid zijn vrijgesteld (zie Kamer, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 323/47, blz. 18 en 35) :
- de collectieve voordelen van geringe waarde die niet kunnen worden geïndividualiseerd of m.a.w. waarvan het praktisch onmogelijk is het per verkrijger behaalde deel te bepalen (zoals b.v. het verstrekken van dagelijkse middagmalen aan het personeel tegen een sociale prijs, sinterklaasfeesten enz.);
- individualiseerbare voordelen die hulpverlening in uitzonderlijke omstandigheden beogen (b.v. bij heelkundige ingrepen, overlijden van een familielid enz.);
- geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken als blijk van erkentelijkheid of van goedgunstigheid gegeven naar aanleiding van gelukkige of onfortuinlijke gebeurtenissen die geen rechtstreeks verband houden met de beroepswerkzaamheid (speelgoed voor de kinderen, een geschenkje bij een huwelijk, een decoratie of een jubileum enz.) [Of een geschenk mag worden aangemerkt als een sociaal voordeel hangt in essentie af van de omstandigheden waarin het is aangeboden en van de waarde ervan (d.i. de werkelijke waarde bij de verkrijger, zijnde het bedrag dat hij in normale omstandigheden zou moeten besteden en het voordeel te verkrijgen).].
Nummer 38/26
Op art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92, kan evenwel niet worden gesteund om belangrijke voordelen (b.v. een bouwpremie van 50.000 F), aanvullende vervangingsinkomsten (extra-wettelijke toelagen - die niet de aard van uitzonderlijke hulp hebben - bij ziekte, invaliditeit of werkloosheid) of nog de algemene en systematische terugbetalingen van de kosten van gezondheidszorgen (PV nr. 19, 24.10.1983, Sen. Egelmeers, Bull. 626, blz. 770) vrij te stellen van belasting. Het begrip sociaal voordeel moet immers derwijze worden opgevat dat het niet tot gevolg mag hebben dat aan personeelsleden verleende buitensporige stoffelijke voordelen, aan elke belasting ontsnappen.
2. Vrijgestelde sociale voordelen
a) Niet-beperkende lijst van vrijgestelde sociale voordelen
Nummer 38/27
Vrijgestelde sociale voordelen zijn :
1° hulp bij uitzonderlijke omstandigheden (b.v. heelkundige bewerking, zware ziekte, ongeval, huwelijk, overlijden enz.) aan personeelsleden, gepensioneerden of aan gezinsleden van overleden personeelsleden [Een aanvullende begrafenisvergoeding die niet vrijgesteld is krachtens art. 38, eerste lid, 7°, WIB 92, mag met een sociaal voordeel worden gelijkgesteld, indien het bedrag ervan kan geacht worden normaal te zijn t.o.v. de kosten waarvoor ze wordt toegekend] alsmede de tussenkomsten die voortvloeien uit een verzekeringspolis van het type "gezondheidszorgen" of "opneming in ziekenhuis" die slechts tussenkomsten in uitzonderlijke gevallen dekt (b.v. zware ziekte, ongeval of heelkundige bewerking);
2° gezelschapsreizen voor personeelsleden of gepensioneerde gewezen personeelsleden;
3° deelname aan sinterklaasfeest (of het patroonsfeest dat in de desbetreffende beroepssector wordt gevierd, zoals Sint-Elooi of Sint-Barbara) en kerst- of nieuwjaarsfeest voor het personeel;
4° geringe geschenken bij het huwelijk van personeelsleden of bij de geboorte van hun kinderen;
5° overhandiging van eretekens aan, en pensionering van personeelsleden (geschenken in natura en deelname aan een feestje bij dergelijke gelegenheden);
6° gebruik van accomodatie van de onderneming (sportvelden en - materieel, sport-, projectie- of toneelzaal, vergaderzaal, enz.) door personeelsleden voor sport, cultuur of vrijetijdsbesteding;
7° abonnementen of toegangskaarten voor culturele of sportieve manifestaties (concert, opera, toneel, sportwedstrijden enz.) afgestaan tegen gunstprijzen of gratis uitgedeeld aan het personeel;
8° terugbetaling van studiekosten aan personeelsleden die individueel aanvullende cursussen volgen die gericht zijn op hun persoonlijke ontplooiing of vervolmaking;
9° kosteloos of tegen verminderde prijs verblijven in vakantiehuizen of recreatiecentra van de onderneming door personeelsleden, gewezen personeelsleden, hun echtgenoot en kinderen ;
[ Wanneer het recreatiecentrum niet openstaat voor alle personeelsleden, is het voordeel slechts "sociaal" mits zulks niet leidt tot wezenlijke discriminaties op het stuk van de uitgaven gedaan ten behoeve van de verschillende in aanmerking komende categorieën, noch tot het onrechtstreeks verlenen van relatief belangrijke voordelen aan enkele leden van het hogere personeel of van de bestuursorganen van de onderneming. ]
10° collectief vervoer - kosteloos of beneden kostprijs - van personeelsleden van de woonplaats, het station, de bushalte enz. naar de plaats van tewerkstelling en terug door de werkgever georganiseerd met eigen vervoermiddelen of met die van een autocarexploitant;
11° gratis-biljetten en vrijkaarten op het openbaar vervoer die door de NMBS of door een gewestelijke maatschappij voor openbaar vervoer (De Lijn, TEC, MIVB), verleend worden aan hun personeelsleden en aan ambtenaren en beambten van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur [Het feit dat de vrijkaarten afgeleverd door een gewestelijke maatschappij voor openbaar vervoer (De Lijn, TEC, MIVB) aan haar personeelsleden, de betrokkenen eveneens de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van de lijnen van de andere maatschappijen voor openbaar vervoer (uitgenomen de lijnen van de NMBS), brengt geen wijziging in de aard van het voordeel; het blijft een sociaal voordeel.];
12° gebruik van niet ingenomen plaatsen op vluchten door personeelsleden van luchtvaartmaatschappijen;
13° louter occasioneel gebruik van een wagen van de werkgever voor een korte verplaatsing door de werknemer;
14° kosteloze verstrekking van soep, koffie, thee, bier of frisdranken tijdens de werkuren;
15° verstrekking (kosteloos of tegen verminderde prijs) in de mess of het restaurant van de werkgever van een middagmaal bestaande uit soep en boterhammen met toespijs;
16° verstrekking van sociale hoofdmaaltijden (kosteloos of tegen verminderde prijs) in de mess of het restaurant van de werkgever;
17° voordeel voortvloeiend uit de deelname aan een "economaat", of een kledingsfonds, of uit de aansluiting bij een medische of farmaceutische dienst;
18° gebruik van diensten van de werkgever tegen kostprijs (b.v. banken die geen commissie vragen als hun bedienden voor eigen rekening op effecten inschrijven);
19° aankoop tegen een gunstprijs van gebruiksvoorwerpen vervaardigd in of verhandeld door de onderneming voor zover het aankopen betreft die werknemers verrichten met het oog op hun louter persoonlijke behoeften en slaan op goederen voor dagelijks gebruik of op duurzame goederen van een betrekkelijk geringe waarde (b.v. een radio, een TV, een wagen van een courant type enz. - zie ook 38/28);
20° promotievergoeding van het bouwbedrijf, door het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf jaarlijks toegekend aan diegenen der genieters die zekere voorwaarden vervullen, in de mate dat het maximumbedrag van die vergoeding niet meer bedraagt dan 10.000 F [Van toepassing op de met ingang van 1.1.1991 toegekende vergoedingen. Tot 31.12.1990 was het maximumbedrag van de vrijgestelde promotievergoeding gelijk aan 5.000 F per jaar] per jaar;
21° vergoedingen voor sociale promotie toegekend aan werknemers van de privé-sector en aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel die met goed gevolg, leergangen hebben beëindigd waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen of die cursussen volgen teneinde hun intellectuele, morele en sociale vorming te vervolmaken;
22° gebruik van een in de onderneming ingericht kinderdagverblijf;
23° cultuur-, geschenk- en surprisecheques die een geringe waarde hebben en door een onderneming met een duidelijk sociaal doel en niet als eigenlijke bezoldiging voor geleverde prestaties aan haar personeelsleden worden toegekend.
b) Verkopen tegen een gunstprijs of gratis verstrekkingen
Nummer 38/28
In verband met het bepaalde sub 19° van 38/27 gelden de volgende regels :
- door gunstprijs wordt bedoeld een prijs die niet lager is dan de kostprijs in hoofde van de werkgever (zie ook 36/11);
- het voordeel i.v.m. een duurzaam gebruiksvoorwerp komt slechts voor vrijstelling in aanmerking indien de aankopen zich niet te dikwijls herhalen gelet op de normale gebruiksduur van dat voorwerp.
Nummer 38/29
Bij gratis verstrekkingen of verkopen tegen gunstprijs van onroerende goederen of van duurzame gebruiksgoederen van hoge waarde (b.v. een dure sportwagen, een zeilschip, een sportvliegtuig e.d.) is er een belastbaar voordeel dat ofwel gelijk is aan de normale handelswaarde ofwel aan het verschil tussen die waarde en de aan de werkgever betaalde prijs (zie ook 36/11).
3. Maaltijdcheques, restaurantcheques en maaltijdtickets
a) Belastingstelsel
Nummer 38/30
In principe worden maaltijd- of restaurantcheques (die door gespecialiseerde firma's verkocht worden aan ondernemingshoofden welke ze uitreiken aan hun personeelsleden om hen de mogelijkheid te geven een eetmaal te gebruiken in een restaurant) en maaltijdtickets (die werkgevers kopen bij ondernemingen met een eigen restaurant en die ze aan hun personeelsleden voortverkopen teneinde hen in staat te stellen hun maaltijden in dat restaurant te gebruiken) bij de verkrijgers aangemerkt als belastbare bezoldigingen op grond van de art. 23, § 1, 4°, 30, 1° en 31, tweede lid, 2°, WIB 92.
Nummer 38/31
Onder bepaalde voorwaarden worden maaltijdcheques, restaurantcheques en maaltijdtickets (die begrippen worden verder aangegeven met de benaming maaltijdcheques) evenwel aangemerkt als vrijgestelde sociale voordelen overeenkomstig art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92.
Nummer 38/31.1
Er is echter een belastbaar voordeel van alle aard:
- wanneer de vrijstellingsvoorwaarden (zie 38/31.2 tot 31.6) niet vervuld zijn;
- wanneer een maaltijdcheque is verleend ter vervanging of ter omzetting van een of andere vorm van loon (loonopslag, eindejaarspremie, vakantiegeld en dergelijke) [Het loutere feit dat de bijdrage van de werknemer in de prijs van de maaltijdcheque rechtstreeks is ingehouden op zijn bezoldigingen, doet echter geen afbreuk aan de vrijstelling.].
Dat belastbaar voordeel is gelijk aan de handelswaarde van de cheque of de prijs van de bon, eventueel verminderd met de bijdrage van de werknemer.
b) Vrijstellingsvoorwaarden
Tijdperk van 1.4.1994 tot 31.3.1998
Nummer 38/31.2
Maaltijdcheques die tijdens het tijdperk van 1.4.1994 tot 31.3.1998 aan werknemers zijn uitgereikt worden overeenkomstig art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92, als sociale voordelen aangemerkt, voor zover al de voorwaarden van art. 19bis, § 2, KB 28.11.1969, zoals vervangen door art. 1, KB 31.1.1994 (BS 18.2.1994), gelijktijdig zijn vervuld.
Nummer 38/31.3
Art. 19bis, § 2, KB 28.11.1969 bepaalt:
"De maaltijdcheque wordt niet beschouwd als loon indien terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
1° de toekenning van de maaltijdcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak. Kan dergelijke overeenkomst niet worden gesloten bij gebrek aan een syndicale delegatie of gaat het om een personeelscategorie waarvoor het niet de gewoonte is dat deze door zulke overeenkomst wordt beoogd, dan mag de toekenning geregeld worden door een individuele overeenkomst; in dit geval mag het bedrag van de maaltijdcheque niet hoger zijn dan dat toegekend bij collectieve arbeidsovereenkomst in dezelfde onderneming;
2° het aantal toegekende maaltijdcheques moet gelijk zijn aan het aantal werkelijke arbeidsdagen van de werknemer;
3° de maaltijdcheque wordt op naam aan de werknemer afgeleverd; deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de toekenning ervan en de daarop betrekking hebbende gegevens (aantal maaltijdcheques, brutobedrag van de maaltijdcheques verminderd met het persoonlijk aandeel van de werknemer) voorkomen op de individuele rekening van de werknemer, overeenkomstig de reglementering betreffende het bijhouden van de sociale documenten;
4° de maaltijdcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot drie maanden en dat hij slechts mag worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding;
5° de tussenkomst van de werkgever in de kost van de maaltijdcheque mag ten hoogste 180 frank per maaltijdcheque bedragen;
6° de maaltijdcheques betreffende een kalendermaand worden uiterlijk in de loop van de maand die volgt op deze waarin de maaltijdcheques verschuldigd zijn, in één of meer keren door de werkgever aan de werknemer overhandigd;
7° voor de periode die ze dekt, moet de werkgever op zijn aangifte aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en/of aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten vermelden:
- het aantal werknemers begunstigd met maaltijdcheques;
- het aantal toegekende maaltijdcheques;
- het totaal bedrag van het werkgeversaandeel in deze maaltijdcheques."
Nummer 38/31.4
Er wordt opgemerkt dat voor het tijdperk 1.4.1994 tot 31.3.1998 niet vereist is dat de tussenkomst van het personeelslid in de prijs van de maaltijdcheque minstens 44 F moet bedragen.
Tijdperk vanaf 1.4.1998
Nummer 38/31.5
Maaltijdcheques die vanaf 1.4.1998 aan werknemers zijn uitgereikt, worden overeenkomstig art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92, als vrijgestelde sociale voordelen aangemerkt, voor zover al de voorwaarden gesteld in art. 19bis, § 2, KB 28.11.1969, zoals gewijzigd door KB 3.2.1998 (BS 19.2.1998 - V 2564, Bull. 782) gelijktijdig zijn vervuld.
Nummer 38/31.6
Terzake bepaalt art. 19bis, § 2, KB 28.11.1969:
"Opdat zij niet als loon worden beschouwd, moeten maaltijdcheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen:
1° de toekenning van de maaltijdcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak. Kan dergelijke overeenkomst niet worden gesloten bij gebrek aan een syndicale delegatie of gaat het om een personeelscategorie waarvoor het niet de gewoonte is dat deze door zulke overeenkomst wordt beoogd, dan mag de toekenning geregeld worden door een individuele overeenkomst. Deze overeenkomst moet schriftelijk zijn en het bedrag van de maaltijdcheque mag niet hoger zijn dan dat toegekend bij collectieve arbeidsovereenkomst in dezelfde onderneming, die de hoogste nominale waarde van de maaltijdcheque bepaalt.
Al de maaltijdcheques toegekend zonder collectieve arbeidsovereenkomst of schriftelijk individuele overeenkomst, of ingevolge een collectieve arbeidsovereenkomst of schriftelijke individuele overeenkomst die niet conform is met de voorwaarden vastgesteld bij deze paragraaf, worden als loon beschouwd.
2° het aantal toegekende maaltijdcheques moet gelijk zijn aan het aantal dagen waarop de werknemer effectief arbeidsprestaties levert.
Ondernemingen waarin gelijktijdig, hetzij voor voltijdse prestaties, hetzij voor deeltijdse prestaties, hetzij voor beide, verschillende arbeidsregelingen van toepassing zijn en die inzake overuren verplicht zijn om artikel 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 toe te passen, kunnen het aantal dagen, waarop de werknemer effectief arbeidsprestaties levert, berekenen door het totaal aantal effectief gepresteerde uren van de werknemer tijdens het kwartaal te delen door het normale aantal arbeidsuren per dag in de onderneming. Indien deze bewerking een decimaal getal oplevert, wordt het afgerond op de hogere eenheid. Indien het aldus verkregen getal groter is dan het maximum aantal werkbare dagen van de voltijds tewerkgestelde werknemer in de onderneming in het kwartaal, wordt het tot dit laatste aantal beperkt. Ondernemingen die deze berekeningswijze willen toepassen moeten dat vaststellen bij collectieve arbeidsovereenkomst of, voor de ondernemingen die noch een ondernemingsraad noch een comité voor preventie en bescherming op het werk noch een syndicale delegatie hebben opgericht, in het arbeidsreglement; deze collectieve arbeidsovereenkomst of dit arbeidsreglement bepaalt tevens het normale aantal arbeidsuren per dag in de onderneming en de wijze waarop het maximum aantal werkbare dagen van de voltijds tewerkgestelde werknemer in de onderneming in het kwartaal, wordt berekend.
De maaltijdcheques worden iedere maand, in één of meer keren, aan de werknemer overhandigd in functie van het aantal dagen van die maand waarop de werknemer vermoedelijk effectief arbeidsprestaties zal leveren; uiterlijk de laatste dag van de eerste maand die volgt op het kwartaal wordt het aantal cheques in overeenstemming gebracht met het aantal dagen waarop de werknemer tijdens het kwartaal effectief arbeidsprestaties leverde, zoals bepaald in het voorgaande lid.
De maaltijdcheques die het aantal effectief gepresteerde dagen van de werknemer overschrijden worden als loon beschouwd; indien de werknemer minder cheques ontvangt dan het aantal dagen waarop hij effectief prestaties leverde wordt het bedrag van de werkgeverstussenkomst in de te weinig ontvangen cheques als loon beschouwd. De vaststelling van het aantal maaltijdcheques dat te veel of te weinig werd toegekend gebeurt op basis van de toestand bij het verstrijken van de eerste maand die volgt op het kwartaal waarop de maaltijdcheques betrekking hebben;
3° de maaltijdcheque wordt op naam van de werknemer afgeleverd; deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de toekenning ervan en de daarop betrekking hebbende gegevens (aantal maaltijdcheques, brutobedrag van de maaltijdcheques verminderd met het persoonlijk aandeel van de werknemer) voorkomen op de individuele rekening van de werknemer, overeenkomstig de reglementering betreffende het bijhouden van de sociale documenten.
Al de maaltijdcheques toegekend zonder dat deze voorwaarde vervuld is worden als loon beschouwd;
4° de maaltijdcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot drie maanden en dat hij slechts mag worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding.
Al de maaltijdcheques waarop deze vermelding niet is aangebracht worden als loon beschouwd;
5° de tussenkomst van de werkgever in het bedrag van de maaltijdcheque mag ten hoogste 180 frank per maaltijdcheque bedragen.
Al de maaltijdcheques met een werkgeverstussenkomst van meer dan 180 frank worden als loon beschouwd;
6° de tussenkomst van de werknemer bedraagt ten minste het bedrag van de raming van de tweede maaltijd, bedoeld in artikel 20, tweede lid.
Al de maaltijdcheques met een tussenkomst van de werknemer die minder bedraagt dan dit bedrag worden als loon beschouwd."
c) Bedrijfsrestaurants
Nummer 38/32
De belastingvrijstelling als sociaal voordeel van maaltijdcheques is bedoeld voor personeelsleden van ondernemingen die over geen bedrijfsrestaurant beschikken, om hen toe te laten een gewone maaltijd te gebruiken in de onmiddellijke nabijheid van de onderneming.
Onder "bedrijfsrestaurant" wordt een restaurant verstaan dat aan de personeelsleden van de onderneming - kosteloos of tegen verminderde prijs - sociale hoofdmaaltijden verstrekt en waarvan de uitbating rechtstreeks of onrechtstreeks door de werkgever wordt bekostigd.
Volgende types van restaurants worden dan ook beoogd :
- het restaurant dat door de onderneming zelf in de schoot van de onderneming wordt uitgebaat;
- het restaurant dat door een derde (traiteurdienst, gespecialiseerde firma) in de lokalen van de onderneming wordt uitgebaat;
- het restaurant van een andere werkgever wanneer het personeel er toegang tot kan hebben;
- het autonoom "interbedrijfsrestaurant" eveneens door de werkgever medegefinancierd.
De maaltijdcheques toegekend aan werknemers die toegang hebben tot een bedrijfsrestaurant dat sociale maaltijden verstrekt, moeten in principe als op hun naam belastbare voordelen van alle aard worden aangemerkt.
Onder bepaalde voorwaarden (zie 38/32.1 tot 32.4) kunnen die maaltijdcheques echter worden aangemerkt als vrijgestelde sociale voordelen.
Tijdperk van 1.4.1994 tot 31.3.1998
Nummer 38/32.1
Maaltijdcheques tijdens het tijdperk van 1.4.1994 tot 31.3.1998 toegekend aan werknemers die toegang hebben tot een bedrijfsrestaurant dat sociale maaltijden verstrekt, kunnen op grond van art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92, als vrijgestelde sociale voordelen worden aangemerkt voor zover ze, voor de betrokken periode, zijn toegekend volgens de voorwaarden gesteld door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, namelijk dat de toekenning van maaltijdcheques niet verenigbaar is met het verstrekken van een maaltijd in het bedrijfsrestaurant beneden kostprijs. Wanneer beide voordelen in eenzelfde onderneming samen voorkomen moet de werknemer zijn maaltijd verplicht betalen met een maaltijdcheque, en mag hem het verschil tussen de nominale waarde van de maaltijdcheque en de prijs van de maaltijd in geen enkel geval worden terugbetaald.
Terzake is er beslist om de kostprijs van een maaltijd opgediend in een bedrijfsrestaurant voor de betrokken periode vast te stellen op 120 F en dit in overeenstemming met de terzake door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid vastgestelde normen voor het jaar 1998.
Tijdperk vanaf 1.4.1998
Nummer 38/32.2
Maaltijdcheques die vanaf 1.4.1998 zijn toegekend aan werknemers die toegang hebben tot een bedrijfsrestaurant dat sociale maaltijden verstrekt, kunnen op grond van art. 38, eerste lid, 11°, WIB 92, als vrijgestelde sociale voordelen worden aangemerkt, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° Onder maaltijd moet worden verstaan een soep of klein voorgerecht, een (warme) hoofdmaaltijd, een dessert en een drank.
2° Iedere maaltijd die in een bedrijfsrestaurant wordt opgediend, moet worden verstrekt tegen een prijs die ten minste gelijk is aan de kostprijs, welke forfaitair is vastgesteld op 120 F voor het jaar 1998, 150 F voor het jaar 1999 en 180 F vanaf het jaar 2000.
Nummer 38/32.3
Ingeval de kosten die voortvloeien uit het verstrekken van sociale hoofdmaaltijden aan het personeel in de mess of het restaurant van de werkgever bij deze laatste aftrekbaar zijn als beroepskosten (zie 53/210 en 211), kan de werknemer zijn maaltijd betalen ofwel door middel van een maaltijdcheque ofwel met enig ander betaalmiddel en mag hem het verschil tussen de nominale waarde van de maaltijdcheque en de prijs van zijn maaltijd eventueel worden terugbetaald.
Nummer 38/32.4
Wanneer de maaltijd evenwel in het bedrijfsrestaurant tegen een lagere prijs dan de kostprijs wordt verstrekt, moet de werknemer zijn maaltijd verplicht betalen met een maaltijdcheque, en mag hem het verschil tussen de nominale waarde van de maaltijdcheque en de prijs van de maaltijd in geen enkel geval worden terugbetaald.
Bij niet-naleving van deze verplichting, wordt de tussenkomst van de werkgever in de prijs van de maaltijdcheques, als een bij de verkrijger belastbaar voordeel van alle aard aangemerkt.
Nummer 38/32.5
In het kader van het parallellisme tussen de sociale en de fiscale wetgeving, wordt benadrukt:
- dat de voorwaarde met betrekking tot het aandeel van de verkrijger voor een bedrag van ten minste 44 F in de prijs van een maaltijdcheque, op fiscaal vlak van toepassing is vanaf 1.4.1998;
- dat de te veel toegekende maaltijdcheques als een bij de verkrijger belastbare bezoldiging worden aangemerkt;
- dat het aantal toegekende maaltijdcheques niet meer mag bedragen dan het aantal door de werknemer effectief gepresteerde werkdagen, ongeacht de duur ervan.
4. Voordelen die niet als sociale voordelen kunnen worden aangemerkt
Nummer 38/33
Als sociale voordelen kunnen niet worden aangemerkt :
1° aanvullende vergoedingen - die niet de aard van een uitzonderlijke hulp hebben - toegekend bij werkloosheid, ziekte, invaliditeit, ongeschiktheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte (b.v. de systematische terugbetaling aan alle personeelsleden of gewezen personeelsleden of hun rechtverkrijgenden van alle of een gedeelte van de uitgaven die de tussenkomsten van de ziekenfondsen overschrijden - zie PV nr. 227, 25.4.1986, Sen. de Clippele, Bull. 655, blz. 2562 en PV nr. 83, 27.9.1988, Sen. de Clippele, Bull. 682, blz. 916);
2° extra-wettelijke pensioenen;
3° brugpensioenen of aanvullingen ervan;
4° periodieke aanvullende kinderbijslagen;
5° studietoelagen of studiebeurzen voor schoolgaande kinderen van personeelsleden, ongeacht de schuldenaar, zelfs indien zij rechtstreeks aan de kinderen worden betaald, (zie PV nr. 272, 9.2.1993, Sen. Wintgens, Bull. 728, blz. 1708), behoudens wanneer ze wegens uitzonderingsomstandigheden met een niet-periodieke in 38/27, 1°, bedoelde hulp kunnen worden gelijkgesteld;
6° voordeel dat verbonden is aan een maaltijdcheque wanneer niet voldaan is aan de in 38/31.2 tot 31.6 opgesomde voorwaarden;
7° gebruik - dat geen louter occasioneel gebruik is als bedoeld in 38/27, 13° - van een wagen van de onderneming voor persoonlijk gebruik, zoals b.v. een vakantiereis;
8° kledijvergoeding die een werkgever toekent onder meer aan zijn bedienden die in aanraking komen met de cliëntèle;
9° cultuur-, geschenk- en surprisecheques die niet beantwoorden aan de in 38/27, 23°, gestelde voorwaarden, alsmede alle andere cheques en bonnen enz. ongeacht de benaming en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend (medi-cheques, vakantiecheques, sportcheques, reischeques, kledijcheques, aankoopbonnen enz.).
L. VERGOEDINGEN VAN DE VRIJWILLIGERS VAN DE OPENBARE BRANDWEERKORPSEN EN VAN DE VRIJWILLIGERS VAN DE CIVIELE BESCHERMING
Nummer 38/33.1
Art. 38, eerste lid, 12°, WIB 92, bepaalt dat de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen [Art. 38, eerste lid, 12°, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1993 wat betreft de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen. Wat de vorige aj. betreft, werden die vergoedingen aangemerkt als een teruggave van eigen kosten van de werkgever tot een maximumbedrag van 20.000 F voor de aj. 1974 tot 1990, 36.500 F voor aj. 1991 en 24.000 F voor aj. 1992.] en van de vrijwilligers van de Civiele Bescherming [Art. 38, eerste lid, 12°, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1998 inzake de vergoedingen van de vrijwilligers van de Civiele Bescherming.] tot het beloop van 60.000 F van belasting worden vrijgesteld.
Worden bedoeld de vergoedingen voor enigerlei prestaties die aan vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen (met inbegrip van de vergoedingen die de brandweerman eventueel als vrijwillige ambulancier van de Dienst 100 ontvangt) [Zijn derhalve niet vrijgesteld op grond van art. 38, eerste lid, 12°, WIB 92, de vergoedingen betaald of toegekend aan : - de brandweerlieden van beroep; - de vrijwilligers van private brandweerkorpsen; - de vrijwillige ambulanciers van de Dienst 100 die geen deel uitmaken van een openbaar brandweerkorps.] en aan vrijwilligers van de Civiele Bescherming worden toegekend.
Alleen het gedeelte van de totale vergoedingen boven het bedrag van 60.000 F is dus een belastbare bezoldiging. Ingevolge indexatie bedraagt die vrijstelling in feite 66.000 F voor de aj. 1993 tot 1999 (zie 178/28 en 41), zodat alleen het gedeelte van de vergoedingen boven dat bedrag als een belastbare bezoldiging moet worden aangemerkt.
Zijn evenwel niet bedoeld in art. 38, eerste lid, 12°, WIB 92 (zie ook 31/78) :
- de vergoeding die bij de uitdiensttreding, éénmalig of jaarlijks aan vrijwillige brandweerlieden wordt toegekend bij een in het reglement voor de organisatie van de gemeentelijke vrijwilligersbrandweerdienst bedoelde gebeurtenis; die vergoeding moet, ongeacht de benaming (erkentelijkheids-, getrouwheids-, afscheids-, uittredings- of waarderingspremie) of de schuldenaar (gemeentetaks, fonds enz.), als een gewone bezoldiging worden aangemerkt;
- de éénmalige of jaarlijkse vergoeding die aan de rechtverkrijgenden van een overleden brandweerman wordt betaald; die vergoeding is een verkregen bezoldiging in de zin van art. 31, tweede lid,5°, WIB 92, en is belastbaar ten name van de nalatenschap.
M. VERGOEDINGEN VERKREGEN VOOR PRESTATIES GELEVERD IN HET KADER VAN PLAATSELIJKE WERKGELEGENHEIDSAGENTSCHAPPEN
Nummer 38/33.2
Art. 38, eerste lid, 13°, WIB 92, bepaalt dat de vergoedingen verkregen (door werklozen) voor prestaties geleverd in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA) van belasting zijn vrijgesteld [Art. 38, eerste lid, 13°, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1995. De vergoedingen (bedrag van 160 F per gepresteerd uur verminderd met een afhouding bestemd om de werklozen te verzekeren tegen arbeidsongevallen) uitbetaald aan werklozen tewerkgesteld in het kader van de PWA vóór de invoering van art. 38, eerste lid, 13°, WIB 92, en gekwalificeerd als aanvullende werkloosheidsvergoedingen, zijn belastbare beroepsinkomsten als bedoeld in art. 31, tweede lid, 4°, WIB 92. Die aanvullende werkloosheidsvergoedingen werden slechts daadwerkelijk aan de PB onderworpen vanaf 1.1.1990.] [Zie 145/21/3 tot 12 voor een overzicht van het stelsel van de PWA-cheques.] [De werkloosheidsvergoeding zelf blijft belastbaar als vervangingsinkomen (Verslag van de Commissie voor de Financiën, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1994-1995, Doc. 1630/4, blz. 2).].
Nummer 38/33.3
De vergoedingen toegekend als terugbetaling van de verplaatsingskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en van de kosten voor maaltijden die uitsluitend in het kader van de uitvoering van de PWA-prestaties zijn toegekend aan de begunstigden, zijn eveneens vrijgesteld van belasting (PV nr 225, 15.1.1996, Volksv. Eerdekens, Bull. 765, blz. 2305). Het bedrag van die vergoedingen moet in principe met de werkelijke kosten overeenstemmen. Voor forfaitaire vergoedingen is vereist dat het bedrag ervan op redelijke wijze en overeenkomstig ernstige normen is bepaald.
N. KILOMETERVERGOEDING TOEGEKEND VOOR VERPLAATSINGEN MET DE FIETS TUSSEN DE WOONPLAATS EN DE PLAATS VAN TEWERKSTELLING
Nummer 38/33.4
Overeenkomstig art. 38, eerste lid, 14°, WIB 92, is de kilometervergoeding toegekend voor verplaatsingen met de fiets tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling vrijgesteld van belasting voor een bedrag van maximum 6 F per kilometer [Art. 38, eerste lid, 14°, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1998.].
Nummer 38/33.5
De in art. 38, eerste lid, 14°, WIB 92, opgenomen vrijstelling geldt uitsluitend voor de tegemoetkomingen die specifiek en uitdrukkelijk worden toegekend voor het daadwerkelijk gebruik van de fiets voor de woon-werkverplaatsingen, dus met uitsluiting van alle andere (eventueel reeds bestaande) algemene vergoedingen voor het woon-werkverkeer. Zoals in het verleden kunnen die andere vergoedingen in voorkomend geval slechts de in art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92, bepaalde vrijstellingen verkrijgen, zelfs wanneer de werknemer de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met de fiets uitvoert.
De werkgever die dergelijke specifieke fietsvergoeding toekent moet bijgevolg de passende maatregelen nemen opdat hij met zekerheid zowel het aantal daadwerkelijke verplaatsingen per fiets als het van belasting vrijgestelde gedeelte van de vergoeding zou kunnen bepalen.
Nummer 38/33.6
Krachtens art. 38, tweede lid, WIB 92, kan de vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, 9°, van dat artikel (zie 38/13 tot 19.2) niet worden gecumuleerd met de hier besproken vrijstelling voor dezelfde verplaatsing of voor een deel ervan.
IV. ANDERE VRIJGESTELDE INKOMSTEN
Nummer 38/34
Hoewel zij niet uitdrukkelijk zijn vrijgesteld krachtens art. 38, WIB 92, zijn sommige inkomsten niet aan de inkomstenbelasting onderworpen daar zij b.v. worden geacht niet in het toepassingsgebied ervan te vallen.
Sommige "feitelijk" vrijgestelde inkomsten worden hierna besproken.
B. PRIJZEN, SUBSIDIES, RENTEN OF PENSIOENEN TOEGEKEND AAN GELEERDEN OF KUNSTENAARS
Nummer 38/35
De prijzen, subsidies, renten of pensioenen door openbare machten of openbare instellingen toegekend aan geleerden of kunstenaars, met uitzondering van de sommen toegekend als bezoldiging van bewezen diensten, zijn niet belastbaar als beroepsinkomsten [Die prijzen, subsidies, renten of pensioenen kunnen echter belastbaar zijn als diverse inkomsten als bedoeld in art. 90, 2°, WIB 92 (zie 90/9 en volgende)].
Hier worden bedoeld :
- de in art. 53, § 2, KB/WIB 92 vermelde instellingen;
- iedere andere instelling die erkend is als beantwoordend aan de voorwaarden om met de opgesomde openbare instellingen te worden gelijkgesteld.
Een instelling kan die gelijkstelling slechts verkrijgen indien ze opgericht is en werkt in het kader van het wetenschappelijk onderzoek of van de bescherming van kunsten en letteren, georganiseerd of gesubsidieerd door de openbare machten.
Nummer 38/36
De aan een geleerde of een kunstenaar verleende som moet worden geacht te zijn betaald of toegekend als bezoldiging voor bewezen diensten, zodra de toekennende macht of de toekennende instelling enig voordeel haalt uit de werken waarvoor de som is betaald, zelfs indien de verkrijger van zijn kant uit die werken eveneens sommige persoonlijke voordelen haalt voor zijn studies of op enigerlei ander gebied. Als dusdanig moeten worden beschouwd, de rustpensioenen van professoren van universiteiten of academiën; die pensioenen blijven aan het gemeen recht onderworpen, zoals de wedden waarvan ze trouwens slechts de voortzetting zijn.
De subsidies die openbare besturen (o.a. aan de concessiehouders van schouwburguitbatingen) verlenen met het doel de betrokkenen hun exploitatiekosten te helpen dekken, zijn beroepsinkomsten die in aanmerking moeten worden genomen voor het bepalen van de ten name van de verkrijgers eventueel belastbare winst (zie PV nr. 53, 22.1.1963, Sen. Moureaux, Bull. 396, blz. 951).
C. STUDIEBEURZEN TOEGEKEND AAN STUDENTEN
Nummer 38/37
De beurzen die aan studenten worden verleend om hen in staat te stellen zich aan bepaalde studies te wijden en hun opleiding te vervolmaken, zijn van alle belasting vrijgesteld, daar ze niet met bezoldigingen voor bewezen diensten, noch met diverse inkomsten als bedoeld in art. 90, 2°, WIB 92 (zie evenwel 38/33, 5°) kunnen worden gelijkgesteld.
Nummer 38/38
Dit is o.m. het geval met :
- de "specialisatiebeurzen", toegekend door het Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL) [Het IWONL is ontbonden bij KB 19.12.1995 (BS 19.1.1996, V 2433, Bull. 758).];
- de "specialisatiebeurzen", toegekend door het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie (IWT) (Besluit VI. Reg. 26.1.1994 houdende regeling van de toekenning van specialisatiebeurzen door het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie);
- de beurzen toegekend door de Europese Economische Gemeenschappen (thans Europese Unie) aan personen afkomstig uit ontwikkelingslanden;
- de studiebeurzen toegekend door de Dienst voor Studietoelagen en Studieleningen van de Franse Gemeenschap overeenkomstig het Decreet van 7.11.1983, door de Dienst voor Studietoelagen van de Vlaamse Gemeenschap overeenkomstig de W 19.7.1971 betreffende de toekenning van studietoelagen en studieleningen en door de Dienst voor Studietoelagen van de Duitstalige Gemeenschap overeenkomstig het Decreet van 26.6.1986;
- de "vervolmakingsbeurzen", toegekend door het Interuniversitair Instituut voor kernwetenschappen;
- de vanaf 1.10.1991 door de Vlaamse Raad van Bestuur van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) aan titularissen van een mandaat van aspirant toegekende beurzen, om hen in staat te stellen bepaalde studies, onder leiding van een meester naar hun keuze, voort te zetten buiten iedere prestatie ten bate van het NFWO;
- de vanaf 1.10.1995 door de Franstalige Raad van Bestuur van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (le Conseil d'administration francophone du Fonds National de la Recherche Scientifique - FNRS) toegekende beurzen aan de titularissen van een mandaat van aspirant [Het mandaat van aspirant is een beurs van twee jaar en kan eventueel voor dezelfde duur worden hernieuwd.], en die bestemd zijn om de aspiranten in staat te stellen bepaalde onderzoeksactiviteiten te verrichten, buiten iedere prestatie ten bate van het FNRS, in een universiteit, een universitaire onderwijsinstelling van de Franse Gemeenschap erkend door het FNRS of een wetenschappelijke instelling van de Franse Gemeenschap of van de federale Staat onder de leiding van een promotor die vast verbonden is aan die instelling [De aspiranten verbinden zich ertoe een doctoraalscriptie voor te bereiden of wetenschappelijk werk te verrichten dat van eenzelfde belang en niveau is als een doctoraalscriptie. De titularissen van een mandaat van aspirant mogen geen deel uitmaken van het wetenschappelijk of academisch personeel van de bedoelde instellingen en daarvan geen enkele bezoldiging of vergoeding aanvaarden.];
- de financiële hulp die de stichting Paul Finet verleent aan de wezen van ingevolge een arbeidsongeval of beroepsziekte overleden arbeiders van de steenkolenmijnen, ijzermijnen en ijzernijverheid van de EGKS (die hulp is bestemd om het de verkrijgers mogelijk te maken hun schoolopleiding voort te zetten of een beroepsvorming te verwerven);
- beurzen die worden toegekend door de Stichting Rose en Jean Hoguet (instelling van openbaar nut), die tot doel heeft het wetenschappelijk onderzoek in België op het stuk van de kankerbestrijding te bevorderen;
- de "vervolmakingsbeurzen" verleend door het Internationaal Instituut voor Cellulaire en Moleculaire Pathologie (ICP) aan jonge Belgische of buitenlandse navorsers, die uitsluitend op basis van persoonlijke verdiensten worden geselecteerd;
- de stagebeurzen verbonden aan de "Prijs van de Minister van Buitenlandse Handel" die worden toegekend door de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel (BDBH) aan jonge gediplomeerden om hen de kans te geven in het buitenland te verblijven om er een marktstudie te realiseren over de afzetmogelijkheden die de betrokken markt biedt aan Belgische exporteurs in een bepaalde sector;
- de specialisatiebeurzen toegekend door de Université libre de Bruxelles in het kader van het "Programme spécial de Recherches et d'Enseignement sur les Maladies tropicales";
- de specialisatiebeurzen betaald door het Ministerie van Landsverdediging voor rekening van de Associatie "Euratom - Belgische Staat".
- de beurzen die door de Koning Boudewijnstichting worden toegekend ter aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek of in het kader van het Prins Albert Fonds voor de vorming van specialisten in buitenlandse handel;
- studiebeurzen of subsidies toegekend of verleend door het Hulpfonds van de Koningin ter aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek of voor gespecialiseerde vorming van kaderpersoneel, werkzaam bij de verzorging en begeleiding van verstandelijk gehandicapten;
- de beurzen toegekend door de VZW "Europerinatale" ter aanmoediging van wetenschappelijk onderzoek, of voor de vorming van kaderpersoneel, werkzaam bij de verzorging en begeleiding van verstandelijk gehandicapten;
- de studiebeurzen en stages die de Belgische Staat toekent aan onderdanen van ontwikkelingslanden (die studiebeurzen en stages worden aan de verkrijgers toegekend om de kosten voor een beroepsvorming te dekken);
- de navorsingsbeurzen die de "Fondation pour la Chimiothérapie anticancéreuse" (FOCA) toekent aan Belgische of buitenlandse geneesheren;
- de beurzen voor wetenschappelijk onderzoek toegekend door de Medische Stichting Mathilde E. Horlait-Dapsens aan jonge medici;
- de beurzen toegekend door het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde aan medici uit ontwikkelingslanden teneinde hun opleiding te vervolmaken of een gespecialiseerde opleiding te kunnen volgen;
- de studie- en vormingsbeurzen die in het raam van het "EURODYSSEE"- programma worden toegekend door het Waalse Gewest aan jonge buitenlandse stagiairs en worden betaald door bemiddeling van de "Union Wallonne des Entreprises";
- de doctoraatsbeurzen die door de universiteiten en de federale wetenschappelijke instellingen worden toegekend [De vrijstelling is van toepassing op de met ingang van het kalenderjaar 1995 toegekende beurzen en wordt slechts voor maximum vier opeenvolgende jaren aan de verkrijger van de beurs verleend. Het spreekt voor zich dat die vrijstelling slechts éénmaal ten name van dezelfde persoon mag worden verleend.] [Een lijst van de federale wetenschappelijke instellingen is opgenomen in 38/Bijlage.] - en door hen met eigen middelen worden gefinancierd - aan doctorandi die zich uitsluitend met onderzoek - buiten een arbeidsovereenkomst - bezighouden, mits alle hierna vermelde voorwaarden zijn vervuld:
- de beurs is geen belastbare bezoldiging voor prestaties verricht in opdracht van de universiteit, van de federale wetenschappelijke instelling of van een derde;
- de beurs bedraagt jaarlijks niet meer dan het nettobedrag van de bezoldiging toegekend aan wetenschappelijk personeel van dezelfde leeftijd en met dezelfde kwalificatie als de verkrijger van de beurs;
- de beurs is niet toegekend aan een persoon die vóór de aanvang van zijn doctoraalopleiding werkzaamheden voor de universiteit of de federale wetenschappelijke instelling heeft verricht die beroepsinkomsten opleverden.
Nummer 38/39
Als beroepsinkomsten zijn daarentegen belastbaar :
- de sommen die aan studenten worden toegekend ter bezoldiging van werken ten bate van de betalende instelling, zelfs indien de belanghebbenden uit hun werken sommige persoonlijke voordelen op het gebied van hun studies halen;
- de sommen door de Franstalige Kamer van de Raad van Bestuur van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) betaald aan de titularissen van een mandaat van aspirant, ter uitvoering van een vóór 1.10.1995 afgesloten arbeidsovereenkomst voor bedienden van bepaalde duur;
- de stagebeurzen verbonden aan de "Opleidingsstages in de Buitenlandse Handel", inzonderheid de maandelijkse bestaanstoelagen van 30.000 F die de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel (BDBH) aan jonge gediplomeerden toekent voor hun werkzaamheden gedurende de stageperiode (maximum 6 maanden) op de BDBH [Sommige andere in dat verband betaalde of toegekende vergoedingen zijn niet belastbaar, omdat zij worden aangemerkt als een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever.].
Nummer 38/40
De vergoedingen die worden toegekend krachtens de W 7.8.1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum (BS 18.9.1974) zijn eveneens vrijgesteld van belasting (zie PV nrs. 86 van 27.9.1974 en 153 van 18.2.1981, Volksv. Vansteenkiste, Bull. 525, blz. 99 en Bull. 596, blz. 1248).
Nummer 38/40.1
De bezoldigingen die een OCMW in de hoedanigheid van werkgever uitbetaalt aan een rechthebbende op het bestaansminimum om hem, bij toepassing van art. 60, § 7, van de organieke Wet van 8.7.1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (BS 5.8.1976), in staat te stellen volledig in het genot te treden van een sociale uitkering waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dat van het recht op het bestaansminimum moeten echter als belastbare bezoldigingen van werknemers worden aangemerkt (zie ook 31/5, 14°).
E. VERWARMINGSTOELAGE TOEGEKEND AAN INVALIDE OF GEPENSIONEERDE MIJNWERKERS OF AAN HUN WEDUWE
Nummer 38/41
De verwarmingstoelage die wordt toegekend aan invalide of gepensioneerde mijnwerkers of aan hun weduwe, is een voordeel dat bij regularisatie van de belastingtoestand van de betrokkenen mag worden verwaarloosd.
Bijgevolg is die toelage niet aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen en moet haar bedrag niet worden begrepen onder dat van de rust-, overlevings- of invaliditeitspensioenen die voorkomen op het ten name van iedere verkrijger aan te leggen individuele fiche.
F. RENTELOZE LENINGEN OF LENINGEN TEGEN VERMINDERDE RENTEVOET VOOR 1.6.1984 DOOR EEN WERKGEVER AAN EEN PERSONEELSLID TOEGESTAAN
1. Vrijstelling krachtens art. 41, § 2, 4°, WIB (oud)
a) Wettekst
Nummer 38/42
Art. 41. - § 1 ...
§ 2. Zijn vrijgesteld :
1° ...
4° Voor zover zij betrekking hebben op de eerste schijf van 3 miljoen F van het aanvangsbedrag, de voordelen wegens hypothecaire leningen die een werkgever tegen gunstvoorwaarden aan leden van zijn personeel verstrekt, indien die leningen zijn verstrekt in uitvoering van sociale bepalingen die op gans het personeel van toepassing zijn en dat zij worden gebruikt voor het bouwen, het verwerven of het verbouwen van een eerste woonhuis dat uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en van de personen die van zijn gezin deel uitmaken.
...
b) Vrijstellingsvoorwaarden
Nummer 38/43
Krachtens art. 41, § 2, 4°, WIB (oud) is het voordeel van een goedkope of renteloze lening slechts vrijgesteld indien aan de vier volgende voorwaarden is voldaan :
1° het moet een hypothecaire lening betreffen;
2° de lening moet door de werkgever zijn toegestaan ter uitvoering van een sociale regeling die op al het personeel van toepassing is;
3° het geleende bedrag moet worden gebruikt voor het bouwen, het verwerven of het verbouwen van een eerste woning;
4° de sub 3° bedoelde woning moet uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en van de personen die deel uitmaken van zijn gezin.
Nummer 38/44
Een voorschot, toegestaan in het kader van een kredietopening en gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving, wordt met een hypothecaire lening gelijkgesteld.
Nummer 38/45
Aan de tweede voorwaarde is voldaan wanneer het voordeel zonder onderscheid toegankelijk is voor alle werknemers die zich in dezelfde omstandigheden bevinden. M.a.w. er mogen zekere beperkingen gesteld worden (b.v. een minimum aantal dienstjaren) doch die beperkingen moeten voor alle personeelsleden gelden (zie Senaat, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 483/9, blz. 30).
Nummer 38/46
Bestuurders enz. van kapitaalvennootschappen, zomede werkende vennoten van personenvennootschappen moeten voor de hier besproken vrijstelling met personeelsleden worden gelijksteld.
Nummer 38/47
Onder eerste woning moet worden verstaan de enige woning die het personeelslid bezit en niet de eerste woning waarvan het de eigendom verkrijgt (Senaat, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 483/9, blz.30).
Deze passus moet als volgt worden uitgelegd :
- de betrokken werknemer mag geen andere woning bezitten dan die welke hij met behulp van de bij de werkgever verkregen lening koopt, bouwt of verbouwt;
- de omstandigheid dat hij vroeger reeds een woning bezeten heeft is zonder belang, indien deze inmiddels reeds is vervreemd of wanneer zij op een zodanige wijze te koop is gesteld op de datum van de lening, dat een vervreemding binnen een korte termijn in het vooruitzicht kan worden gesteld (gaat de verkoop niet door, dan zal de vrijstelling worden ingetrokken).
De vrijstelling mag niet worden geweigerd wanneer de werknemer in onverdeeldheid een zakelijk recht (eigendom, blote eigendom of vruchtgebruik) op een woonhuis heeft geërfd, behoudens indien hij zodoende het recht verkrijgt het huis volledig te betrekken.
Als woonhuis komt zowel een eengezinswoning als één enkele flat in een appartementsgebouw in aanmerking.
De omstandigheid dat een deel van de lening gebruikt wordt om een enige premie van een schuldsaldoverzekering te betalen is geen beletsel voor de vrijstelling.
De in artikel 41, § 2, 4°, WIB (oud) bedoelde personen "die van zijn gezin deel uitmaken", zijn niet alleen die welke fiscaal ten laste zijn van de ontlener, maar ook iedere andere persoon die werkelijk bij de betrokken werknemer inwoont (ook al is hij niet ten laste).
c) Beperking tot 3.000.000 F
Nummer 38/48
De in art. 41, § 2, 4°, WIB (oud), bedoelde vrijstelling geldt alleen in de mate dat het voordeel betrekking heeft op "de eerste schijf van 3 miljoen F van het aanvangsbedrag" van de lening.
Er is derhalve volledige vrijstelling wanneer het aanvangsbedrag lager is dan 3 miljoen F.
Onder aanvangsbedrag moet het totaal bedrag van de lening worden verstaan vóór enige terugbetaling.
Is het aanvangsbedrag groter dan 3 miljoen F dan is het interestvoordeel belastbaar dat verhoudingsgewijs betrekking heeft op de schijf die dit bedrag te boven gaat.
Voorbeeld
Een personeelslid krijgt een lening van 4.000.000 F tegen een interest van 4 %.
De normale rente is 9,5 %.
Het belastbare voordeel is gelijk aan : 1.000.000 F x 5,5 % = 55.000 F per jaar.
Indien het bedrag van de lening in verschillende keren wordt opgenomen of wanneer meer dan één lening aan hetzelfde personeelslid wordt toegestaan, moet het totaal van de opnemingen of leningen in aanmerking worden genomen (ongeacht de stand van de terugbetalingen op de eerste lening bij het tot stand komen van de tweede enz.).
d) Bijzondere gevallen
Nummer 38/49
De in art. 41, § 2, 4°, WIB (oud), bedoelde vrijstelling kan slechts worden toegestaan indien het een hypothecaire lening betreft, d.w.z. een lening waarvoor een hypothecaire inschrijving werd genomen of om een ermee gelijkgesteld voorschot als bedoeld in 38/44.
Een lening die slechts gewaarborgd is door een hypotheekbelofte of een hypothecair mandaat voldoet niet aan deze voorwaarde, behalve wanneer zij werd aangegaan in een authentieke akte die krachtens art. 87 van het Wetboek der Registratierechten werkelijk aan het evenredig recht van 1 % werd onderworpen.
In dit geval, moet men het nog te betalen kapitaal op het ogenblik van het verlijden van de authentieke akte in aanmerking nemen.
Nummer 38/50
De vraag werd gesteld of de vrijstelling eveneens kan worden verleend :
1° wanneer een werkgever geheel of gedeeltelijk de interesten betaalt van de leningen die zijn personeelsleden bij een derde hebben aangegaan;
2° wanneer personeelsleden van een vennootschap die deel uitmaakt van een groep van vennootschappen een renteloze of goedkope lening verkrijgen bij een andere vennootschap van die groep.
Nummer 38/51
Er is beslist de gevraagde gunstmaatregelen bij wijze van overgangsbepaling toe te staan mits :
- voldaan wordt aan alle andere voorwaarden opgesomd in 38/43;
- de werkgever het bewijs levert dat de sociale tegemoetkomingen waarvan sprake reeds vóór 1.1.1980 in de onderneming (geval 1°) of in de groep waartoe die onderneming behoort (geval 2°) tot de gangbare praktijk behoorden.
Of aan de voorwaarde sub 38/43, 3° (zie ook 38/47) voldaan is, moet uitsluitend worden beoordeeld op het tijdstip waarop de lening is aangegaan (m.a.w. latere verwervingen van onroerende goederen spelen terzake geen rol).
Nummer 38/52
De omstandigheid dat de echtgenoot van de leningnemer op het tijdstip van de lening reeds persoonlijk een woning in eigendom bezit (waarvan de leningnemer dus geen medeëigenaar is) vormt op zichzelf geen beletsel voor de vrijstelling. Natuurlijk moet de leningnemer het huis betrekken waarvoor hij de lening heeft aangegaan.
Nummer 38/53
Wanneer een aparte lening wordt aangegaan om een eerste bouwgrond te kopen, mag de vrijstelling eveneens worden toegestaan indien de leningnemer tegenover zijn werkgever de formele verbintenis aangaat binnen twee jaar met de bouw van een eerste woning op die grond te beginnen (aan deze voorwaarde is voldaan indien tijdens de gestelde periode minstens een aanbestedingscontract voor de woning is gesloten). De vrijstelling zal met terugwerkende kracht moeten worden ingetrokken indien de betrokkene zijn verbintenis niet nakomt.
Nummer 38/54
In principe moet de vrijstelling worden ingetrokken van zodra de betrokken werknemer de woning niet meer volledig als zodanig gebruikt.
Nummer 38/55
De vrijstelling mag evenwel worden gehandhaafd in de volgende twee gevallen :
- de betrokkene verhuurt de woning, ten vroegste drie jaar na de ingebruikneming, wegens beroeps- of sociale redenen;
- een deel van het goed wordt gebruikt voor het uitoefenen van het beroep van de leningnemer, zijn echtgenoot of zijn werkgever, voor zover de fractie van het KI betreffende dat deel niet meer bedraagt dan 1/4 van het totale KI.
Nummer 38/56
De in aanmerking te nemen datum van het leningcontract is de datum van de authentieke akte. Wijzigingen of aanvullingen van bestaande contracten worden met nieuwe contracten gelijkgesteld.
Nummer 38/57
Wat betreft de leningen die vóór 1.6.1984 werden gesloten door personeelsleden die volgens het intern reglement van de instelling het gunsttarief niet konden verkrijgen, mogen de voordelen worden vrijgesteld indien reeds bij het sluiten van het leningcontract bepaald was dat het voordelig tarief later verkregen zou kunnen worden.
Nummer 38/58
Daarentegen is het niet mogelijk belastingvrijstelling toe te staan voor hypothecaire leningen die worden aangegaan met het oog op de terugbetaling van vroegere leningen, zelfs indien deze laatsten werden aangewend voor het bouwen, het verwerven of het verbouwen van een eerste woonhuis dat uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en van de personen die van zijn gezin deel uitmaken.
2. Opheffing van de vrijstelling - Overgangsstelsel
a) Wettekst (art. 35, 40 en 41, pro parte, Herstelwet van 3 1.7.1984 - V 1732, Bull. 632)
Nummer 38/59
Art. 35. - Artikel 41, § 2, 4°, van hetzelfde Wetboek [Wetboek van de inkomstenbelastingen], ingevoegd door artikel 10, 1°, van de wet van 8 augustus 1980, wordt opgeheven.
Art. 40. - In artikel 108bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek
[Wetboek van de inkomstenbelastingen] ingevoegd door artikel 30 van de wet van 25 juni 1973, en gewijzigd door artikel 26 van de wet van 8 augustus 1980, en door artikel 14 van de wet van 10 februari 1981, worden de woorden "van de artikelen 41, § 2, 4° en § 4" vervangen door de woorden "van de artikelen 41, § 4".
Art. 41. - § 1. De artikelen 34 tot 40 zijn van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1985.
§ 2. ......
§ 3. In afwijking van § 1, blijven de artikelen 41, § 2, 4°, en 108bis van hetzelfde Wetboek, zoals zij bestonden alvorens te zijn gewijzigd bij de artikelen 35 en 40 van deze wet, van toepassing voor de leningscontracten die zijn gesloten vóór 1 juni 1984; het in artikel 41, § 2, 4°, van hetzelfde Wetboek gestelde bedrag van 3 miljoen F wordt evenwel verminderd tot 2.500.000 F voor het aanslagjaar 1985, tot 2 miljoen F voor het aanslagjaar 1986 en tot 1.500.000 F voor 1987 en volgende aanslagjaren, waarbij de in uitvoering van artikel 32ter van hetzelfde Wetboek bepaalde referentierentevoet met ingang van het aanslagjaar 1985 niet hoger mag zijn dan 9,5 % op de schijf die overeenstemt met het verschil tussen het vrijgesteld bedrag en 3.000.000 F.
b) Principes
Nummer 38/60
De Wetgever heeft - met ingang van het aj. 1985 - de belastingvrijstelling (cf. oud art. 41, § 2, 4°, WIB) afgeschaft voor het voordeel verkregen door een werknemer die van zijn werkgever een hypothecaire lening tegen gunstvoorwaarden heeft verkregen om uitsluitend voor zijn persoonlijk gebruik (of voor dat van zijn gezinsleden) een eerste woning te verwerven (of te verbouwen).
Om voor de betrokken werknemers de zware gevolgen van een totale en onmiddellijke afschaffing van de vrijstelling te vermijden heeft de wetgever echter een aangepast overgangsstelsel ingevoerd.
Nummer 38/61
Die bepalingen zijn het onderwerp van de art. 35, 40 en 41, § 3, Herstelwet 31.7.1984 (V 1732 - Bull. 632) en kunnen als volgt worden samengevat :
- de belastingplichtigen die een leningcontract hebben gesloten vanaf 1.6.1984, kunnen generlei aanspraak meer maken op vrijstelling voor de voordelen waarover het gaat;
- de belastingplichtigen die vóór 1.6.1984 een leningcontract hebben gesloten, blijven de vrijstelling verkrijgen maar slechts in de mate dat de voordelen die verband houden met een aanvankelijk leningbedrag van ten hoogste 2.500.000 F voor aj. 1985, 2.000.000 F voor aj. 1986 en 1.500.000 F voor de aj. 1987 en volgende.
Nummer 38/62
De in 38/43 tot 58 opgenomen bepalingen blijven mutatis mutandis van toepassing.
Nummer 38/63
Voor de berekening van het bedrag van de voor aj. 1987 en volgende aj. vrijgestelde voordelen, wordt verwezen naar 36/55.
G. VERGOEDINGEN VOOR HULP VAN DERDEN
Nummer 38/64
Zijn eveneens vrijgesteld van belasting :
1° de tegemoetkomingen voor hulp van derden aan gehandicapte personen op grond van de W 27.6.1969 en de W 27.2.1987 (die tegemoetkomingen zijn vrijgesteld krachtens art. 38, eerste lid, 4°, WIB 92 - zie 38/8) [Die vrijstelling geldt eveneens voor de toelagen voor bijstand door een derde aan gehandicapte verkrijgers van ter uitvoering van de Italiaanse wetgeving door het "Istituto nazionale della previdenza sociale" (INPS) betaalde invaliditeitspensioenen (Io/s).];
2° de aanvullende invaliditeitsvergoedingen die ter uitvoering van art. 229, § 1, 5°, KB 4.11.1963, worden toegekend aan gerechtigden die niet ter verpleging zijn opgenomen, niet zijn opgesloten in de gevangenis of niet geïnterneerd zijn in een inrichting voor sociale bescherming en voor wie andermans hulp door de Geneeskundige raad voor Invaliditeit als onontbeerlijk is erkend omdat zij ten gevolge van hun lichamelijke of geestelijke toestand de gewone handelingen van het dagelijkse leven niet alleen kunnen verrichten;
3° de verhogingen van vergoedingen, toegekend aan slachtoffers van arbeidsongevallen voor bijstand door een andere persoon krachtens art. 24, tweede lid, W 10.4.1971 op de arbeidsongevallen, art. 35, derde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3.6.1970, en art. 4, W 3.7.1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Die verhoging van vergoeding ten gunste van sommige grootinvaliden heeft tot doel het loonverlies te compenseren van andere personen, wier hulp onontbeerlijk is wegens de bijzondere zorgen die de toestand van het slachtoffer vergt.
H. VERGOEDINGEN VOOR VRIJWILLIGERSWERK
1. Inleiding
Nummer 38/65
Mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, geven sommige vergoedingen voor vrijwilligerswerk geen aanleiding tot belastingheffing, aangezien zij worden geacht niet in het toepassingsgebied van de inkomstenbelastingen te vallen.
2. Toepassingsgebied
a) Algemeen
Nummer 38/66
Zijn beoogd : de vergoedingen (toelagen, verblijfs- en verplaatsingsvergoedingen enz.) die in het kader van gelegenheidswerk, zowel in de sportsector als in de sociale en culturele sector in de brede betekenis van het woord, door een club, federatie, vereniging, instelling of overheid aan onbaatzuchtige medewerkers en aan beoefenaars van amateursporten en van andere socio-culturele activiteiten worden toegekend.
b) Hoedanigheid van de vrijwilliger
Nummer 38/67
De vrijwilliger is een natuurlijke persoon die, op onbaatzuchtige wijze, onbezoldigd en in een georganiseerd of gereglementeerd verband, zijn activiteiten uitvoert.
c) Hoedanigheid van de opdrachtgever
Nummer 38/68
Het vrijwilligerswerk gebeurt in opdracht van een club, federatie, vereniging, instelling zonder winstoogmerk of overheidsdienst, ongeacht of de opdrachtgever al dan niet rechtspersoonlijkheid bezit.
Nummer 38/69
Worden als opdrachtgever beschouwd:
- rechtspersonen, zoals een vereniging zonder winstoogmerk, een ziekenfonds, een openbare dienst of een instelling van openbaar nut, een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die geen onderneming exploiteren of zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard;
- verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals feitelijke verenigingen en groeperingen, die geen onderneming exploiteren of geen winstgevende bezigheid verrichten.
Nummer 38/70
Zijn onder meer uitgesloten als opdrachtgever:
- enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard en die aan de Ven.B, de BNI/ven., of, ten name van de vennoten of leden, aan de PB of de BNI/nat.pers., is onderworpen;
- een individuele privé-persoon, behoudens wanneer die persoon via een club, federatie, vereniging, instelling of de overheid beroep doet op vrijwilligerswerk.
Nummer 38/71
Aldus zijn ondermeer de volgende personen uitgesloten van de toepassing van de hier besproken regeling:
- een gepensioneerde werknemer die voor een onderneming (al dan niet zijn gewezen werkgever) nog klusjes opknapt;
- de echtgenote van een zaakvoerder van een BVBA die af en toe meewerkt in de vennootschap;
- een vrijwilliger in een bejaardentehuis dat, alhoewel onder de vorm van een VZW opgericht, aan de Ven.B is onderworpen.
d) Bedoelde activiteiten
Nummer 38/72
Het gelegenheidswerk moet worden verricht in het kader van sociale, culturele of sportieve activiteiten van de club, federatie, vereniging, instelling of overheid. Bedoeld zijn inzonderheid de opvang of de begeleiding van zieken, bejaarden, kinderen, jongeren en sociaal zwakkeren (zoals de thuiszorg voor zorgbehoevende personen of mantelzorg), de bescherming van het leefmilieu, de organisatie van sportwedstrijden en van sociale en culturele evenementen, alsmede het zelf deelnemen aan die wedstrijden en evenementen.
e) Relatie tussen de vrijwilliger en de opdrachtgever
Nummer 38/73
Het gelegenheidswerk betreft activiteiten die onbaatzuchtig en rechtstreeks voor de opdrachtgever worden verricht zonder dat de vrijwilliger één of andere beroepsrelatie heeft met de opdrachtgever.
Nummer 38/74
Terzake zijn dus niet bedoeld:
- een medewerker die een activiteit uitoefent en die van de opdrachtgever beroepsinkomsten ontvangt, zoals een werknemer die voor de vennootschap of de vereniging waarin hij werkzaam is ook nog een zogenaamde vrijwillige activiteit van sportieve, sociale of culturele aard zou uitoefenen;
- een medewerker van een niet-commerciële vereniging die opdrachten van sportieve, sociale of culturele aard vervult of daaraan meewerkt voor andere verenigingen die zich al dan niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, zoals een vrijwilliger van een VZW wanneer die VZW in opdracht van een vennootschap of vereniging tijdens de vakantiemaanden jeugdanimatie verzorgt of ter gelegenheid van een sportief of cultureel evenement instaat voor de ontvangst en begeleiding van deelnemers en toeschouwers, of nog een medewerker van een sociaal fonds dat wordt gestijfd door bijdragen van een vennootschap om voor de werknemers van de vennootschap sportieve en culturele activiteiten te organiseren.
Nummer 38/75
De uitsluiting geldt evenwel niet voor:
- vrijwilligers van verenigingen die in opdracht van de overheid sportieve, sociale of culturele activiteiten organiseren of daaraan meewerken, zoals een vrijwilliger van een sportclub, wanneer die sportclub in opdracht van een gemeente tijdens de vakantiemaanden een sportkamp voor jongeren van de gemeente organiseert of daaraan meewerkt;
- vrijwilligers van hulporganisaties die (al dan niet in opdracht van de overheid) bijdragen tot de eerste hulpverlening aan slachtoffers van ongevallen, rampen, conflicten enz.
3. Omschrijving van de niet-belastbare vergoedingen
Nummer 38/76
Sommige vergoedingen geven geen aanleiding tot belastingheffing, omdat zij de terugbetaling vertegenwoordigen van kosten die de verkrijgers doen in het kader van een of andere activiteit die als vrijetijdsbesteding kan worden beschouwd, zodat er geen sprake kan zijn van beroepsinkomsten.
Het betreft hier eerder geringe vergoedingen die worden toegekend aan amateursporters, deelnemers aan evenementen en medewerkers die zich op louter onbaatzuchtige wijze inzetten voor hun club, federatie, vereniging, instelling of ten dienste van de gemeenschap en die uitsluitend de terugbetaling vertegenwoordigen van een gedeelte of zelfs het geheel van de kosten die zij doen in het kader van hun vrijwilligerswerk.
Nummer 38/77
Die vergoedingen kunnen als niet-belastbaar worden aangemerkt, mits aan de volgende voorwaarden samen voldaan is (zie ook PV nr 522, 20.4.1993, Volksv. Sarens, Bull. 731, blz. 2852 en PV nr 163, 10.1.1997, Sen. Loones, Bull. 772, blz. 1328):
- de betrokken amateursporters, deelnemers aan evenementen of vrijwillige medewerkers verrichten op louter onbaatzuchtige wijze prestaties voor de club, federatie, vereniging, instelling of gemeenschap;
- de vergoedingen vertegenwoordigen uitsluitend de terugbetaling van werkelijke kosten, wat impliceert dat zij niet abnormaal hoog zijn en dus geen verdoken bezoldigingen voor geleverde prestaties bevatten.
4. Bedrag van de niet-belastbare vergoedingen
Nummer 38/78
In dat verband mag worden aangenomen dat de vergoedingen die clubs, federaties, verenigingen, instellingen of de overheid in het kader van hun sportieve, sociale of culturele doeleinden aan hun onbezoldigde vrijwilligers toekennen als forfaitaire terugbetaling van kosten, werkelijke kosten dekken en derhalve niet belastbaar zijn, wanneer zij per verkrijger niet meer bedragen dan 1.000 F per dag en 40.000 F per jaar.
Nummer 38/79
Die vergoedingen vertegenwoordigen de forfaitaire terugbetaling van:
- de kosten voor de verplaatsingen die de vrijwilligers met hun eigen vervoermiddel of met het gemeenschappelijk vervoer afleggen tussen hun woonplaats en de zetel van de club, federatie, vereniging of instelling of de plaats van waaruit de activiteiten worden georganiseerd, geleid of bestuurd (bijvoorbeeld clublokaal, sportterrein, cultureel centrum, vergaderzaal enz.) of de plaatsen die met de activiteiten van de vereniging verband houden maar die geen vaste plaats van activiteit zijn (verplaatsingen voor uitwedstrijden, manifestaties, voordrachten, vormingsdagen enz.);
- de verblijfkosten (inzonderheid verfrissingen en maaltijden):
- alle andere kosten waarvoor het wegens de aard en het geringe bedrag ervan niet gebruikelijk is bewijsstukken over te leggen (kosten i.v.m. sportuitrusting, telefoon, fax, gebruik van PC, internet, briefwisseling, documentatie, klein materiaal enz.).
5. Overschrijding van de grensbedragen
Nummer 38/80
Wanneer één van de in 38/78 vermelde forfaitaire bedragen in een bepaald belastbaar tijdperk wordt overschreden (meer bedragen dan 1.000 F per dag of meer dan 40.000 F per jaar), moeten alle inkomsten die voor hetzelfde belastbare tijdperk voortvloeien uit het vrijwilligerswerk integraal als belastbare inkomsten worden aangemerkt. In dat geval kunnen die vergoedingen alleen van belasting worden vrijgesteld als terugbetaling van eigen kosten van de club, federatie, vereniging, instelling of overheid, mits het dubbel bewijs als bedoeld in 31/32 wordt geleverd, namelijk dat:
a) de vergoeding bestemd is tot het dekken van kosten die eigen zijn aan de club, federatie, vereniging, instelling of overheid;
b) die vergoeding ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten is besteed.
6. Uitsluiting
Nummer 38/81
De in 38/65 tot 80 opgenomen richtlijnen gelden niet voor de vergoedingen van vrijwilligers voor wie reeds een afzonderlijke belastingregeling bestaat.
Nummer 38/82
Dat is onder meer het geval voor de vergoedingen:
- van 1.000 F per wedstrijd voor stewards (zie 31/92 tot 95);
- van 500 F, 800 F en 1.000 F per wedstrijd voor controleurs, kassiers en verantwoordelijken van bij de KBVB aangesloten voetbalclubs (zie 31/89 tot 91);
- van 500 F en 600 F per wedstrijd voor spelers en medewerkers van amateurploegen in de lagere afdelingen aangesloten bij de KBVB en vergelijkbare voetbalbonden, de Vlaamse Volleybalbond, de Koninklijke Belgische Basketbalbond, de Koninklijke Belgische Hockeybond (veldhockey) en de Franstalige Handballiga (zie 31/84 tot 88 en 96 tot 101).
7. Controlemaatregelen
Nummer 38/83
De vergoedingen die de in 38/78 vermelde grenzen niet overschrijden, moeten - aangezien zij worden geacht niet in het toepassingsgebied van de inkomstenbelastingen te vallen - niet op een fiche 281 en een ermee overeenstemmende opgave 325 worden vermeld. De dienstleider van de taxatiedienst die bevoegd is voor de betrokken club, federatie, vereniging, instelling of overheid evenwel verplichten om per jaar een nominatieve lijst met vermelding van de uitgekeerde sommen per verkrijger over te leggen (cf. 317/13, eerste lid, tweede gedachtestreep).
LIJST VAN DE FEDERALE WETENSCHAPPELIJKE INSTELLINGEN (UITTREKSEL VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 30 OKTOBER 1996 TOT AANWIJZING VAN DE FEDERALE WETENSCHAPPELIJKE EN CULTURELE INSTELLINGEN - BS 7.12.1996).
Nummer 38/Bijlage
- het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in de provinciën;
- de Koninklijke Bibliotheek van België;
- het Belgisch Instituut voor Ruimte-aëronomie;
- het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;
- het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium;
- het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België;
- het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika;
- de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis;
- de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België;
- de Koninklijke Sterrenwacht van België;
- het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur;
- het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gembloux;
- het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gent;
- het Centrum voor Landbouweconomie;
- de Nationale Plantentuin van België;
- het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie;
- het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;
- het Koninklijk Museum van het Leger en van Krijgsgeschiedenis.