Commentaar van art. 34, WIB 92
G. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen
34/0 | |
34/1-2 | |
34/3-6.3 | |
34/3 | |
B. Rust- en overlevingspensioenen (wettelijke en extra-wettelijke) en als zodanig geldende toelagen | 34/4 |
34/5-6.3 | |
34/7-7.4 | |
34/7 | |
34/7.1-7.4 | |
34/8-12 | |
34/8-9 | |
34/10 | |
34/11 | |
34/12 | |
34/13-25 | |
34/13 | |
B. Inkomsten uit pensioensparen die belastbaar zijn als beroepsinkomsten | 34/14 |
34/15 | |
34/15.1 | |
34/16-17 | |
F. Vaststelling van het belastbare inkomen uit pensioensparen | 34/18-25 |
Nummer 34/0
Art. 34. - § 1. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend :
1° pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid of die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken;
2° pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 145/1, 1°, of door middel van bijdragen of betalingen als vermeld in de artikelen 145/1, 2° en 3° en 145/17, 1° en 2°, of door middel van werkgeversbijdragen;
3° inkomsten uit pensioensparen ingevolge artikel 145/8.
§ 2. Tot de inkomsten uit pensioensparen behoren :
1° spaartegoeden op een collectieve of individuele spaarrekening;
2° pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van een spaarverzekering;
3° de volgende overdrachten :
- gedeeltelijke overdrachten van tegoeden van spaarrekeningen of van technische reserves van spaarverzekeringen;
- volledige overdrachten van tegoeden van een individuele of collectieve spaarrekening naar een spaarverzekering;
- volledige overdrachten van technische reserves betreffende een spaarverzekering naar een individuele of collectieve spaarrekening.
§ 3. Het belastbare bedrag van de in § 2, 1°, vermelde spaartegoeden is gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 4,75 % per jaar, van het totale bedrag van de op de spaarrekening ingeschreven nettosommen die als belastingvermindering in aanmerking zijn genomen.
De Koning kan die rentevoet aanpassen ten gevolge van de wijziging van de technische voet van 4,75 %, bepaald in artikel 28, 1°, a, van het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.
Nummer 34/1
Art. 34, WIB 92, omschrijft "de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen" waarvan in art. 23, § 1, 5°, WIB 92 sprake is.
Art. 34, WIB 92, heeft betrekking op :
- pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid (pensioenen enz. met beroepskarakter);
- pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken;
- pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden die geheel of gedeeltelijk gevormd zijn door middel van persoonlijke bijdragen van levensverzekeringen als vermeld in art. 145/1, 1°, WIB 92, of door middel van bijdragen of betalingen als vermeld in de art. 145/1, 2° en 3° en 145/17, 1° en 2°, WIB 92, of nog door middel van werkgeversbijdragen;
- spaartegoeden op een collectieve of individuele spaarrekening en pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van een spaarverzekering gevormd in het kader van het pensioensparen ingevolge art. 145/8, WIB 92.
De aandacht wordt erop gevestigd dat sommige pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden evenwel vrijgesteld zijn ingevolge de art. 39, 508, 508bis en 515bis, WIB 92 (zie commentaar op die artikelen).
Nummer 34/2
De in art. 34, WIB 92, vermelde inkomsten worden voor de verdere commentaar in vier groepen onderverdeeld :
1° de (wettelijke en extra-wettelijke) pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid;
2° de pensioenen, renten enz. die het herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten uitmaken;
3° de pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden die door een verzekeringsonderneming of door een pensioen- of voorzorgsfonds worden toegekend als tegenwaarde van bijdragen als bedoeld in art. 145/1, 1°, WIB 92, of van bijdragen en betalingen als bedoeld in de art. 145/1, 2° en 3° en 145/17, 1° en 2°, WIB 92, of van werkgeversbijdragen;
4° de spaartegoeden, pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in het kader van het pensioensparen ingevolge art. 145/8, WIB 92.
III. PENSIOENEN, RENTEN ENZ. DIE RECHTSTREEKS OF ONRECHTSTREEKS BETREKKING HEBBEN OP EEN BEROEPSWERKZAAMHEID
Nummer 34/3
Art. 23, § 1, 5°, WIB 92, bepaalt dat als beroepsinkomsten worden aangemerkt, de "pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen".
Art. 34, § 1, 1°, WIB 92, bepaalt nader dat de in art. 23, § 1, 5°, WIB 92, bedoelde inkomsten die zijn "die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid".
Daaruit moet worden besloten :
- dat als beroepsinkomsten belastbaar zijn, de pensioenen, renten enz., die hun oorsprong vinden in enigerlei beroepswerkzaamheid;
- dat niet als beroepsinkomsten belastbaar zijn, de lijfrenten of tijdelijke renten van roerende aard (niet in de art. 34, § 1, 2° en 39, 1° en 2°, WIB 92, bedoelde renten die voortvloeien uit de storting van een kapitaal, alsmede die welke voortvloeien uit de afstand van een recht zonder rechtstreeks of onrechtstreeks beroepskarakter - Cass., 12.6.1939, Wed. Capitaine, Pas. 1939, I, 299).
B. RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOENEN (WETTELIJKE EN EXTRA- WETTELIJKE) EN ALS ZODANIG GELDENDE TOELAGEN
Nummer 34/4
Bij de inkomsten als bedoeld in art. 34, § 1, 1°, WIB 92, worden derhalve inzonderheid ingedeeld :
1° alle tegemoetkomingen (pensioenen en aanvullingen van ouderdoms- of overlevingspensioenen; renten en ouderdomsrentetoeslagen; wezentoelagen) toegekend krachtens de wetten betreffende de verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood, aan verplichtverzekerden die onderworpen zijn aan de sociale zekerheid (ouderdoms- en overlevingspensioenen van arbeiders, van bedienden, van mijnwerkers en van onder Belgische vlag varende zeelieden), en aan de rechtverkrijgenden van die verzekerden.
Het belastbare bedrag omvat niet alleen het gedeelte van de rente of het pensioen, dat de tegenwaarde vormt van wettelijke stortingen van verplicht-verzekerden en van hun werkgevers, doch ook het gedeelte dat subsidies of tegemoetkomingen van de Staat vertegenwoordigt (de renten die zijn aangelegd door middel van bijkomende stortingen door verplicht-verzekerden en (of) hun werkgevers en door vrij-verzekerden, in het kader van de algemene wetgeving op de ouderdomspensioenen, zijn besproken in 34/8).
Voor de toepassing van deze richtlijnen wordt het koloniale decreet van 10.10.1945 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood gelijkgesteld met de Belgische wetgeving;
2° de pensioenen, renten, aanvullende renten, renteverhogingen en toelagen verleend in uitvoering van de wetgeving betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen.
Wanneer een levensverzekeringscontract door een zelfstandige werd aangewend voor de vestiging van een wettelijk pensioenfonds, moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de bedragen die van de vereffening van het "aangewende" gedeelte voortkomen en die welke van de vereffening van het"vrije" gedeelte van dit contract voortkomen.
De bedragen die van de vereffening van het "aangewende" gedeelte voortkomen, zijn op grond van art. 34, § 1, 1°, WIB 92, steeds belastbare pensioenen.
Daarentegen zijn de bedragen die van de vereffening van het "vrije" gedeelte voortkomen slechts belastbare pensioenen, indien voor één of meer stortingen van die bedragen geheel of gedeeltelijk ofwel vrijstelling of belastingvermindering is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór aj. 1990 van toepassing waren (nl. art. 30bis, SWIB, art. 54, 2°, b, WIB of art. 87bis, WIB), ofwel de aftrek is verleend als vermeld in art. 81, 1°, WIB 92 opgeheven met ingang van aj. 1993) ofwel de belastingvermindering is verleend als vermeld in art. 145/1, 2°, WIB 92, en voor zover van de vrijstelling niet is afgezien met toepassing van art. 508, WIB 92 (zie 34/8, 2°);
3° de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan werknemers (of aan hun weduwen) krachtens een wettelijk of reglementair bijzonder statuut, waardoor de verkrijgers uit het toepassingsgebied van de sub 1° vermelde wetgeving worden gesloten (pensioenen aan leden van het vaste personeel van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies en de gemeenten, van sommige openbare instellingen, van de NMBS enz.);
4° de koloniale invaliditeitspensioenen (decreten van 27.11.1934, 23.7.1949 en 9.1.1950), in de mate dat ze het bedrag overeenstemmend met de invaliditeitsgraad van de verkrijger te boven gaan (zie 38/22);
5° de renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover dat zij het bedrag dat overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen, waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken, niet te boven gaan (zie 38/21);
6° de "pensioenen" uitgekeerd aan magistraten en aan sommige universiteitsprofessoren (emeritaat);
7° de door de Pensioenkas voor Volksvertegenwoordigers en door de Pensioenkas voor Senatoren uitgekeerde rust- en overlevingspensioenen;
8° de extra-wettelijke pensioenen of renten die door de VZW "Voorzorgskas der advocaten" aan advocaten worden uitgekeerd;
9° de pensioenen ten laste van de Schatkist die, ingevolge de opheffing van hun ambt, worden toegekend aan de pleitbezorgers;
10° de pensioenen, renten, kapitalen, of gelijk welke toeslagen geldend als pensioen of rente, door de werkgever gratis toegekend aan gewezen bezoldigden of aan hun rechtverkrijgenden (zonder dat hiertoe vroeger stortingen bij een pensioen- of verzekeringskas zijn gedaan);
11° de door de VZW "Voorzorgkas voor Geneesheren" (VKG) uitgekeerde pensioenen aan geneesheren en apothekers;
12° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;
13° de vervroegde uittredingsvergoeding die overeenkomstig de W 23.12.1994 tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector (steunregeling bedoeld in de verordening (EEG) nr 2079/92 van de Raad van 30.6.1992) wordt toegekend aan een bedrijfshoofd die zijn commerciële landbouwactiviteit volledig en definitief beëindigt.
C. VERGOEDINGEN INGEVOLGE EEN BLIJVENDE ARBEIDSONGESCHIKTHEID WEGENS EEN ARBEIDSONGEVAL (1), EEN BEROEPSZIEKTE (1) OF EEN DOOR DE WERKGEVER GESLOTEN INDIVIDUELE-COLLECTIEVE VERZEKERING TEGEN LICHAMELIJKE ONGEVALLEN (1) Ongeacht of de verkrijger een werknemer is van de overheids- of de privé-sector.
1. Bedoelde vergoedingen
Nummer 34/5
Als "pensioenen" bedoeld in art. 34, § 1, 1°, WIB 92, moeten worden aangemerkt:
1° de volgende tegemoetkomingen ingevolge de wetgeving betreffende het herstel van schade voortvloeiend uit arbeidsongevallen:
- lijfrente aan de echtgenoot van het slachtoffer;
- rente aan de wezen en de ascendenten van het slachtoffer;
-jaarlijkse toelage toegekend aan het slachtoffer vanaf het ogenblik dat de ongeschiktheid blijvend wordt (alhoewel "toelage" genoemd, betreft het in feite een lijfrente);
- "aanvullende bijslag", "bijzondere bijslag", "aanpassingsbijslag" en "bijslag wegens verergering", toelagen betaald door het Fonds voor Arbeidsongevallen in de voormelde 3 gevallen;
2° de volgende tegemoetkomingen ingevolge de wetgeving betreffende het herstel van schade veroorzaakt door beroepsziekten:
- de jaarlijkse toelage betaald aan de rechtverkrijgenden in geval van overlijden van het slachtoffer;
- de jaarlijkse toelage ingeval van bestendige ongeschiktheid;
- de aanvullende toelage die ertoe strekt de depreciatie van de voormelde toelage in zekere mate te compenseren.
Alhoewel "toelagen" genoemd, betreft het in feite lijfrenten;
3° de vergoedingen inzake een door de werkgever afgesloten individuele-collectieve verzekering tegen lichamelijke ongevallen.
Nummer 34/5.1
Vrijgesteld zijn evenwel, de verhogingen van vergoedingen, toegekend aan slachtoffers van arbeidsongevallen voor bijstand door een andere persoon krachtens art. 24, tweede lid, W 10.4.1971 op de arbeidsongevallen, art. 35, derde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3.6.1970, en art. 4, W 3.7.1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. De verhoging van vergoeding ten gunste van sommige grootinvaliden heeft tot doel het loonverlies te compenseren van andere personen, wier hulp onontbeerlijk is wegens de bijzondere zorgen die de toestand van het slachtoffer vergt (zie ook 38/64).
Nummer 34/6
Overeenkomstig een constante rechtspraak (zie 34/6.1 tot 6.3) zijn de in 34/5 bedoelde vergoedingen belastbare pensioenen op grond van art. 34, § 1, 1°, WIB 92, vermits zij rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid, zonder dat terzake een onderscheid moet worden gemaakt of zij al dan niet een daadwerkelijk verlies van beroepsinkomsten herstellen.
2. Rechtspraak
Nummer 34/6.1
Inzake vergoedingen wegens arbeidsongevallen is gevonnist dat:
- art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92), een nieuwe omschrijving geeft van het begrip pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen om duidelijk te stellen dat hierin begrepen zijn de vervangingsinkomens die het herstel uitmaken van een bestendige derving van inkomens. Het is duidelijk dat de jaarlijkse vergoeding die wegens een arbeidsongeval aan de belastingplichtige wordt uitgekeerd op grond van de arbeidsongevallenwet als gedeeltelijk herstel der bestendige arbeidsongeschiktheid een belastbaar inkomen is op grond van art. 32bis, 1°, WIB (thans art. 34, § 1, 1°, WIB 92) De toepassing van art. 32bis, 1°; WIB (thans art. 34, § 1, 1°, WIB 92) wordt niet afhankelijk gesteld van het feit of er een werkelijk loonverlies is geweest; het volstaat dat de uitkering geschiedt op grond van de wet op de arbeidsongevallen om de vastgestelde gehele of gedeeltelijke werkonbekwaamheid te vergoeden (Brussel, 25.3.1985, P.J., Bull. 647, blz. 320);
- de door de belastingplichtige als slachtoffer van een arbeidsongeval ontvangen vergoeding belastbaar is op grond van art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92) zelfs indien zij geen enkel inkomstenverlies dekt; deze vergoeding heeft rechtstreeks betrekking op de uitoefening van een beroepswerkzaamheid zoals bedoeld in art. 20, 2°, b, WIB (thans art. 23, § 1, 4° en 30, 2°, WIB 92)(Brussel, 8.4.1986, J.S., Bull. 657, blz. 90);
- uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever door de invoering van art. 32bis, WIB, juncto art. 20, 5°, WIB (thans art. 34, WIB 92, juncto art. 23, § 1, 5°, WIB 92) als beroepsinkomsten beoogt belastbaar te stellen, onder meer de vergoedingen die als sociaal "vervangingsinkomen" aan werknemers toekomen wegens een blijvende arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een arbeidsongeval [Zie 38/5, derde tot zevende lid, voor de vergoedingen uitgekeerd van burgerlijke oorlogsslachtoffers op grond van de arbeidsongevallenwetgeving.]. Voor de belastbaarheid van deze vergoedingen is niet vereist dat de belastingplichtige, vergeleken met zijn vroeger loon, werkelijk een loonverlies ten gevolge van de opgelopen arbeidsongeschiktheid heeft geleden (Cass., 15.5.1987, M.V., Bull. 673, blz. 1043);
- door de invoering van art. 32bis, WIB, juncto art. 20, 5°, WIB (thans art. 34, WIB 92, juncto art. 23, § 1, 5°, WIB 92), de wetgever beoogt als beroepsinkomsten onder meer belastbaar te stellen, de vergoedingen die als sociaal "vervangingsinkomen" aan werknemers toekomen wegens een blijvende arbeidsongeschiktheid, veroorzaakt door een arbeidsongeval. Voor de toepassing van art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92), is niet vereist dat de belastingplichtige in de belastbare periode, vergeleken met zijn eerdere inkomsten, werkelijk winst, bezoldigingen of baten ten gevolge van de opgelopen arbeidsongeschiktheid heeft gederfd (Cass., 13.1.1989, C.H., Bull. 692, blz. 749);
- de ontvangen vergoeding van het Speciaal Fonds voor Arbeidsongevallen, wegens een als arbeidsongeval gekwalificeerde oorlogsverwonding, rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een door de belastingplichtige uitgeoefende beroepswerkzaamheid zoals opgesomd in art. 20, 1° tot 3°, WIB (thans art. 23, § 1, 1°, 2° en 4°, WIB 92) daar zij juist de vergoeding beoogt van een ongeval dat zich voordeed tijdens de uitoefening van een beroepswerkzaamheid. Derhalve is dit niet een vergoeding ten laste van de Schatkist aan een burgerlijk of militair slachtoffer van de tweede Wereldoorlog. Art. 32bis, WIB, (thans art. 34, WIB 92) stelt de in art. 20, 5°, WIB (thans art. 23, § 1, 5°, WIB 92)bedoelde inkomsten belastbaar die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een in art. 20, 1° tot 3°, WIB (thans art. 23, § 1, 1°, 2° en 4°, WIB 92)bedoelde beroepswerkzaamheid. Hierbij is het in casu niet relevant of de belastingplichtige gedurende de belastbare periode een werkelijk loonverlies ingevolge die invaliditeit heeft geleden (Antwerpen, 23.1.1990, R.I., Bull. 701, blz. 89);
- een vergoeding wegens arbeidsongeval belastbaar is op grond van art. 32bis, 1°, WIB (thans art. 34, § 1, 1°, WIB 92) en dit zelfs, indien dankzij een verhoogde inspanning of elk ander middel, de belastingplichtige erin geslaagd is, ondanks zijn arbeidshandicap, hetzelfde beroepsinkomen te behouden en de voormelde vergoeding hier bovenop komt. Het zou in strijd zijn met de logica, dat alleen de vergoeding toegekend aan slachtoffers die niet de mogelijkheid hebben gehad hun vorig loon te behouden, zouden worden belast (Luik, 6.3.1991, A.T., Fiscale Jurisprudentie, 91/80);
- de door de belastingplichtige ingevolge een arbeidsongeval verkregen inkomsten belastbaar zijn in toepassing van art. 32bis, 1°, WIB (thans art. 34, § 1, 1°, WIB 92)ongeacht of die vergoedingen al dan niet een werkelijk inkomstenverlies dekken. De vrijstelling van art. 41, § 1, 2°, WIB (thans art. 38, eerste lid, 2°, WIB 92) voor pensioenen of renten van burgerlijke oorlogsslachtoffers is niet van toepassing op de vergoedingen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid (Antwerpen, 23.9.1991, J.J., Bull. 722, blz. 3414);
- de invaliditeitsvergoedingen toegekend wegens een arbeidsongeval of een ongeval op de weg van en naar het werk, automatisch verbonden zijn met de beroepswerkzaamheid van het slachtoffer. Zij zijn bijgevolg alleen daarom reeds belastbaar, zonder dat moet onderzocht worden of deze vergoedingen al dan niet het herstel van een inkomen vergoeden. De rente toegestaan in uitvoering van de W 3.7.1967 op de schadevergoedingen voortvloeiend uit arbeidsongevallen, ongevallen op de weg van en naar het werk en de beroepsziekten in de openbare sector en van het KB 24.1.1969 kan bijgevolg niet worden vrijgesteld (Bergen, 19.3.1993, F.V., Fiscale Jurisprudentie, 93/207).
Nummer 34/6.2
Wat betreft vergoedingen wegens beroepsziekten is gevonnist dat:
- naar de bewoordingen van art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92), ingevoerd door art. 19, W 5.1.1976, de pensioenen, lijfrenten en tijdelijke renten alsmede de als zodanig geldende toelagen, zoals bedoeld in art. 20, 5°, WIB (thans art. 23, § 1, 5°, WIB 92), niet alleen die zijn welke rechtstreeks of onrechtstreeks in verband staan met een beroepswerkzaamheid maar ook die welke het geheel of gedeeltelijk herstel vertegenwoordigen van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten. Om tot de belastbaarheid te besluiten van de vergoedingen bestemd tot herstel van een verlies aan beroepsinkomsten ingevolge de beroepsziekte, vereist de Wet niet dat de belastingplichtige werkelijk een verlies aan wedde heeft geleden ten gevolge van de opgelopen beroepsziekte (Luik, 2.11.1988, D.J., Bull. 688, blz. 2378);
- met art. 32bis, eerste lid, WIB, juncto art. 20, 5°, WIB (thans art. 34, § 1, 1°, WIB 92, juncto art. 23, § 1, 5°, WIB 92), de wetgever beoogt onder meer als beroepsinkomsten belastbaar te stellen de vergoedingen die aan de werknemers toekomen wegens een beroepsziekte. Voor de toepassing van art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92), is in dezen niet vereist dat de belastingplichtige in het belastbare tijdperk, vergeleken met zijn vroeger loon, werkelijk een loonverlies ten gevolge van de beroepsziekte heeft geleden (Cass., 27.11.1992, E.B. en Y.J., Fiscale Jurisprudentie, 93/83 en Rechtskundig Weekblad 1992-1993, blz. 1130 - zie ook Gent na Cass., 19.9.1996, E.B. en Y.J., Fiscale Jurisprudentie, 96/261).
Nummer 34/6.3
In verband met vergoedingen inzake een door de werkgever gesloten individuele-collectieve verzekering tegen lichamelijke ongevallen is gevonnist dat als de rente, gestort aan de belastingplichtige ten gevolge van een privé-ongeval dat een blijvende werkonbekwaamheid met zich meebracht zonder verlies van beroepsinkomsten, en in uitvoering van een door de werkgever van de betrokkene gesloten individuele-collectieve verzekering, betrekking heeft op de beroepswerkzaamheid van de verkrijger, zulks volstaat om de belastbaarheid ervan op grond van art. 32bis, WIB(thans art. 34, WIB 92)vast te stellen. Is niet wettelijk gerechtvaardigd de beperkende interpretatie van de belastingplichtige, volgens wie de woorden "die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid" alleen de wettelijke of extra-wettelijke rust- en overlevingspensioenen zouden bedoelen; heeft integendeel betrekking op de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige, de rente die hij ontvangt, alleen omdat zijn werkgever in zijn voordeel een individuele- collectieve verzekering heeft gesloten en waarvan deze laatste de premies betaalt - die hij overigens van zijn inkomsten aftrekt als beroepskosten - aangezien het sluiten van de verzekering en de betaling van de premies hun enige bestaansreden vinden in de arbeidsverhouding tussen de betrokkene en diens werkgever (Brussel, 18.6.1991, D.A., Bull. 721, blz. 3024).
IV. PENSIOENEN, RENTEN ENZ. DIE HET HERSTEL VAN EEN BESTENDIGE DERVING VAN BEROEPSINKOMSTEN UITMAKEN
Nummer 34/7
Art. 34, § 1, 1°, WIB 92, behandelt ook als belastbare "pensioenen" bedoeld in art. 23, § 1, 5°, WIB 92, de pensioenen, renten en alle andere vergoedingen geldend als pensioenen of renten, die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, baten of bezoldigingen uitmaken, welke derving het gevolg is van een ongeval, een ziekte enz., die de gehele of gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid van de verkrijger of het overlijden van de persoon van wie de verkrijger de rechthebbende is, tot gevolg heeft.
Feitelijk betreft het hier vergoedingen, die inzake de wijze van vaststelling en toekenning gelijkaardig zijn aan vergoedingen tot herstel van een tijdelijke derving van winst, bezoldigingen of baten.
De commentaar betreffende deze laatste vergoedingen is mutatis mutandis van toepassing op de renten, pensioenen, enz., waarvan hier sprake is (zie inzonderheid 25/64 tot 70).
De bedoelde vergoedingen zijn steeds overeenkomstig art. 23, § 1,5°, WIB 92, belastbare pensioenen of renten, ongeacht het beroep dat de verkrijger of de persoon, van wie hij de rechtverkrijgende is, uitoefent of heeft uitgeoefend.
Hierbij wordt opgemerkt dat sommige vergoedingen krachtens art. 38, WIB 92, geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zijn (zie dienaangaande de commentaar op gezegd artikel).
B. NIET-BELASTBARE VERGOEDINGEN
Nummer 34/7.1
De vergoedingen ingevolge een blijvende arbeidsongeschiktheid die wegens een ziekte of een ongeval van gemeen recht worden betaald of toegekend, zijn niet belastbaar op grond van art. 34, § 1, 1°, WIB 92, wanneer zij:
- niet rechtstreeks of onrechtstreeks op een beroepswerkzaamheid betrekking hebben, en
- niet het herstel van een verlies van beroepsinkomsten vertegenwoordigen (zie ook PV nr 52, 23.8.1995, Volksv. Simonet, Bull. 760, blz. 891).
In dit verband wordt verwezen naar de rechtspraak; er is immers gevonnist dat:
- de vergoeding tot herstel van een blijvende arbeidsongeschiktheid, betaald ten gevolge van een verkeersongeval aan een persoon die geen inkomstenderving heeft geleden en waarvan de graad van lichamelijke invaliditeit overeenstemt met de graad van de economische gevolgen in die zin dat die graad van arbeidsongeschiktheid inzonderheid werd bepaald op grond van de pijn, die erger wordt door het werk en de vermoeidheid, niet belastbaar is aangezien zij geen derving van inkomsten dekt en noch rechtstreeks noch onrechtstreeks betrekking heeft op de beroepswerkzaamheid (Cass., 13.2.1992, G.J., Bull. 768, blz. 171);
- door de invoeging van art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92) de wetgever onder meer van de sociale toelagen, die "vervangingsinkomsten" worden genoemd, belasting heeft willen heffen, omdat zij in de regel bedoeld zijn om derving van beroepsinkomsten te vergoeden. De toekenning van die toelagen hangt echter niet noodzakelijk af van het bestaan van een werkelijke derving van beroepsinkomsten. In dat geval is de toelage, zoals de rente ten gevolge van een arbeidsongeval, daarom niet minder belastbaar, aangezien zij rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een beroepswerkzaamheid. Wanneer de vergoeding die de belastingplichtige ontvangt geen sociale toelage is die hem als vervangingsinkomen is toegekend, dan moet die vergoeding, opdat zij belastbaar zou zijn op grond van art. 32bis, WIB (thans art. 34, WIB 92), het herstel zijn van een blijvend beroepsinkomstenverlies (Cass. 22.10.1992, L., Bull. 732, blz. 3205).
Nummer 34/7.2
Gelet op het bepaalde in 34/7.1 moeten de volgende vergoedingen als niet belastbaar worden aangemerkt:
1° vergoedingen betaald door een aansprakelijke derde ingevolge een ongeval dat in het kader van het privé-leven is gebeurd;
2° vergoedingen betaald door de verzekeraar van een aansprakelijke derde ingevolge een ongeval dat in het kader van het privé-leven is gebeurd;
3° vergoedingen betaald door de verzekeraar van het slachtoffer zelf ingevolge een ongeval dat in het kader van het privé-leven is gebeurd.
Nummer 34/7.3
Tot de in 34/7.2, 3°, bedoelde niet-belastbare vergoedingen behoren onder meer de vergoedingen die worden uitgekeerd ingevolge een privé-verzekeringsovereenkomst van het type "gewaarborgd inkomen" die een fysiologische en/of economische invaliditeit en de mogelijke gevolgen daarvan vergoedt en dit los van de beroepswerkzaamheid en ongeacht de werkelijke gevolgen op de beroepswerkzaamheid en op de winst, bezoldigingen of baten van de verzekerde (zie Cass., 11.6.1992, L.L. en G.R., Bull. 741, blz. 1992).
Nummer 34/7.4
Het spreekt echter voor zich dat een vergoeding wegens blijvende ongeschiktheid die in het kader van een verzekering "gewaarborgd inkomen" wordt uitgekeerd en die een daadwerkelijk inkomensverlies vergoedt (zie 34/7) of die rechtstreeks of onrechtstreeks op de beroepswerkzaamheid betrekking heeft (inzonderheid ingevolge arbeidsongeval of beroepsziekte of ingevolge een individuele-collectieve verzekering die door de werkgever is afgesloten - zie 34/5 tot 6.3) als een op grond van art. 34, § 1, 1°, WIB 92, belastbaar pensioen moet worden aangemerkt.
V. PENSIOENEN, RENTEN, KAPITALEN EN AFKOOPWAARDEN TOEGEKEND DOOR EEN LEVENSVERZEKERINGSONDERNEMING OF DOOR EEN PENSIOEN- OF VOORZORGSFONDS
Nummer 34/8
Art. 34, § 1, 2°, WIB 92, beoogt de pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, ongeacht de benaming of de verkrijger ervan, die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van :
1° ofwel persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die door de werkgever op de bezoldigingen zijn ingehouden, ter uitvoering van een groepsverzekering of van het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming (bijdragen bedoeld in art. 145/1, 1°, WIB 92);
2° ofwel bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die individueel en vrijwillig door bezoldigden of zelfstandigen zijn gedaan om door levensverzekering een rente of een kapitaal bij leven of bij overlijden te vestigen (bijdragen en betalingen bedoeld in de art. 145/1, 2° en 3° en 145/17, 1° en 2°, WIB 92) ;
3° ofwel bijdragen ter uitvoering van de wet betreffende de ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten voordele van vrijwillig verzekerden (bijdragen bedoeld in het thans opgeheven art. 54, 4°, WIB);
4° ofwel werkgeversbijdragen.
Sommige overdrachten van kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door werkgeversbijdragen of door persoonlijke bijdragen vermeld in art. 145/1, 1°, WIB 92, naar een ander pensioenfonds of verzekeringsonderneming, worden echter niet als een betaling of toekenning aangemerkt. Terzake wordt verwezen naar de commentaar op art. 364ter, WIB 92.
Tenslotte wordt aangestipt dat bijdragen die door de werkgever zijn gestort ter uitvoering van een contract van groepsverzekering of van een andere extra-wettelijke voorzorgsregeling of van een individueel levensverzekeringscontract, als bijdragen van de werknemer zelf moeten worden beschouwd indien ze ten name van deze laatste als belastbare bezoldigingen zijn aangemerkt (zie 31/5, 8°).
Nummer 34/9
Indien die pensioenen enz., ongeacht de verkrijger, bedoeld zijn in art. 34, § 1, 2°, WIB 92, mag deze evenwel niemand anders zijn dan de belastingplichtige zelf of een van de personen die aangewezen is in de overeenkomsten of in de contracten, ter uitvoering waarvan de in de art. 145/1, 1°, 2° en 3°, WIB 92, en 145/17, 1° en 2°, WIB 92, vermelde bijdragen of betalingen zijn ingehouden of betaald, namelijk de echtgenoot(ote) van de belastingplichtige of één of meer familieleden tot de tweede graad of, in geval van overlijden van de eerst vermelde verkrijger(s), de in de tweede plaats aangewezen begunstigde(n) die het kapitaal enz. werkelijk verkrijgt(en).
Terzake is gevonnist dat het feit dat de afkoopwaarde van een levensverzekering niet rechtstreeks aan de genieter werd betaald, maar dat dit bedrag integraal werd aangewend tot delging van een hypotheeklening voor de woning waarvan hij afstand had gedaan in het kader van een echtscheiding door onderlinge toestemming, geen afbreuk doet aan de belastbaarheid van die afkoopwaarde in zijnen hoofde (Gent, 29.10.1992, D.S.I., Bull. 742, blz 2737).
Nummer 34/10
Het betreft hier niet alleen pensioenen enz., die zijn toegekend door verzekeringsondernemingen welke een machtiging hebben om in België levensverzekeringsverrichtingen te sluiten, maar eveneens al die welke, ongeacht hun benaming, zijn toegekend door openbare of privé-voorzorgsinstellingen, beheerst door bijzondere wetten, of door pensioen- of verzekeringskassen die zijn opgericht ten bate van het personeel van sommige ondernemingen enz. (kassen die al dan niet een eigen rechtspersoonlijkheid bezitten, welke zich onderscheidt van die van de ondernemingen die ze hebben opgericht).
C. PENSIOENEN ENZ. BELASTBAAR ALS BEROEPSINKOMSTEN
Nummer 34/11
De in art. 34, § 1, 2°, WIB 92, bedoelde pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden zijn in principe (zie commentaar op de art. 39, 508, 508bis en 515bis, WIB 92, wat betreft de vrijgestelde pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten) volledig als beroepsinkomsten belastbaar, indien ze geheel of gedeeltelijk zijn gevormd :
1° ofwel door middel van één of meer werkgeversbijdragen;
2° ofwel door middel van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als bedoeld in art. 145/1, 1°, WIB 92 (m.a.w. met ingang van 1.1.1993, door bemiddeling van de werkgever of vennootschap - via inhouding op de bezoldigingen - gestorte persoonlijke bijdragen in een groepsverzekering of een pensioenfonds die voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen - cf. art. 145/3, WIB 92) (de pensioenen enz. die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van vóór 1.1.1993 gestorte persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood - cf. art. 52, 9°, WIB 92 (opgeheven met ingang van aj. 1994) - zijn - in principe - belastbaar als beroepsinkomsten op grond van art. 515bis, tweede lid, WIB 92 (zie 515bis/8 tot 11));
3° ofwel door middel van bijdragen of betalingen als bedoeld in de art. 145/1, 2° en 3°, en 145/17, 1° en 2°, WIB 92 (m.a.w. met ingang van 1.1.1992 gestorte individuele levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen die voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen of voor het bouwsparen - cf. art. 145/4 tot 145/6, 145/19, 145/20 en 516, WIB 92) (de pensioenen enz. die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van vóór 1.1.1992 gestorte bijdragen of betalingen - cf. art. 81,1° en 2°, WIB 92 (opgeheven met ingang van aj. 1993) zijn - in principe - belastbaar als beroepsinkomsten op grond van art. 515bis, tweede lid, WIB 92 (zie 515bis/12 tot 15));
4° ofwel door middel van één of meer stortingen in het kader van het pensioenstelsel van vrijwillig verzekerden (het betreft hier stortingen gedaan bij de ASLK ter uitvoering van de W 12.2.1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden, grotendeels opgeheven met ingang van 1.1.1976 - zie art. 112, W 5.1.1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976, BS 6.1.1976 - die aftrekbaar waren van het totale beroepsinkomen op grond van het thans opgeheven art. 54, 4°, WIB).
Wanneer voor de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen en gewaarborgd door een schuldsaldoverzekering, de in art. 81, 2°, WIB 92 opgeheven met ingang van aj. 1993) of in art. 516, § 1, WIB 92 (zoals het van toepassing was tot en met aj. 1993) vermelde aftrek of de belastingvermindering op die betalingen op grond van de art. 145/1, 3°, 145/17, 2° of 516, § 1 of § 2, tweede lid, WIB 92, geheel of gedeeltelijk is verleend, is het totale bedrag van de kapitalen die bij de vervaldag "overlijden" worden uitgekeerd, belastbaar bij de begunstigde van het verzekeringscontract (1) - ongeacht het feit dat de kapitalen geheel of gedeeltelijk door de verzekeringsonderneming aan de leningmaatschappij worden gestort ter delging van de hypothecaire lening - op grond van art. 34, § 1, 2°, WIB 92.
[(1) Het feit dat de begunstigde geen erfgenaam is van de verzekeringsnemer of wel erfgenaam is van de verzekeringsnemer, maar geen aanspraak kan maken op het onroerend goed van de overleden verzekeringsnemer wegens de inbeslagname ervan, doet geen afbreuk aan de rechten van de begunstigde op het verzekerde kapitaal in zijn hoedanigheid van begunstigde van de verzekeringsovereenkomst. Derhalve zijn de kapitalen die voortkomen van een dergelijke schuldsaldoverzekering uitsluitend belastbaar ten name van de in het verzekeringscontract vermelde begunstigde, al dan niet erfgenaam van de verzekeringsnemer (PV nr 304, 5.9.1997, Sen. Anciaux, Bull. 788, blz. 2749).]
Het totale bedrag van de kapitalen is belastbaar zelfs wanneer :
- de lening slechts in aanmerking is genomen tot een aanvangsbedrag van 400.000 F of 2.000.000 F overeenkomstig art. 516, § 1, eerste lid, b, en tweede lid, WIB 92 (vanaf 1.1.1963 tot 31.12.1988 gesloten hypothecaire leningen m.b.t. een middelgrote woning) of tot een aanvangsbedrag van 2.000.000 F (te indexeren bedrag) overeenkomstig de art. 145/6, tweede lid, 145/19, tweede lid, of 516, § 1, 2° of § 2, tweede lid, WIB 92 (vanaf 1.1.1989 gesloten hypothecaire leningen);
- de in de art. 145/1, 2° en 145/17, WIB 92, vermelde verminderingen niet werden verleend voor de niet-ontleende enige verzekeringspremie van de schuldsaldoverzekering (PV nr. 199, 15.3.1983, Volksv. Kuijpers, Bull. 619, blz. 1824).
De aangroei van het verzekerde kapitaal bij het verstrijken van het contract wegens de aanpassing van de levensverzekeringscontracten aan de nieuwe technische grondslagen die door het KB van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit zijn vastgesteld en met ingang van 1.1.1986 van toepassing zijn, moet eveneens als een belastbaar inkomen worden beschouwd.
D. NIET BELASTBARE BESTANDDELEN
Nummer 34/12
Niet belastbaar zijn :
1° de winstdeelnemingen die gelijktijdig met de uit het levensverzekeringscontract voortvloeiende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend (zie 40/1 tot 3);
2° de "voorschotten" op levensverzekeringspolissen, die ten hoogste de afkoopwaarde van de gestorte bijdragen vertegenwoordigen; die voorschotten zijn in zekere zin leningen op het bij de vervaldag verzekerde kapitaal en de belasting is normaal dus slechts bij het verstrijken van het contract [Of bij de afkoop (vervroegde vereffening) van het contract die plaats heeft vóór de datum van het normaal verstrijken van het contract.] verschuldigd op het nominale bedrag van dat kapitaal of van de rente, enz. (wel te verstaan moet in die gevallen het bedrag van de BV die bij het normaal of vervroegd vervallen van het contract moet worden gestort, door de verzekeringsinstelling gereserveerd worden);
3° de sommen die bij vervroegde terugbetaling of reductie van een hypothecaire lening aan de ontlener toekomen en die de restitutie van een deel van de enige premie van de schuldsaldoverzekering vertegenwoordigen (die wegens het wegvallen van het risico van de verzekeraar zonder voorwerp geworden is), op voorwaarde dat voor die enige premie de in art. 81, 1°, WIB 92 (opgeheven met ingang van aj. 1993) vermelde aftrek niet is verleend en dat de belastingverminderingen als vermeld in de art. 145/1, 2° en 145/17, 1°, WIB 92, niet werden verleend.
VI. SPAARTEGOEDEN, PENSIOENEN, RENTEN, KAPITALEN EN AFKOOPWAARDEN VAN SPAARREKENINGEN OF SPAARVERZEKERINGEN
Nummer 34/13
Spaartegoeden, pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden die zijn gevormd door middel van betalingen voor het aanleggen van een collectieve of individuele spaarrekening of door middel van premies van een spaarverzekering, zijn belastbare beroepsinkomsten op grond van de art. 23, § 1, 5° en 34, § 1, 3°, WIB 92.
B. INKOMSTEN UIT PENSIOENSPAREN DIE BELASTBAAR ZIJN ALS BEROEPSINKOMSTEN
Nummer 34/14
De in het kader van het pensioensparen gevormde spaartegoeden, pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden zijn als beroepsinkomsten belastbaar indien zij zijn gevormd door middel van een of meer betalingen, ofwel voor het aanleggen van een collectieve of individuele spaarrekening, ofwel als premie voor een spaarverzekering, waarvoor de aftrek ingevolge art. 117, WIB 92 (opgeheven met ingang van aj. 1993) of de belastingvermindering ingevolge art. 145/8, WIB 92, is gevraagd en - al was het slechts gedeeltelijk - is verkregen. Het belastbare bedrag moet overeenkomstig de in 34/18 tot 34/25 uiteengezette regels worden vastgesteld.
C. BEDOELDE BELASTINGPLICHTIGEN
Nummer 34/15
Om de belastingplichtige aan te wijzen, d.w.z. de persoon bij wie inkomsten uit pensioensparen belastbaar zijn, moeten in de praktijk de volgende gevallen worden onderscheiden :
1° uitkeringen bij leven :
- in ieder geval moet de persoon die de spaarrekening heeft geopend of de spaarverzekering heeft aangegaan als belastingplichtige worden aangemerkt;
2° uitkeringen bij overlijden :
- spaarverzekering : de in de verzekeringspolis aangewezen begunstigden, namelijk de echtgenoot of een bloedverwant tot de tweede graad, zijn belastingplichtige (in voorkomend geval elk voor zijn aandeel);
- spaarrekening : de erfgenamen worden elk voor hun aandeel als belastingplichtige beschouwd.
Nummer 34/15.1
De in 34/12, 2° vermelde regels gelden niet voor de voorschotten op spaarrekeningen of spaarverzekeringen aangegaan of geopend in het kader van het pensioensparen.
Derhalve zal elke uitbating van een voorschot op een spaarrekening of spaarverzekering of van het kapitaal ervan bij anticipatie, om welkdanige reden, aanleiding geven tot dadelijke belastingheffing.
E. OVERDRACHTEN VAN SPAARTEGOEDEN OF TECHNISCHE RESERVES
1. Met een toekenning gelijkgestelde overdrachten
Nummer 34/16
Overeenkomstig art. 34, § 2, 3°, WIB 92, worden de volgende overdrachten met een toekenning van inkomsten gelijkgesteld en geven bijgevolg aanleiding tot belastingheffing :
- alle gedeeltelijke overdrachten van tegoeden van spaarrekeningen of van technische reserves van spaarverzekeringen;
- alle volledige overdrachten van tegoeden van een individuele of collectieve spaarrekening naar een spaarverzekering;
- alle volledige overdrachten van technische reserves betreffende een spaarverzekering naar een individuele of collectieve spaarrekening.
2. Niet met een toekenning gelijkgestelde overdrachten
Nummer 34/17
De volgende volledige overdrachten worden niet met een toekenning van inkomsten gelijkgesteld en geven dus geen aanleiding tot belastingheffing :
- van een collectieve spaarrekening bij een bepaalde instelling of onderneming naar een collectieve of een individuele spaarrekening bij een andere instelling of onderneming;
- van een individuele spaarrekening bij een bepaalde instelling of onderneming naar een individuele of een collectieve spaarrekening bij een andere instelling of onderneming;
- van een spaarverzekering bij een bepaalde onderneming naar een spaarverzekering bij een andere onderneming.
Uiteraard worden hier contracten op naam van dezelfde belastingplichtige bedoeld.
Er wordt aangestipt dat de volledige overdracht van het spaartegoed dat een belastingplichtige heeft op zijn collectieve spaarrekening naar een nieuwe op zijn naam te openen individuele spaarrekening bij dezelfde instelling - en vice versa - evenmin met een toekenning van inkomsten wordt gelijkgesteld en dus geen aanleiding geeft tot belastingheffing.
F. VASTSTELLING VAN HET BELASTBARE INKOMEN UIT PENSIOENSPAREN
1. Inkomsten uit spaarverzekeringen
Nummer 34/18
De bij contract tussen partijen bepaalde voordelen bij leven of bij overlijden zijn volledig tot hun werkelijk bedrag belastbaar.
De door verzekeringsondernemingen toegekende winstdeelnemingen zijn echter niet belastbaar (zie 40/1 tot 3).
2. Inkomsten die voortkomen uit collectieve of individuele spaarrekeningen
a) Algemeen
Nummer 34/19
Voor de inkomsten die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van met ingang van 1.1.1992 gedane stortingen die recht geven op de belastingvermindering voor het lange termijnsparen (cf. art. 145/1, 5°, 145/2 en 145/8 tot 145/16, WIB 92) is het belastbare bedrag van de spaartegoeden gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 4,75 % (voor de inkomsten die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van stortingen die in het stelsel dat vóór aj. 1993 bestond (cf. art. 104, 1e lid, 10° en 117, WIB 92, zoals van toepassing tot en met aj. 1992) recht gaven op een aftrek van het totale netto-inkomen (d.w.z. vóór 1.1.1992 gedane stortingen) is het belastbare bedrag van de spaartegoeden gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 6,25 % per jaar, van het totale bedrag van de op de collectieve of individuele spaarrekening ingeschreven nettosommen die als spaaraftrek in aanmerking zijn genomen) per jaar, van het totale bedrag van de op de collectieve of individuele spaarrekening ingeschreven nettosommen die als belastingvermindering in aanmerking zijn genomen.
Die kapitalisatievoet kan bij koninklijk besluit worden aangepast tengevolge van de wijziging van de technische kapitalisatievoet van 4,75 %, die wordt gehanteerd inzake levensverzekeringen.
Daaruit volgt dat het belastbare bedrag van de spaartegoeden wordt bepaald volgens een wettelijke fictie, ongeacht het werkelijke rendement van de gespaarde sommen en de hoogte van het uiteindelijk uitgekeerde spaartegoed.
b) Berekening van de spaartegoeden
Te kapitaliseren bedrag
Nummer 34/20
De meeste financiële instellingen en ondernemingen rekenen kosten aan bij de betalingen voor het aanleggen van een collectieve spaarrekening. Het afgehouden bedrag (meestal 3 %) wordt "inschrijvingsrecht" genoemd; ook de benaming "toetredingskosten" wordt gebruikt.
Alleen deze werkelijk aangerekende inschrijvingsrechten of toetredingskosten mogen in mindering worden gebracht om de te kapitaliseren nettosommen te bepalen, met uitsluiting van administratie-, beurs- of beheerskosten.
Aldus kan met het bedrag van 20.000 F (maximaal toegelaten betaling - dat maximumbedrag van 20.000 F is op 21.000 F gebracht voor de aj. 1991 en 1992 en op 22.000 F voor de aj. 1993 tot 1999) en een inschrijvingsrecht van 3 % slechts voor 19.400 F (20.370 F voor de aj. 1991 en 1992 en 21.340 F voor de aj. 1993 tot 1999) worden deelgenomen in het pensioenspaarfonds. Op dit bedrag wordt de kapitalisatievoet van 4,75 % of van 6,25 % (zie 34/19) toegepast.
Dezelfde regels gelden mutatis mutandis voor individuele spaarrekeningen.
Valutadatum
Nummer 34/21
Zowel voor betalingen als voor opnemingen wordt telkens een welbepaalde valutadatum (dit is de datum waarop de looptijd aanvangt, respectievelijk eindigt) in aanmerking genomen.
Voor betalingen wordt de valutadatum vastgesteld op 1 januari van het jaar na het jaar van betaling.
Voor (gehele of gedeeltelijke) opnemingen wordt als valutadatum steeds de laatste dag genomen van het trimester waarin de opneming heeft plaatsgevonden.
Bij overbrenging van de fiscale woonplaats naar het buitenland is de in aanmerking te nemen valutadatum de laatste dag van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België.
Uitzondering
Nummer 34/22
Voor betalingen vóór 14.2.1987, die worden geacht in het jaar 1986 te zijn gedaan, is de valutadatum 1.1.1987.
Voorbeeld
Nummer 34/23
Stortingen op een collectieve spaarrekening
Datum van de storting | Bedrag |
12.2.1987 | 20.000 F |
12.8.1987 | 20.000 F |
14.8.1988 | 20.000 F |
10.8.1989 | 20.000 F |
10.8.1990 | 21.000 F |
9.8.1991 | 21.000 F |
12.8.1992 | 22.000 F |
11.8.1993 | 22.000 F |
6.10.1994 | 22.000 F |
31.10.1995 | 22.000 F |
8.11.1996 | 22.000 F |
20.11.1997 | 22.000 F |
Uitkering op 25.2.1998
Aangerekende kosten : 3 % van de stortingen.
Jaar 1 | Storting x 97 % 2 | Kapitalisatie aan 6,25 % 3 | Kapitalisatie aan 4,75 % 4 | Totaal (2 + 3 + 4) 5 |
1986 | 19.400 F | - | - | 19.400 F |
1987 | 19.400 F | 19.400 F x 1,0625=20.613 F | - | 40.013 F |
1988 | 19.400 F | 40.013 F x 1,0625=42.514 F | - | 61.914 F |
1989 | 19.400 F | 61.914 F x 1,0625=65.784 F | - | 85.184 F |
1990 | 20.370 F | 85.184 F x 1,0625=90.508 F | - | 110.878 F |
1991 | 20.370 F | 110.878 F x 1,0625=117.808 F | - | 138.178 F |
1992 | 21.340 F | 138.178 F x 1,0625=146.814 F | - | 168.154 F |
1993 | 21.340 F | 146.814 F x 1,0625=155.990 F | 21.340 F x 1,0475=22.354 F | 199.684 F |
1994 | 21.340 F | 155.990 F x 1,0625=165.739 F | 43.694 F (NI 22.354 F + 21.340 F) x1,0475= 45.769 F | 232.848 F |
1995 | 21.340 F | 165.739 F x 1,0625=176.098 F | 67.109 F (NI 45.769 F + 21.340 F) x1,0475= 70.297 F | 267.735 F |
1996 | 21.340 F | 176.098 F x 1,0625=187.104 F | 91.637 F (NI 70.297 F + 21.340 F) x1,0475= 95.990 F | 304.434 F |
1997 | 21.340 F | 187.104 F x 1,0625=198.798 F | 117.330 F (NI 95.990 F + 21.340 F) x 1,0475= 122.903 F | 343.041 F |
1998 | - | 198.798 F + [198.798 F x 0,0625 x 3/12] (waardedatum van de betaling: 31.3.1998)= 201.904 F | 144.243 F (NI 122.903 F + 21.340 F) + [144.243 F x 0,0475 x 3/12] (waardedatum van de betaling: 31.3.1998)= 145.956 F | 347.860 F |
3. Inkomsten uit een gedeeltelijke terugbetaling
Nummer 34/24
Bij gedeeltelijke opneming van het spaartegoed is het onmogelijk mathematisch te bepalen van welke betalingen de opgenomen sommen voortkomen. Derhalve wordt een gedeeltelijke opneming steeds geacht verhoudingsgewijs op elke betaling betrekking te hebben.
Om het opgenomen deel van het belastbare tegoed te bepalen, wordt het totale belastbare tegoed voorts vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de werkelijke opneming en de noemer gelijk is aan het werkelijk gevormde spaartegoed.
Voorbeeld
Nummer 34/25
Zelfde gegevens als in het voorbeeld sub 34/23, maar op 31.12.1997 wordt 30.000 F gevraagd.
Het gekapitaliseerde bedrag is : 343.041 F
Het werkelijke spaartegoed bedraagt : 355.271 F
Belastbaar bedrag :
343.041 x 30.000 = 28.967 F
355.271
Vrijgestelde uitkering :
(355.271 - 343.041) x 30.000 = 1.033 F
355.271
Totaal : 30.000 F