Artikel 185bis, WIB 92
Art. 185bis, §§ 3 en 4, treedt in werking voor alle of bepaalde categorieën van houders van een ondernemingsnummer, evenals voor natuurlijke personen, op een datum respectievelijk te bepalen door de Koning, en ten laatste op 01.01.2028 (art. 6 en 222, W 12.05.2024 - B.S. 30.05.2024; Numac: 2024003880)
§ 1. In afwijking van artikel 185 zijn de beleggingsvennootschappen bedoeld in de artikelen 15 en 271/10 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, de beleggingsvennootschappen bedoeld in de artikelen 190, 195, 285, 288 en 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, de Europese langetermijnbeleggingsinstellingen de gereglementeerde vastgoedvennootschappen, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, slechts belastbaar op het totaal van de ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen en van de niet als beroepskosten aftrekbare uitgaven en kosten andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen en het in artikel 198/1 bedoelde ook niet als beroepskosten aangemerkte financieringskostensurplus, onverminderd evenwel het feit dat zij de in artikel 219 bedoelde bijzondere bijdrage verschuldigd zijn.
§ 2. Wat de in § 1 bedoelde organismen voor de financiering van pensioenen betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205 en 285 tot 289 en van artikel 123 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, niet van toepassing.
Wat de in § 1 bedoelde beleggingsvennootschappen, de Europese langetermijnbeleggingsinstellingen en gereglementeerde vastgoedvennootschappen betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205, artikel 279 met betrekking tot de roerende voorheffing ingehouden op Belgische dividenden en artikelen 285 tot 289, niet van toepassing.
Wanneer de deelbewijzen van een compartimenten van een in het tweede lid bedoelde beleggingsvennootschap uitsluitend worden aangehouden door in het eerste lid bedoelde organismen voor de financiering van pensioenen zijn de bepalingen van het eerste lid voor de beleggingsvennootschap van toepassing met betrekking tot dit compartiment.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014, de volgende bepalingen niet naleeft:
1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling;
2° een of meer statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de onder het in de §§ 1 en 2 bedoelde regime voordien gevormde reserves beschouwd als:
1° belaste reserves in de mate dat de private privak bewijst dat zij voortkomen van gerealiseerde meerwaarden of ontvangen dividenden van beleggingen bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°;
2° vrijgestelde reserves voor het saldo en in zoverre het bedrag van die reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning;
3° winst van dat belastbare tijdperk indien en in zoverre de voorwaarden van het 2° niet langer worden nageleefd.
De reserves bedoeld in het tweede lid, 2°, worden bovendien beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschappen bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 worden geschrapt van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 302, § 1, van deze wet, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 5°.
De FOD Financiën kan de vennootschap schrappen van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 302, § 1, van de wet van 19 april 2014 in de gevallen bepaald door de Koning of in geval van overtreding van statutaire regels bepaald door de Koning. De FOD Financiën deelt de vennootschap de schrapping mee met een aangetekende zending. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken.
De paragrafen 1 en 2 zijn opnieuw van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders opnieuw voor het volledige belastbare tijdperk de volgende bepalingen naleeft:
1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling;
2° de statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging.
§ 4. In de gevallen bepaald door de Koning kan de FOD Financiën een institutionele alternatieve instelling voor collectieve belegging schrappen van de in artikel 289, § 1 van de wet van 19 april 2014 bedoelde lijst of een institutionele instelling voor belegging in schuldvorderingen van de in artikel 271/15 van de wet van 3 augustus 2012 bedoelde lijst. De FOD Financiën deelt de vennootschap de schrapping mee met een aangetekende zending. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken.