Artikel 315, WIB 92

Art. 315, derde lid, is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2023 (art. 92 en 102, 1ste lid, W 20.11.2022 - B.S. 30.11.2022; Numac: 2022034191; erratum B.S. 05.12.2022)

[De voorgaande aanslagjaren blijven onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van de huidige wet (art. 102, 2de lid, W 20.11.2022 - B.S. 30.11.2022; Numac: 2022034191; erratum B.S. 05.12.2022)]


Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen.

De verplichting tot voorlegging:

1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1/1, eerste lid, vermelde rekeningen, levensverzekeringsovereenkomsten en juridische constructies;

2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen.

3° omvat, voor rechtspersonen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1/3, vermelde juridische constructies.

4° omvat, voor de in artikel 307, § 1/1, d), vermelde belastingplichtigen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 21, eerste lid, 13°, vermelde leningen.

Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privélokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het tiende jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk.