Parlementaire vraag nr. 21 van de heer de Clippele van 17.06.1988
Onroerende inkomsten - Vruchtgebruik.
Op 27 juli 1987, stelde ik aan uw voorganger vraag nr. 354.
Daar ik nog geen antwoord heb gekregen, ben ik zo vrij deze vraag te herhalen.
"Artikel 7, § 1, 3°, van het WIB, bepaalt dat onder netto-inkomsten uit onroerende goederen onder meer wordt verstaan "de bedragen verkregen uit hoofde van de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een (...) onroerend goed."
De cursief gedrukte woorden werden in de wet ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 28 december 1983.
Op basis van die invoeging menen sommige controleurs van de directe belastingen als inkomsten uit onroerende goederen te kunnen belasten de prijs verkregen door het vestigen of overdragen van het vruchtgebruik van een onroerend goed, en wel voor heel het jaar tijdens hetwelk die prijs verkregen werd.
Nu is het vruchtgebruik een essentieel zakelijk recht, dat heel wat belangrijker is dan het recht van erfpacht en opstal, waarover het Burgerlijk Wetboek niet handelt.
Het is dan ook de vraag of vruchtgebruik ondergebracht kan worden bij de rechten die gelijkstaan met die van erfpacht en opstal.
Wij menen veeleer dat de wetgever rechten bedoeld heeft zoals de burgerrechtelijke vergunning om een terrein te bebouwen, afstand van het recht van natrekking enz. en, gesteld dat hij het vruchtgebruik bedoelde, dat hij het specifiek zou hebben genoemd.
Kunt u ons meedelen :
1. Of het Parlement met de woorden "gelijkaardige onroerend recht" in de bedoelde wet van 1983 werkelijk aan vruchtgebruik heeft gedacht.
2. Zo ja (wat volgens ons uitgesloten is), wordt die aanslag dan toegepast :
ANTWOORD
Uit het onderzoek, waarvan sprake in het antwoord dat door mijn voorganger op de vraag nr. 354 van 27 juli 1987 van het geachte lid heeft verstrekt, is gebleken dat het vruchtgebruik niet wordt beoogd in artikel 7, § 1, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Richtlijnen in die zin zullen eerstdaags aan de taxatieambtenaren worden toegestuurd (Zie Administratieve bepalingen nr. II vooraan in dit Bulletin).
Op 27 juli 1987, stelde ik aan uw voorganger vraag nr. 354.
Daar ik nog geen antwoord heb gekregen, ben ik zo vrij deze vraag te herhalen.
"Artikel 7, § 1, 3°, van het WIB, bepaalt dat onder netto-inkomsten uit onroerende goederen onder meer wordt verstaan "de bedragen verkregen uit hoofde van de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een (...) onroerend goed."
De cursief gedrukte woorden werden in de wet ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 28 december 1983.
Op basis van die invoeging menen sommige controleurs van de directe belastingen als inkomsten uit onroerende goederen te kunnen belasten de prijs verkregen door het vestigen of overdragen van het vruchtgebruik van een onroerend goed, en wel voor heel het jaar tijdens hetwelk die prijs verkregen werd.
Nu is het vruchtgebruik een essentieel zakelijk recht, dat heel wat belangrijker is dan het recht van erfpacht en opstal, waarover het Burgerlijk Wetboek niet handelt.
Het is dan ook de vraag of vruchtgebruik ondergebracht kan worden bij de rechten die gelijkstaan met die van erfpacht en opstal.
Wij menen veeleer dat de wetgever rechten bedoeld heeft zoals de burgerrechtelijke vergunning om een terrein te bebouwen, afstand van het recht van natrekking enz. en, gesteld dat hij het vruchtgebruik bedoelde, dat hij het specifiek zou hebben genoemd.
Kunt u ons meedelen :
1. Of het Parlement met de woorden "gelijkaardige onroerend recht" in de bedoelde wet van 1983 werkelijk aan vruchtgebruik heeft gedacht.
2. Zo ja (wat volgens ons uitgesloten is), wordt die aanslag dan toegepast :
a) | Op vruchtgebruik gevestigd tijdens het leven van de eigenaar; |
b) | Op welke overdracht van vruchtgebruik dan ook, zonder een onderscheid te maken of het ontstaan is uit een nalatenschap, een schenking, een vroegere overdracht; |
c) | Bestaan er uitzonderingen ?" |
Uit het onderzoek, waarvan sprake in het antwoord dat door mijn voorganger op de vraag nr. 354 van 27 juli 1987 van het geachte lid heeft verstrekt, is gebleken dat het vruchtgebruik niet wordt beoogd in artikel 7, § 1, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Richtlijnen in die zin zullen eerstdaags aan de taxatieambtenaren worden toegestuurd (Zie Administratieve bepalingen nr. II vooraan in dit Bulletin).