Artikel 234, WIB 92

Art. 234, eerste lid, 9°, treedt in werking op 01.01.2031 (art. 8, 6°, en 12, 11de lid, W 25.11.2021 - B.S. 03.12.2021; Numac: 2021033910)


Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, wordt de belasting gevestigd:

1° op het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft:

- goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid;

- goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt;

- andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1;

2° op de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een in België gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in het 1°;

3° op de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;

4° op de kosten als bedoeld in artikel 57, eerste lid, de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, en de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 3°, wat auteursrechten en naburige rechten betreft, en 5°, die niet worden verantwoord door individuele fiches, tenzij:

- de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van die kosten of de voordelen van alle aard begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte;

- of, wanneer het niet is begrepen in een dergelijke aangifte, de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar of het bedrag van de kosten begrepen is in een aanslag die met akkoord van een in artikel 305, eerste lid, bedoelde belastingplichtige verkrijger te zijnen name wordt gevestigd binnen de termijnen bedoeld in de artikelen 354, eerste en tweede lid, en 358;

5° op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.

6° op een bedrag gelijk aan 17 %. van het bedrag zoals bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, eerste tot twaalfde lid, wanneer in artikel 65 bedoelde voertuigen, al dan niet kosteloos, voor persoonlijk gebruik ter beschikking zijn gesteld;

7° in afwijking van de bepaling onder 6°, op een bedrag gelijk aan 40 %. van het bedrag zoals bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, eerste tot twaalfde lid, wanneer in artikel 65 bedoelde voertuigen, al dan niet kosteloos, voor persoonlijk gebruik ter beschikking zijn gesteld en wanneer de brandstofkosten verbonden met dit persoonlijk gebruik geheel of gedeeltelijk door de rechtspersoon ten laste zijn genomen.

8° op de kosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen, aangekocht, geleased of gehuurd vanaf 1 januari 2026, tenzij het een voertuig betreft dat geen CO2 uitstoot.

9° op een bedrag gelijk aan het hieronder bedoelde percentage van de kosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen die geen CO2 uitstoten:

- 5 % indien het een in 2027 aangekocht, geleased of gehuurd voertuig betreft;

- 10 % indien het een in 2028 aangekocht, geleased of gehuurd voertuig betreft;

- 17,5 % indien het een in 2029 aangekocht, geleased of gehuurd voertuig betreft;

- 25 % indien het een in 2030 aangekocht, geleased of gehuurd voertuig betreft;

- 32,5 % indien het een vanaf 1 januari 2031 aangekocht, geleased of gehuurd voertuig betreft.

10° in de mate dat zij meer bedragen dan 3 % van de totale brutobezoldiging van de sportbeoefenaar, berekend per jaar gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst, op de commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallig vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald in het kader van een overeenkomst die tot doel heeft om:

a) hetzij een sportbeoefenaar bij te staan in onderhandelingen met het oog op het afsluiten, het verlengen, het hernieuwen of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst bij een sportclub;

b) hetzij een in artikel 270, 1° en 3°, bedoelde schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing bij te staan in onderhandelingen met het oog op het afsluiten, het verlengen, het vernieuwen of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst met een sportbeoefenaar;

c) hetzij een inkomende of uitgaande uitleenbeurt, dan wel definitieve transfer van een sportbeoefenaar te regelen.

De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.

Wanneer het in het eerste lid, 8° en 9°, bedoelde voertuig ter beschikking wordt gesteld voor het persoonlijk gebruik door een derde, omvatten de in het eerste lid, 8° en 9°, bedoelde kosten niet het bedrag dat overeenstemt met het voordeel van alle aard dat op naam van die derde wordt belast en de eigen bijdrage van die derde voor het persoonlijk gebruik van dat voertuig.