Parlementaire vraag nr. 33 van mevrouw Marie-Christine Marghem van 14.04.2008
Personenbelasting
Belastingvermindering
Woning
Eigen woning
Woningaftrek
Aftrek voor enige eigen woning
Berekening van de woningaftrek
Hypothecaire lening
Interest van een hypothecaire lening
Gewone interestaftrek
Bijkomende interestaftrek
Toekenningsvoorwaarde van de bijkomende interestaftrek
Verhoogde belastingvermindering
Toekenningsvoorwaarden van de verhoogde belastingvermindering
Bouwsparen
Lange termijnsparen
VRAAG
Bij de programmawet van 27 december 2004 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004, 2e editie), gewijzigd bij de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005, 2e editie), werd een aftrek voor enige en eigen woning ingevoerd die van toepassing is op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 specifiek zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de in artikel 104, 9° van het WIB 1992 bedoelde woning, evenals op de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening.
In de administratieve omzendbrief nr. Ci.RH.26/581.538 (AOIF 20/2007) van 17 juli 2007 worden onder punt 27 vijf situaties opgesomd waarin tijdens hetzelfde belastbare tijdperk en bij dezelfde belastingplichtige sprake kan zijn van de gecombineerde toepassing van het nieuwe stelsel van de aftrek voor enige en eigen woning enerzijds en het oude stelsel van de verhoogde vermindering voor bouwsparen en/of de bijkomende interestaftrek anderzijds.
Een andere mogelijkheid is dat een natuurlijke persoon die een pand bewoont waarvan hij eigenaar is en waarvoor hij nog een hypothecaire lening afbetaalt, na 1 januari 2005 een nieuwe hypothecaire lening aangaat om het belendend gebouw aan te kopen met de bedoeling om van de twee panden een enige eigen woning te maken. Wanneer er op het gelijkvloers en de verdieping tussenmuren worden doorgeslagen, vormen de twee panden effectief maar één woning meer.
Is het uws inziens eveneens mogelijk om, gelet op de algemene principes zoals vermeld in de voornoemde omzendbrief en aansluitend bij de onderliggende strekking van de vijf in punt 27 opgesomde situaties, in het beschreven hypothetisch geval het oude met het nieuwe stelsel te combineren?
ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen)
Het geachte lid stelt belang in het geval waarin een belastingplichtige reeds eigenaar is van een woning waarvoor nog steeds een door hem, voor 1 januari 2005 gesloten lening wordt terugbetaald. Die belastingplichtige gaat vanaf 1 januari 2005 een nieuwe hypothecaire lening aan voor het verwerven van een aangrenzende woning en verricht de nodige werkzaamheden zodat de twee woningen slechts één woning vormen. Zij vraagt of, rekening houdend met de algemene principes die zijn uiteengezet in de circulaire nr. Ci.RH.26/581 538 van 17 juli 2007, het eveneens mogelijk is om in dat geval gelijktijdig het oude stelsel (verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen en/of bijkomende interestaftrek) voor de voor 1 januari 2005 gesloten lening en het nieuwe stelsel (aftrek voor enige en eigen woning) voor de vanaf 1 januari 2005 gesloten lening toe te passen.
Gezien het geachte lid verwijst naar de circulaire nr. Ci.RH.26/581 538 van 17 juli 2007, moet er worden van uitgegaan dat de voor 1 januari 2005 gesloten lening in aanmerking komt voor het bouwsparen en/of de aftrek van interesten van hypothecaire leningen. Daarenboven wordt er eveneens van uitgegaan dat die lening recht geeft op de gewone interestaftrek (hierbij wordt opgemerkt dat dit noodzakelijkerwijze het geval is wanneer die lening recht geeft op de aftrek van interesten van hypothecaire leningen).
In dat verband moeten de twee volgende gevallen worden bekeken, die elk een verschillende benadering van de problematiek vereisen :
- de nieuwe lening is uitsluitend gesloten om de aankoop van de aangrenzende woning te financieren (in het vak 6 van het door de kredietinstelling uitgereikte éénmalige basisattest wordt slechts de aankoop van een woning als doel van de lening vermeld);
- de nieuwe lening is gesloten ofwel ter financiering van zowel de aankoop van de aangrenzende woning als het totaal of een gedeelte van de verbouwingswerken (in het vak 6 van het door de kredietinstelling uitgereikte éénmalige basisattest wordt als doel van de lening zowel de aankoop van een woning als de verbouwing ervan vermeld), ofwel uitsluitend ter financiering van het totaal of een gedeelte van de verbouwingswerken (in het vak 6 van het door de kredietinstelling uitgereikte éénmalige basisattest wordt als doel van de lening de verbouwing van een woning vermeld).
1. De nieuwe lening is uitsluitend gesloten om de aankoop van de aangrenzende woning te financieren (in het vak 6 van het door de kredietinstelling uitgereikte éénmalige basisattest wordt slechts de aankoop van een woning als doel van de lening vermeld).
In dat geval heeft de nieuwe lening, op het ogenblik dat zij wordt gesloten, uitsluitend betrekking op een andere woning dan diegene waarop de voor 1 januari 2005 gesloten lening waarvan de bestedingen in aanmerking komen voor de aftrek van interesten van een hypothecaire lening of het bouwsparen, betrekking heeft. Daarenboven is de nieuwe lening geen herfinanciering van een voor 1 januari 2005 gesloten lening.
Hieruit volgt dat de in artikel 526, §§ 1 en 2, WIB 1992, bepaalde overgangsbepalingen niet op de nieuwe lening, maar wel op de oude lening van toepassing zijn, zodat de nieuwe lening onder het nieuwe stelsel valt (zijnde inzonderheid de artikelen 14, 104, 9°, 105, 115, 116, 145^1, 145^2, 145^5 en 145^6, WIB 1992, zoals zij momenteel bestaan, na te zijn gewijzigd door de programmawet van 27 december 2004, de wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2005 en de wet van 25 april 2007 tot wijziging van sommige bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde ze in overeenstemming te brengen met bepaalde principes van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte), terwijl de oude lening onder de toepassing van het oude stelsel blijft vallen (zijnde inzonderheid de artikelen 14, 104, 9°, 105, 115, 116, 145^1, 145^2, 145^5, 145^6 en 145^17 tot 145^20, WIB 1992, zoals zij bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de programmawet van 27 december 2004). Voor een betere verstaanbaarheid wordt hierna telkens wanneer sprake is van de artikelen van het WIB 1992 die zijn beoogd in het oude stelsel gebruik gemaakt van de notie «WIB 1992 (oud)», en van de notie «WIB 1992» wanneer sprake is van de artikelen van het WIB 1992 die in het nieuwe stelsel zijn beoogd.
In dat geval moet dan ook gelijktijdig het oude stelsel op de voor 1 januari 2005 gesloten lening en het nieuwe stelsel op de vanaf 1 januari 2005 gesloten lening worden toegepast.
Het is van belang te vermelden dat in het nieuwe stelsel de interesten en de sommen die zijn betaald voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening, evenals de premies die zijn betaald tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die lening, naargelang het geval en voor zover aan de vereiste voorwaarden ter zake is voldaan, recht geven op, ofwel de in artikel 104, 9°, WIB 1992, bedoelde aftrek voor enige en eigen woning, ofwel de in artikel 14, WIB 1992, bedoelde interestaftrek en de in artikel 145 (1), 2° en 3°, WIB 1992 bedoelde belastingvermindering voor het lange termijnsparen.
Niets verhindert derhalve dat de nieuwe lening recht kan geven op de in artikel 104, 9°, WIB 1992, bedoelde aftrek voor enige en eigen woning, voor zover alle voorwaarden ter zake zijn vervuld.
In het bijzonder moet de in tweede instantie aangekochte woning op 31 december van het jaar waarin de nieuwe lening werd gesloten de enige woning van de belastingplichtige zijn.
In de praktijk, rekening houdend met de omstandigheid dat de in eerste instantie aangekochte woning niet is bestemd om te worden verkocht en dat de verbouwingswerken tot gevolg moeten hebben dat de twee woningen slechts één woning vormen, kan de voorwaarde dat het moet gaan om de enige woning van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de nieuwe lening werd gesloten, slechts worden geacht te zijn voldaan, wanneer, rekening houdend met de stand van de verbouwingswerkzaamheden, de twee onroerende goederen op die datum geen twee afzonderlijke woningen meer uitmaken en voor zover wel te verstaan de belastingplichtige geen eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of naakte eigenaar is van andere woningen (met uitsluiting van de woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is). Onder een afzonderlijke woning moet worden verstaan een onroerend goed (of een deel van een onroerend goed) dat wegens zijn aard bestemd is voor bewoning door één of meerdere personen. De twee aangrenzende woningen worden op 31 december van het jaar waarin de lening werd gesloten niet als twee afzonderlijke woningen aangemerkt, wanneer inzonderheid uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat de twee onroerende goederen op die datum slechts één woning uitmaken, of wanneer één van beide woningen (of beide) niet meer bewoonbaar is (zijn) op die datum en dus niet meer de aard van woning heeft (hebben).
Die voorwaarde van enige woning moet worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke omstandigheden, eigen aan ieder geval. De belastingplichtige kan hiervoor alle bewijsmiddelen van het gemeen recht met uitzondering van de eed aan de administratie voorleggen.
De administratie zal er om praktische redenen evenwel zondermeer van uitgaan dat de twee aangrenzende onroerende goederen op 31 december van het jaar van aangaan van de nieuwe lening geen twee afzonderlijke woningen meer uitmaken wanneer de administratie van het Kadaster reeds één kadastraal inkomen (KI) heeft toegekend aan de woning die is ontstaan uit de verbouwing van de twee aangrenzende onroerende goederen, voor zover dat KI ten laatste op die dag in werking is getreden. Rekening houdend met de regels inzake de herschatting van de kadastrale inkomens naar aanleiding van werken, moet het nieuwe KI in de praktijk dus ten laatste de 1e december van het jaar van afsluiting van de nieuwe lening in werking zijn getreden. Overeenkomstig artikel 473, WIB 1992, is de belastingplichtige er immers toe gehouden uit eigen beweging aan de administratie van het Kadaster de voltooiing van de werken aan de gebouwde onroerende goederen aan te geven, en dit binnen dertig dagen volgend op die gebeurtenis. Overeenkomstig artikel 494, § 1, 2o, WIB 1992, gaat de administratie van het Kadaster dan over tot herschatting van het KI van het onroerend goed. Op basis van artikel 494, § 5, WIB 1992, wordt het uit een herschatting voortkomende KI geacht te bestaan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de voltooiing van de werken. Dit betekent voor het onderhavig geval dat de voltooiing van de verbouwingswerken van de twee aangrenzende woningen tot één woning uiterlijk op 30 november van het jaar van aangaan van de nieuwe lening moet hebben plaats gevonden en dat de belastingplichtige die gebeurtenis inderdaad binnen de dertig dagen heeft aangegeven bij het Kadaster.
Daarentegen mag op basis van het feit dat ieder van de twee aangrenzende woningen op 31 december van het jaar waarin de lening wordt gesloten nog een afzonderlijk KI heeft, niet worden besloten dat de twee aangrenzende woningen op die datum twee afzonderlijke woningen uitmaken. De werkelijke toestand is hierbij bepalend.
Het is daarenboven belangrijk op te merken dat, om uit te maken of de uit de twee verbouwde woningen voortkomende woning de enige woning van de belastingplichtige is die hij op 31 december van het jaar van afsluiting van de nieuwe lening zelf betrekt, overeenkomstig artikel 115, § 1, tweede alinea, 3°, 2de streepje, WIB 1992, geen rekening wordt gehouden met het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van de stand van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige niet toelaten de woning op diezelfde datum te betrekken. In dat geval zal overeenkomstig artikel 115, § 1, derde alinea, 2°, WIB 1992 de aftrek in voorkomend geval niet meer worden toegestaan vanaf het tweede jaar volgend op het jaar waarin de lening is gesloten, indien de belastingplichtige de woning op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt.
In de veronderstelling dat de twee aangrenzende woningen op 31 december van het jaar van afsluiting van de lening geen twee afzonderlijke woningen meer uitmaken en aan alle andere vereiste voorwaarden is voldaan, kan de nieuwe lening derhalve recht geven op de in artikel 104, 9°, WIB 1992 (nieuw stelsel) bedoelde aftrek voor enige en eigen woning, terwijl de voor 1 januari 2005 gesloten lening nog steeds in aanmerking kan komen voor de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen en/of de aftrek van hypothecaire interesten, evenals de gewone interestaftrek (oud regime). Er zal bij de belastingplichtige een gelijktijdige toepassing zijn van beide systemen tijdens elk belastbaar tijdperk waarin de respectievelijke leningen worden afgelost. In dat verband is het belangrijk te melden dat de nieuwe lening onderworpen zal worden aan de in artikel 115 en 116, WIB 1992, bedoelde begrenzingen die eigen zijn aan de aftrek voor enige en eigen woning, terwijl de oude lening onderworpen zal blijven aan de in artikel 145^6, WIB 1992 (oud) bedoelde begrenzingen, zodat de aftrek voor enige en eigen woning die is verkregen voor de nieuwe lening bij de berekening van de belastingvermindering waarop de belastingplichtige voor de oude lening recht heeft niet in mindering zal worden gebracht.
Daarenboven moet, aangezien voor de uit de verbouwing voortkomende woning twee leningen bestaan, waarvan de ene onder de toepassing van het oude stelsel valt en de andere onder het nieuwe, in acht worden genomen dat de in artikel 526, § 1, WIB 1992, voorziene overgangsbepaling slechts op een deel van het voor die woning vastgestelde KI van toepassing is. Hieruit dat een deel van het KI van die woning in het oude stelsel zal vallen en dus zal moeten worden vermeld in de aangifte van de belastingplichtige. Dat deel wordt vastgesteld door het KI van die woning te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het KI van de in eerste instantie aangekochte woning en de noemer gelijk is aan de som van die in eerste instantie aangekochte woning en het KI van de in tweede instantie aangekochte woning.
Indien daarentegen de twee aangrenzende woningen op 31 december van het jaar van afsluiting van de nieuwe lening nog steeds twee afzonderlijke woningen uitmaken of, meer algemeen, indien niet aan alle voorwaarden met betrekking tot de aftrek voor enige en eigen woning is voldaan, zal de nieuwe lening hoogstens recht geven op de in artikel 14, WIB 1992, bedoelde interestaftrek en op de in artikel 145^1, 3°, WIB 1992, bedoelde belastingvermindering voor het lange termijnsparen (nieuw stelsel), terwijl de voor 1 januari 2005 gesloten lening in aanmerking zal blijven komen voor de verhoogde belastingvermindering voor het bouwsparen en/of de bijkomende interestaftrek, evenals de gewone interestaftrek (oud stelsel). In dat geval zullen zowel de oude lening als de nieuwe lening overeenkomstig artikel 526, § 2, en derde alinea, WIB 1992, worden onderworpen aan de in artikel 145^6, WIB 1992 (oud), bedoelde begrenzingen. Hieruit volgt inzonderheid dat het totaal van de bijdragen en de betalingen die respectievelijk zijn beoogd in artikel 145^1, 2° en 3°, WIB 1992, en in artikel 145^1, 2° en 3°, WIB 1992 (oud), en die betrekking hebben op de twee leningen, slechts voor de belastingvermindering in aanmerking zullen worden genomen voor zover die uitgaven niet meer bedragen dan 15% van de eerste schijf van 1.660 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2009) van het totale beroepsinkomen en 6% van het overige, met een maximum van 1.990 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2009).
In dat geval zal de in artikel 526, § 1, WIB 1992, voorziene overgangsbepaling eveneens van toepassing zijn op een deel van het KI van de woning die uit de verbouwing voortkomt waarbij dat deel op dezelfde wijze wordt vastgesteld als hiervoor is uiteengezet.
2. De nieuwe lening is gesloten ofwel ter financiering van zowel de aankoop van de aangrenzende woning als het totaal of een gedeelte van de verbouwingswerken (in het vak 6 van het door de kredietinstelling uitgereikte éénmalig basisattest wordt als doel van de lening zowel de aankoop van een woning als de verbouwing ervan vermeld), ofwel uitsluitend ter financiering van het geheel of een gedeelte van de verbouwingswerken (in het vak 6 van het door de kredietinstelling uitgereikte basisattest wordt als doel van de lening de verbouwing van een woning vermeld)
In dat geval werd de nieuwe lening gesloten om het geheel of een deel van de verbouwingswerken van de twee woningen tot één woning te financieren. Die werken betreffen dus zowel de in eerste instantie aangekochte woning als de in tweede instantie aangekochte woning. Derhalve moet worden besloten dat de nieuwe lening is gesloten terwijl er voor diezelfde woning (de in eerste instantie aangekochte woning) nog een andere voor 1 januari 2005 gesloten lening is die zowel voor de interestaftrek als de aftrek van hypothecaire interesten of het bouwsparen in aanmerking komt. Het is van geen belang dat in het vak 7 van het door de kredietinstelling uitgereikte basisattest als ligging van de woning waarop de lening betrekking heeft het adres van de in eerste instantie aangekochte woning, dat van de in tweede instantie aangekochte woning of nog het adres van de twee woningen wordt vermeld. Het is de werkelijke situatie die van belang is, met name de omstandigheid waarbij de gefinancierde werken eveneens betrekking hebben op de in eerste instantie aangekochte woning.
Hieruit volgt dat de in artikel 526, §§ 1 en 2, WIB 1992, bepaalde overgangsbepalingen van toepassing zijn op de nieuwe lening, zodat die lening in principe onder de toepassing van het oude stelsel valt.
De oude lening blijft welteverstaan eveneens onderworpen aan het oude stelsel, gezien zij voor 1 januari 2005 is gesloten en de in artikel 526, §§ 1 en 2, WIB 1992, opgenomen overgangsbepaling daarop van toepassing zijn.
De artikelen 14, 104, 9°, 105, 115, 116, 145^1, 145^2, 145^4 tot 145^6, en 145^17 tot 145^20, WIB 1992 (oud), blijven eveneens van toepassing op de interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van de oude en de nieuwe lening evenals op de bijdragen die ter uitvoering van verzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het waarborgen of het wedersamenstellen van die leningen zijn betaald. Het feit dat de twee leningen onderworpen blijven aan het oude stelsel brengt eveneens met zich mee dat het KI van de uit de verbouwing voortkomende woning overeenkomstig artikel 526, § 1, WIB 1992, aan het oude stelsel onderworpen blijft.
In dat geval zijn overeenkomstig artikel 526, § 2, tweede en derde alinea, WIB 1992, zowel de oude lening als de nieuwe lening onderworpen aan de in artikel 145^6, WIB 1992 (oud), bedoelde begrenzingen. Hieruit volgt inzonderheid dat het totaal van de bijdragen en betalingen die op beide leningen betrekking hebben en die zijn bedoeld in artikel 145^1, 2 en 3, WIB 1992 (oud), slechts in aanmerking zullen worden genomen voor de belastingvermindering in de mate dat die uitgaven niet meer bedragen dan 15% van de eerste schijf van 1.660 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2009) van het totale beroepsinkomen en 6% van het overige, met een maximum van 1.990 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2009).
Wanneer de nieuwe, vanaf 1 januari 2005 gesloten lening aan alle voorwaarden van de in artikel 104, 9, WIB 1992, bedoelde aftrek voor enige en eigen woning voldoet (hetgeen voor het in punt 1 hierboven geschetste geval inzonderheid inhoudt dat de twee aangrenzende woningen op 31 december van het jaar van afsluiten van de lening niet meer als twee afzonderlijke woningen worden beschouwd) kan de belastingplichtige overeenkomstig artikel 526, § 3, WIB 1992, in zijn aangifte betreffende het belastbare tijdperk waarin die lening werd gesloten, vermelden dat hij voor die aftrek kiest maar enkel voor het deel van de uitgaven dat betrekking heeft op de nieuwe, vanaf 1 januari 2005 gesloten lening en voor het levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het waarborgen of het wedersamenstellen van die lening. Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige.
In dat geval geven de uitgaven die betrekking hebben op de oude lening evenals het levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het waarborgen of het wedersamenstellen van die lening geen enkel recht meer op een fiscaal voordeel.
Daarenboven zal wanneer de belastingplichtige die keuze maakt, het volledige KI van de uit de verbouwing voortkomende woning onderworpen zijn aan het nieuwe stelsel, als gevolg van dat artikel 526, § 3, WIB 1992. Wanneer de belastingplichtige daarentegen die keuze niet maakt, zal het artikel 526, § 1, WIB 1992, op het volledige KI van de uit de verbouwing voortkomende woning van toepassing zijn, zodat dat KI onderworpen zal blijven aan het oude stelsel.