Artikel 143, WIB 92
Art. 143, 7°, is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2022 worden verkregen (art. 6 en 8, W 26.04.2022 - B.S. 06.05.2022; Numac: 2022031910)
Voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen komen niet in aanmerking:
1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies, evenals studiebeurzen en premies voor het voorhuwelijkssparen;
2° inkomsten verkregen door een persoon met een handicap die in beginsel recht heeft op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ten belope van het maximumbedrag waarop die persoon in uitvoering van die wet recht kan hebben;
3° pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als bedoeld in artikel 34 die zijn verkregen door in artikel 132, eerste lid, 7°, bedoelde personen, tot beloop van 14.500 euro (basisbedrag) per jaar;
4° bezoldigingen verkregen door in artikel 135, bedoelde gehandicapten ingevolge tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats;
5° uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing, waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben.
5°/1 overlevingspensioenen aan wezen in de publieke sector en wezenrenten waarvan de uitbetaling of toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop ze in werkelijkheid betrekking hebben;
6° de uitkeringen bedoeld in artikel 90, eerste lid, 3°, de niet in 5°/1 bedoelde overlevingspensioenen toegekend aan wezen in de publieke sector en de niet in 5°/1 bedoelde wezenrenten, die zijn toegekend aan kinderen tot beloop van 1.800 euro (basisbedrag) per jaar.
7° bezoldigingen en in artikel 90, eerste lid, 1°ter, bedoelde beloningen verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, bezoldigingen verkregen door leerlingen in een alternerende opleiding als bedoeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, evenals winst, baten en bezoldigingen van een bedrijfsleider behaald of verkregen door studenten-zelfstandigen zoals bedoeld in artikel 5quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, tot een bedrag van 1.500 euro (basisbedrag) per jaar.