Artikel 198, WIB 92
Art. 198, § 1, 5°, is van toepassing op de vanaf 01.01.2024 verschuldigde belastingen (art. 52 en 59, 8ste lid, W 28.12.2023 - B.S. 29.12.2023; Numac: 2023048795)
§ 1. Als beroepskosten worden niet aangemerkt:
1° de vennootschapsbelasting de in mindering van de vennootschapsbelasting gestorte sommen, en de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen met miskenning van artikel 261 tot ontlasting van de verkrijger heeft gedragen;
2° de belasting en de aanvullende belasting op de deelnames die ten laste van de schuldenaar van het inkomen vallen ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, bedoeld in artikel 113 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;
3° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing;
4° de jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen vermeld in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen;
5° onverminderd de toepassing van artikel 53, 32°, de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies andere dan deze bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten en andere dan deze ingevoerd door de Gewesten op het gebruik van voertuigen of op het gebruik van de openbare weg, alsmede de verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze niet-aftrekbare belastingen, heffingen en retributies;
6° de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen vermeld in artikel 201/4 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
6°/1 de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen vermeld in artikel 201^11 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
6°/2 de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen vermeld in artikel 201^21 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
6°/3 de jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen vermeld in artikel 201^30 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
7° waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het verlies aan gestorte kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd en de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging;
8° het in kosten opgenomen deel van een op niet-afschrijfbare immateriële of materiële, of financiële vaste activa geboekt disconto, voor zover de aankoopprijs lager is dan de werkelijke waarde verhoogd met het disconto;
9° de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen die, al dan niet kosteloos, voor persoonlijk gebruik ter beschikking zijn gesteld, ten belope van 17 %. van het bedrag zoals bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, eerste tot twaalfde lid;
9°bis in afwijking van de bepaling onder 9°, de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen die, al dan niet kosteloos, voor persoonlijk gebruik ter beschikking zijn gesteld, ten belope van 40 %. van het bedrag zoals bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, eerste tot twaalfde lid, wanneer de brandstofkosten verbonden met dit persoonlijk gebruik geheel of gedeeltelijk door de vennootschap ten laste zijn genomen;
10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in artikel 307, § 1/2, eerste lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1/2, eerste lid, of, als ze toch aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht;
10°/1 de betalingen die werden gedaan in het kader van een hybridemismatch, voor zover:
- de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting die ze wenst af te trekken zulks wenst te doen van de beroepsinkomsten die niet opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van een buitenlandse onderneming of een vestiging daarvan; en
- een buitenlandse onderneming of een vestiging daarvan die betalingen mag aftrekken van haar belastbare inkomsten.
De betalingen waarvan de aftrek op grond van deze bepaling werd geweigerd, mogen worden afgetrokken van de beroepsinkomsten van de volgende belastbare tijdperken, voor zover die beroepsinkomsten ook opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van een buitenlandse onderneming of een vestiging daarvan.
10°/2 de volgende betalingen die werden gedaan in het kader van een hybridemismatch, voor zover ze niet opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van de gerechtigden:
a) een betaling uit hoofde van een financieel instrument, wanneer:
- het gegeven dat die betaling zonder deze bepaling aftrekbaar zou zijn zonder opgenomen te zijn in belastbare inkomsten van de gerechtigde, terug te voeren is op de verschillen in de kwalificatie van het financieel instrument of van de betaling die uit hoofde van het financieel instrument gedaan werd; en
- die betaling niet binnen een redelijke termijn in de belastbare inkomsten van de gerechtigde wordt opgenomen.
Een betaling uit hoofde van een financieel instrument wordt geacht binnen een redelijke termijn in de belastbare inkomsten van de gerechtigde te zijn opgenomen wanneer:
- de betaling in het rechtsgebied van de begunstigde wordt opgenomen in een belastbaar tijdperk dat begint binnen 12 maanden na het einde van het belastbaar tijdperk van de betaler; of
- redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de betaling in het rechtsgebied van de gerechtigde in een toekomstig belastbaar tijdperk in de heffing zal worden betrokken en er betalingsvoorwaarden gelden die normaliter tussen onafhankelijke ondernemingen zouden worden overeengekomen.
Een betaling die de onderliggende opbrengst van een overgedragen financieel instrument vormt, geeft geen aanleiding tot een hybridemismatch indien de betaling door een financieel handelaar wordt verricht in het kader van een hybrideoverdracht op de markt.
Voor de toepassing van deze bepaling, worden verstaan onder:
- financieel instrument: elk instrument dat leidt tot rendement op vreemd of eigen vermogen dat wordt belast volgens de regels voor het belasten van vreemd vermogen, eigen vermogen en derivaten uit hoofde van de wetgeving van België of van de Staat van buitenlandse onderneming of de vestiging daarvan, het rechtsgebied van de ontvanger of de betaler, en dat een hybrideoverdracht omvat;
- hybrideoverdracht op de markt: elke hybrideoverdracht waartoe door een financieel handelaar wordt overgegaan in het kader van de normale uitoefening van zijn activiteiten, en niet als onderdeel van een gestructureerde regeling; en
- financieel handelaar: elke persoon of entiteit die regelmatig voor eigen rekening financiële instrumenten koopt en verkoopt, met als doel winst te maken;
b) een betaling aan een hybride-entiteit;
c) een betaling aan een entiteit die over een of meer vestigingen beschikt, wanneer het feit dat die betaling niet is opgenomen in de belastbare inkomsten van die entiteit het gevolg is van verschillen in de toerekening van betalingen tussen het hoofdkantoor van die entiteit en haar vestiging of tussen twee of meer vestigingen van die entiteit op grond van de wetgeving van de rechtsgebieden waar de entiteit haar bedrijf uitoefent;
d) een betaling aan een vestiging die beschouwd wordt als aanleiding gevend tot een vaste inrichting op grond van de wetgeving van het rechtsgebied van het hoofdkantoor van de entiteit waarvan de vestiging deel uitmaakt, maar die niet beschouwd wordt als een vaste inrichting op grond van de wetgeving van het rechtsgebied waar de vestiging zich bevindt, behalve wanneer het met die betaling overeenkomende inkomen als belastbaar beschouwd wordt op grond van de wetgeving van het rechtsgebied van het hoofdkantoor van de entiteit waarvan de vestiging deel uitmaakt;
e) een door een hybride-entiteit gedane betaling, voor zover die betaling zonder deze bepaling zou afgetrokken worden van de belastbare inkomsten die niet eveneens opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van de gerechtigde;
f) een veronderstelde betaling tussen het hoofdkantoor van de vestiging of tussen twee of meer vestigingen, voor zover die betaling zonder deze bepaling zou afgetrokken worden van de belastbare inkomsten die niet eveneens opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van de gerechtigde;
10°/3 betalingen gedaan in het kader van een hybridemismatch voor zover ze direct of indirect de uitgaven financieren die aftrekbaar zijn in hoofde van meerdere buitenlandse ondernemingen, van een buitenlandse onderneming en een vestiging daarvan, van meerdere vestigingen van eenzelfde buitenlandse onderneming of van een buitenlandse onderneming of een vestiging daarvan, maar zonder dat er in dit laatste geval met die uitgaven inkomsten overeenkomen die opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van de gerechtigde. Die betalingen worden niettemin beschouwd als beroepskosten voor zover een van de rechtsgebieden die bij de hybridemismatch betrokken zijn een gelijkwaardige aanpassing heeft gemaakt met betrekking tot deze hybridemismatch;
10°/4 betalingen gedaan door een binnenlandse vennootschap die eveneens als binnenlandse vennootschap beschouwd wordt door een of meer andere rechtsgebieden binnen dewelke die betalingen aftrekbaar zijn van de belastbare inkomsten die niet opgenomen zijn in de belastbare inkomsten van die vennootschap in België. Die betalingen worden niettemin als beroepskosten beschouwd wanneer het andere rechtsgebied of de andere rechtsgebieden lidstaten zijn van de Europese Unie waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting gesloten heeft op grond waarvan de vennootschap beschouwd wordt als een inwoner van België.
11° onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van leningen wanneer de werkelijke verkrijger ervan niet onderworpen is aan een inkomstenbelasting of voor die inkomsten onderworpen is aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de in België toepasselijke bepalingen van gemeen recht en indien, in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen en andere dan leningen toegekend door instellingen bedoeld in artikel 56, § 2, 2°, hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk;
11°/1 onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van de in artikel 198/1, § 2, tweede lid, eerste streepje, bedoelde leningen, wanneer de werkelijke verkrijger ervan deel uitmaakt van dezelfde groep van vennootschappen waartoe ook de schuldenaar behoort indien, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen en andere dan leningen toegekend door instellingen bedoeld in artikel 56, § 2, 2°, hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk;
12° de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend aan de werknemers in het kader van een investeringsspaarplan overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers.
13° de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of leningen met betrekking tot aandelen, tot een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds het totale bruto dividend betaald of toegekend voor de aandelen waar deze vergoedingen voor ontbrekend coupon betrekking op hebben en anderzijds het totale bruto bedrag als dividend ofwel daadwerkelijk verkregen ofwel met betrekking waartoe een vergoeding voor ontbrekend coupon werd verkregen met betrekking tot deze aandelen;
14° het deel van de in de artikelen 193bis, § 1, tweede lid, en 193ter, § 1, vermelde premies, kapitaal- en interestsubsidies, dat voorheen definitief werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest.
15° de in artikel 198/1, § 4, vijfde lid, bedoelde vergoeding;
16° de in artikel 205/5, § 3, vierde lid, of de in artikel 205/5, § 4, vijfde lid, bedoelde vergoeding;
17° de commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard, in de mate dat zij meer bedragen dan 3 % van de totale brutobezoldiging van de sportbeoefenaar, berekend per jaar gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst, die rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald in het kader van een overeenkomst die tot doel heeft om:
a) hetzij een sportbeoefenaar bij te staan in onderhandelingen met het oog op het afsluiten, het verlengen, het hernieuwen of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst bij een sportclub;
b) hetzij een in artikel 270, 1° of 3°, bedoelde schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing bij te staan in onderhandelingen met het oog op het afsluiten, het verlengen, het vernieuwen of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst met een sportbeoefenaar;
c) hetzij een inkomende of uitgaande uitleenbeurt, dan wel definitieve transfer van een sportbeoefenaar te regelen;
18° de in artikel 2, § 2, van de wet van 19 december 2023, houdende de invoering van een minimumbelasting voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen bedoelde minimumbelasting, de in mindering van de voormelde minimumbelasting gestorte sommen, alsmede de verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze minimumbelasting en de voorheffingen;
19° de in artikel 194septies, derde streepje, bedoelde vergoeding ter compensatie van de in de artikelen 28 en 35 van de wet van 19 december 2023, houdende de invoering van een minimumbelasting voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen bedoelde minimumbelasting betaald door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting.
§ 2. Uitsluitend voor de toepassing van § 1, 7°, worden, in afwijking van artikel 184, toch als gestort kapitaal aangemerkt, de verminderingen van gestort kapitaal die voorheen zijn gedaan om geleden verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmede het geleden verlies boekhoudkundig is aangezuiverd.
Voor de toepassing van § 1, 7°, wat de ondernemingen bedoeld in artikel 192, § 1, vierde lid, betreft, wordt de interne transfer van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De waardeverminderingen op deze aandelen worden beschouwd als aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de waardeverminderingen op deze aandelen beschouwd als niet-aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille overeenkomstig § 1, 7°.
Voor de berekening van de waardevermindering in toepassing van het tweede lid, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap staan op datum van 31 december 2011.
Voor de toepassing van § 1, 7°, ingeval van verrichtingen gedaan door een buitenlandse vennootschap, dient het begrip gestort kapitaal overeenkomstig artikel 2, § 1, 6°, begrepen te worden in de zin van de bepalingen van dit Wetboek betreffende de vennootschapsbelasting.
§ 3. In geval van leningen gewaarborgd door een derde of leningen waarbij een derde aan de schuldeiser de nodige middelen heeft verschaft met het oog op de financiering van de leningen, en geheel of gedeeltelijk de aan de leningen verbonden risico's draagt, wordt deze derde voor de toepassing van paragraaf 1, 11° en 11°/1 geacht de werkelijke verkrijger van de interesten van deze lening te zijn, indien deze waarborg of dit verschaffen van middelen als hoofddoel belasting ontwijking heeft.
De aftrekbeperking bedoeld in paragraaf 1, 11°/1, is niet van toepassing op leningen aangegaan door:
- vennootschappen voor roerende leasing bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, en vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing en dit binnen de financiële sector en voor zover de ontleende kapitalen effectief dienen voor leasing- en factoringactiviteiten;
- vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten.
Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, van toepassing is, wordt onder gestort kapitaal, als bedoeld in paragraaf 1, 11° en 11°/1, de fondsen van de vereniging verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt.
Voor de toepassing van paragraaf 1, 11° en 11°/1, moeten met belaste reserves worden gelijkgesteld de vrijgestelde reserves die werden aangelegd naar aanleiding van een verrichting bedoeld in artikel 184bis, § 4, of in artikel 211, door opneming op de belaste reserves of met correlatieve creatie van een negatieve belaste reserve, omwille van het feit dat de overnemende of verkrijgende vennootschap aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap bezat op het ogenblik van de verrichting.
§ 4. Voor de toepassing van § 1, 11°/1, wat de financieringsverrichtingen die worden verricht in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer binnen een groep betreft, wordt, in hoofde van de vennootschap belast met dat gecentraliseerd beheer, onder de betaalde of toegekende interesten van leningen verstaan het positieve verschil tussen:
- enerzijds, de betaalde of toegekende interesten voor de sommen die haar ter beschikking worden gesteld door vennootschappen van de groep;
- en anderzijds, de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die effectief zijn ter beschikking gesteld aan vennootschappen van de groep in het kader van deze raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer, met uitzondering van de in artikel 56, § 2, 2°, bedoelde instellingen, en van de vennootschappen die zijn bedoeld in § 3, derde lid, of die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en activiteiten van gelijke aard als deze laatste uitoefenend.
Voor de bepaling van het eerder genoemde positieve verschil wordt geen rekening gehouden met de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die de vennootschap belast met het gecentraliseerd beheer ter beschikking stelt aan vennootschappen van de groep die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard zijn onderworpen of die gevestigd zijn in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België.
Voor de toepassing van het tweede lid, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België.
De vennootschap moet aantonen dat zowel de betaalde of toegekende interesten als de ontvangen of verkregen interesten betrekking hebben op het gecentraliseerd thesauriebeheer en het gevolg zijn van de raamovereenkomst voor dit gecentraliseerd thesauriebeheer.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° het gecentraliseerd thesauriebeheer, het beheer van dagelijkse thesaurieverrichtingen of het thesauriebeheer op korte termijn of uitzonderlijk op langere termijn om rekening te houden met specifieke omstandigheden binnen een normaal thesauriebeheer;
2° raamovereenkomst, de overeenkomst waarin de vennootschappen die deel uitmaken van een groep, duidelijkheid scheppen over het gebruikte financieringsmodel en de activiteiten binnen het gecentraliseerd thesauriebeheer. Deze overeenkomst moet onder andere bepalen:
a) de activiteiten die tot het dagelijkse thesauriebeheer behoren en die de vennootschap voor de leden van de groep uitvoert;
b) de wijze waarop uitstaande vorderingen en schulden worden verrekend tussen de vennootschappen die zijn aangesloten bij de bovenvermelde raamovereenkomst;
c) de modaliteiten voor de tussenkomst van de vennootschappen en de gehanteerde interestvoeten.