Artikel 354, WIB 92
Art. 354, § 1, vijfde lid, derde streepje (vervangen), is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2024 worden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie (art. 39 en 43, 2de lid, progW 22.12.2023 - B.S. 29.12.2023; Numac: 2023048600)
§ 1. Wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359 worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd.
Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359 worden gevestigd gedurende vier jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd.
In afwijking van het eerste en tweede lid, bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vormen termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende 6 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd in alle volgende gevallen:
- wanneer de aangifte een onderneming betreft die een lokaal dossier moet indienen overeenkomstig artikel 321/5;
- wanneer de aangifte een onderneming betreft die onderworpen is aan de verplichting tot het indienen van een landenrapport overeenkomstig artikel 321/2;
- wanneer, overeenkomstig artikel 307, § 1/2, de aangifte vergezeld moet gaan van een formulier waarop de betalingen zijn vermeld die tijdens het belastbaar tijdperk rechtstreeks of onrechtstreeks zijn gedaan aan personen of vaste inrichtingen gevestigd in bepaalde staten die door het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen in belastingaangelegenheden, worden aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepast, voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting of opgenomen in de lijst van de EU niet-coöperatieve rechtsgebieden;
- wanneer in de aangifte in de roerende voorheffing vrijstellingen, verzakingen of verminderingen zijn opgenomen die worden toegekend op basis van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting, of één van de voordelen van Richtlijn 2011/96/EU of Richtlijn 2003/49/EG inzake roerende voorheffing aan een inwoner van ander lidstaat van de Europese Unie toekennen;
- wanneer de aangifte een verrekening bevat van het in artikel 285 bedoelde forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting;
- wanneer over de aangifte inlichtingen werden ontvangen uit het buitenland, waarvoor een rechtsgrond bestaat die het uitwisselen van inlichtingen regelt in verband met een belasting waarop die rechtsgrond van toepassing is, en waarbij de inlichtingen betrekking hebben op:
a) meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies als bedoeld in artikel 326/1;
b) informatie van platformexploitanten, op voorwaarde dat het betrokken bedrag voor een bepaalde belastingplichtige minimaal 25.000 euro bedraagt.
In afwijking van het eerste en tweede lid, bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vormen termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende 10 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waar voor de belasting is verschuldigd wanneer de aangifte complex is.
Een aangifte is complex in alle volgende gevallen:
- het betreft een hybridemismatch als bedoeld in artikel 2, § 1, 16°;
- het betreft een niet-uitgekeerde winst die voortkomt uit een kunstmatige constructie of een reeks van constructies opgezet met als wezenlijk doel een belastingvoordeel te verkrijgen als bedoeld in artikel 185/2;
- wanneer, overeenkomstig artikel 307, § 1/1, of § 1/3, de aangifte het bestaan van een juridische constructie moet vermelden.
§ 2. In afwijking van de termijnen vermeld in § 1, eerste, tweede of derde lid, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende 10 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd in geval van inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
§ 3. De onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing mogen eveneens worden gevestigd binnen de termijn bepaald in de paragrafen 1 en 2.
§ 4. Wanneer de belastingplichtige anders dan per kalenderjaar boekhoudt, wordt voor de toepassing van de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 wordt gevestigd, de roerende voorheffing of de bedrijfsvoorheffing, de in paragrafen 1 en 2 bedoelde termijn verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van het boekjaar in de loop van hetzelfde jaar.
§ 5. Wanneer de belastingplichtige, diens echtgeno(o)t(e) op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, binnen de in de eerste paragraaf bedoelde termijn, overeenkomstig de artikelen 366 tot 371 een bezwaarschrift of een verzoek tot ontheffing van ambtswege overeenkomstig artikel 376 heeft ingediend, wordt die termijn verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en die van de beslissing van de adviseur-generaal of de gedelegeerde ambtenaar, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen.
Wanneer een belastingplichtige een vordering tot teruggave van de voorheffing op basis van artikel 368/1 binnen de termijn van drie jaar, indient, wordt deze termijn verlengd met een periode gelijk aan deze die tussen de datum van de indiening van de vordering tot teruggave en deze van de beslissing van de adviseur-generaal of van de door hem gedelegeerde ambtenaar zonder dat deze verlenging hoger mag zijn dan zes maanden.