Artikel 171, WIB 92

Art. 171, 5°, a), is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (02.09.2023) (art. 11, W 31.07.2023 - B.S. 23.08.2023; Numac: 2023044178)


In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, eerste lid, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, eerste lid, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:

1° tegen een aanslagvoet van 33 %:

a) de in artikel 90, eerste lid, 1°, 9°, eerste streepje, en 12°, vermelde diverse inkomsten;

b) de in artikel 90, eerste lid, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan;

c) onverminderd de toepassing van 2°, a, en 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare nettowinst of -baten die in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.

Onder belastbare nettowinst of netto-baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;

d) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°quater, 3°bis, b, en 4°, f, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145^1, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f;

e) de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders evenals het vakantiegeld dat ingevolge de hiervoor bedoelde prestaties wordt toegekend;

f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;

g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 1°bis, indien anders uitgekeerd;

h) de in 4°, g, bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g, door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;

i) de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto (basisbedrag) per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:

- sportbeoefenaars, voor hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 23 jaar hebben bereikt;

- scheidsrechters, voor hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden;

- opleiders, trainers en begeleiders, voor hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars;

op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector.

j) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, c), indien anders uitgekeerd;

1°bis tegen een aanslagvoet van 8 %: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145^1, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;

2° tegen een aanslagvoet van 10 %:

a) stopzettingsmeerwaarden als bedoeld in artikel 28, eerste lid, 1°, die naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting zijn verkregen of vastgesteld op:

- immateriële vaste activa, in zover ze niet meer bedragen dan de in 1°, c, vermelde grens;

- andere activa dan immateriële vaste activa.

Onder gedwongen definitieve stopzetting wordt verstaan de definitieve stopzetting die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis, evenals de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als bedoeld in artikel 135, eerste lid, 1°;

b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover:

- zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145^1, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f;

- het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;

- het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving, worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan, en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;

c) de kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, c/1 en 2°ter, die niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, wanneer ze aan de rechthebbende worden uitgekeerd bij leven vanaf de leeftijd waarop hij voldoet aan de voorwaarden om zijn al dan niet vervroegd rustpensioen op te nemen of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;

d) kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten gevormd met bijdragen als vermeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d, en e, indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer:

- voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan;

- die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;

2°bis tegen een aanslagvoet van 15 %:

a) de in artikel 17, § 1, 5°, bedoelde inkomsten die niet worden bedoeld in artikel 37, eerste tot derde lid;

b) de eerste schijf die overeenkomt met het bedrag dat niet meer bedraagt dan 30 % of 37.500 euro (basisbedrag), bedoeld in artikel 37, tweede lid, onverminderd de toepassing van artikel 37, derde lid, of met het in artikel 551 bedoelde bedrag, van de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten of die werden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde organisatie;

2°ter (...)

2°quater tegen een aanslagvoet van 18 %, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;

3° tegen een aanslagvoet van 30 %, de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis en 3°quater tot 3°septies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, eerste lid, 5° tot 7°;

3°bis tegen een aanslagvoet van 20 %:

a) de in artikel 90, eerste lid, 1°bis en 1°ter, vermelde diverse inkomsten;

b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd:

- aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar;

- aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, zoals en voor zover het krachtens artikel 104, tweede en derde lid, van de programmawet van 27 december 2021 van kracht blijft, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;

3°ter tegen de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, eerste lid, 6°, bedoelde loten waarop de in artikel 90, eerste lid, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betrekking hebben;

3°quater tegen een aanslagvoet van 15 %, de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 195, eerste lid, en 288, § 1, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 183, eerste lid, 3°, van deze wet bedoelde categorie "vastgoed", door een in deel III, boek I, titel III, van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard of door een gereglementeerde vastgoedvennootschap, of deze beleggingsvennootschap of deze gereglementeerde vastgoedvennootschap haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken lidstaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 % van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, van artikel 2, 5°, van de wet van 12 mei 2014 betreffende gereglementeerde vastgoedvennootschappen, rechtstreeks of onrechtstreeks door deze beleggingsvennootschap of door deze gereglementeerde vastgoedvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend of hoofdzakelijk voor aan woonzorg of gezondheidszorg aangepaste wooneenheden aangewend worden of bestemd zijn.

Wanneer het vastgoed niet uitsluitend voor aan woonzorg of gezondheidszorg aangepaste wooneenheden aangewend wordt of bestemd is, of slechts gedurende een deel van het belastbaar tijdperk, wordt enkel de verhouding van de tijd en de oppervlakte die werkelijk besteed wordt aan woonzorg of gezondheidszorg in aanmerking genomen voor de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde percentage.

De vaststelling van het in het eerste lid bedoelde percentage gebeurt door de waarden van de waarderingen en actualiseringen in de zin van artikel 29 van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, overeenkomstig artikel 47 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen, die betrekking hebben op onroerende goederen die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend of hoofdzakelijk voor aan woonzorg of gezondheidszorg aangepaste wooneenheden aangewend worden of bestemd zijn op de verschillende referentietijdstippen op te tellen en te delen door de totale waarde van deze waarderingen en actualiseringen op de verschillende referentietijdstippen.

De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het te leveren bewijs van de hierboven vermelde voorwaarden.

3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 %, de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;

3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 %, de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later, of, wanneer zij zijn uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, naargelang en in de mate dat ze voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om aan het in artikel 269, § 2, tweede lid, 1° of 2°, vermelde tarief onderworpen te worden;

3°septies, tegen een aanslagvoet van 5 of 20 %, de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541, of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541;

4° tegen een aanslagvoet van 16,5 %:

a) onverminderd de toepassing van 2°, a, verwezenlijkte meerwaarden op materiële of financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven.

De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan;

b) de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling.

Onder gedwongen handeling wordt verstaan de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis;

b/1) de in artikel 90, eerste lid, 2°bis bedoelde premies;

c) de in artikel 90, eerste lid, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen;

d) de in artikel 90, eerste lid, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd;

e) de in artikel 90, eerste lid, 9°, tweede streepje, en 10°, vermelde meerwaarden;

f) kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van:

- kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145^1, 1°;

- kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;

- kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;

- het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan volgens de geldende pensioenwetgeving, worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de leeftijd, waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor een volledige loopbaan, en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;

- kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, b, tweede streepje;

g) kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;

h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen;

i) de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector, andere dan deze opgenomen onder 4°bis;

j) de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto (basisbedrag) per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 23 jaar op 1 januari van het aanslagjaar.

k) de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.

4°bis tegen een aanslagvoet van 12,5 %, de premies en betalingen die rechtstreeks aan landbouwers worden toegekend in het kader van de steunregelingen "rechtstreekse betalingen" zoals ingesteld door de Europese regelgeving in de landbouwsector;

5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten heeft gehad die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145^1 tot 145^16, 145^24, 145^26 tot 145^28, 145^32 tot 145^35, 145^48 tot 145^50 en 154bis vermelde belastingverminderingen:

a) vergoedingen die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst (...);

b) vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van beroepsinkomsten als bedoeld in de artikelen 25, 6°, b, 27, tweede lid, 4°, b, 32, tweede lid, 2°, en 33, derde lid, en bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben;

c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a;

d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;

e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;

f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;

6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145^1 tot 145^16, 145^24, 145^26 tot 145^28, 145^32tot 145^35, 145^48 tot 145^50 en 154bis vermelde belastingverminderingen:

- het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;

- de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft;

- de in artikel 90, eerste lid, 4°, vermelde uitkeringen;

- de in de artikelen 31, tweede lid, 1° en 4°, en 34 bedoelde bezoldigingen en pensioenen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen of de pensioenen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar.

7° tegen een aanslagvoet van 10,38 %: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 euro (basisbedrag) per maand. De begrippen "oudere werknemer", "onderneming in moeilijkheden of in herstructurering" en "nieuwe werknemer" hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.

8° tegen een aanslagvoet van 0 %: de in 1° tot 7° vermelde inkomsten waarvoor de belasting bij toepassing van artikel 155 zou worden verminderd indien ze overeenkomstig artikel 130 zouden worden belast.